DE REFORMATIE EN HET AARDSE LEVEN
Op het eerste gezicht lijkt dit onderwerp wat buiten het kader van dit herdenkingsnummer te vallen. De reformatie had immers boven alles een religieus karakter? En het ging toch om hervorming van de godsdienst en niet om vernieuwing van de maatschappij? Deze vragen liggen voor de hand. Toch zal in de volgende kolommen blijken dat, wanneer we ons rekenschap geven van wat Luther en Calvijn hebben verstaan onder de alleenheerschappij van Gods Woord, er van een scheiding van godsdienst en dagelijks leven geen sprake kan zijn. Integendeel, juist omdat de reformatie religieus van inzet was had deze zo'n grote betekenis voor het gehele leven. Dit hangt natuurlijk samen met het feit dat ten tijde van de reformatie de gehele samenleving werd beheerst door de kerk. Een aanval op dit centrum van het leven moest dus wel betekenis hebben voor alle terreinen des levens. Maar hiermee is niet alles gezegd. De zaak heeft diepere wortels.
De middeleeuwse samenleving.
Kenmerkend voor het middeleeuwse leven was, onder invloed van de denkers van de Griekse oudheid, de onderwaardering van het zichtbare, het stoffelijke. Het natuurlijke leven was van lager orde dan het terrein der genade (de bovennatuur). De samenleving was hiërarchisch naar dit beginsel geordend. De hoogste plaats nam de geestelijkheid in, dan de adel en vervolgens de rij der gewone beroepen, die ten opzichte van elkaar weer naar rangorde waren geordend. De handenarbeid verrichtende beroepen, die dus van lager orde werden beschouwd, verschaften wat voor het bestaan van de hogere standen, voornamelijk de geestelijkheid, nodig was, opdat deze zich aan zijn geestelijke arbeid zou kunnen wijden. De maatschappelijke verhoudingen waren in hoge mate statisch: Men mocht zijn beroep niet verlaten, niet boven zijn beroepsgenoten uitstijgen en er moest zo gewerkt worden dat de bestaande opbouw van de samenleving geen verandering zou ondergaan. Hoewel er zeker wel waardering was voor de arbeid werd deze toch weer bepaald (en dus beperkt) door de verhouding natuurbovennatuur. De dienst in het klooster ging ver boven de dagelijkse arbeid uit. En ook alleen voor de geestelijken was een roeping nodig. Vandaar dat het monnikendom en het kloosterwezen in hoog aanzien stonden en tot grote bloei kwamen in die tijd. Nu moeten we bedenken dat er in alle tijden mensen geweest zijn die (tijdelijk) door vrijwillig afstand te doen van luxe en bezit een leven van vasten en onthouden hebben gezocht om zich beter te kunnen wijden aan gebed en godsdienst. Maar wat de middeleeuwen te zien geven is iets heel anders. Hét ging hier niet om individuele gevallen, maar om grote groepen. De kloosters bestonden uit samenwonende kolonies en wat vooral kenmerkend was: uitgangspunt voor dit leven van afzondering was de lage waardering van het stoffelijke, die het van het geschapene afgewende geestesleven als de hoogste vorm van dienst aan God zag.
Luther en Calvijn.
Wat er ook in positieve zin van het kloosterleven te zeggen valt, onlosmakelijk verbonden met dit leven van ascese, van afzondering en wereldmijding was de gedachte dat deze toewijding een bijzondere verdienstelijkheid meebrengt. Het is dan ook begrijpelijk dat juist Luther, die uit roeping monnik was geworden, in het klooster wel tot vertwijfeling moest komen toen hij uit Gods Woord zijn verdorven aard had leren kennen en de volkomen waardeloosheid van de werken als middel tot zaligheid. Het is dan ook niet verwonderlijk dat juist Luther aan de aardse beroepen een nieuwe inhoud heeft gegeven. Naar Gods Woord ziet hij de beroepen in het licht van de roeping die God door het Evangelie tot ieder mens doet uitgaan. Niet de roeping uitsluitend voor de monniksstand. Niet alleen in kerk, of klooster, maar over de volle breedte van leven heeft een christen zijn roeping van Godswege te vervullen. Alle gelovigen zijn priesters. De eenvoudige christen niet minder dan de geestelijke. Er is weinig uitleg voor nodig om in te zien dat het gangbare natuur-genade schema hiermee radicaal was doorbroken, met alle gevolgen van dien. Naar de opvatting van de reformatie is het natuurlijk niet van lager orde dan het bovennatuurlijke. Ook het zichtbare, het stoffelijke is door de Schepper voortgebracht. Het is wel verdorven door de zonde maar door de genade van Christus kan het worden vernieuwd. Hiermee was de wereldmijding en de scheiding van de samenleving in een geestelijke en wereldlijke stand afgewezen. Hoewel dus de reformatie niet met een eigen orde voor de maatschappij is gekomen hebben deze gedachten een enorme maatschappelijke ontwikkeling op gang gebracht.
Calvijn heeft de gedachten van Luther overgenomen en er een verdere uitwerking aan gegeven. Ook hij ziet een nauw verband tussen roeping en beroep. Vanzelfsprekend onderscheidt hij, tussen de roeping tot geloof en bekering, zoals die in het Nieuwe Testament veelvuldig voorkomt en de beroepen, maar tegelijkertijd worden deze woorden door hem overkoepeld door de eenheid van het beslag dat God op de gelovige legt, zowel op zijn geestelijk als op zijn tijdelijk leven. Immers de roeping tot het geloof raakt het gehele leven van de mens, het vernieuwt zijn denken en willen en verandert zijn doen en laten. De gelovige behoort Hem toe, altijd en overal, in sterven maar ook in leven. Het gaat er immers om dat God op deze aarde erkend en gediend wordt. Zo dient de roeping van de christenen door te werken in de volle omvang van zijn dagelijks werk. Niet slechts als een zaak van plicht maar van gehoorzaamheid uit het geloof.
Betekenis voor beroep en samenleving.
Het woord „roeping" houdt voor Calvijn in dat God in de beroepen de mensen de mogelijkheid geeft om tot nut van hun naaste te zijn. Dat betekent niet dat de roeping tot de mens zou komen in de vorm van een waarneembare stem, maar ieder christen heeft te onderzoeken of zijn werk in overeenstemming is met de wil van God. Dat wil zeggen dat hij zijn beroep dient te toetsen aan de vraag of het goed en nuttig is voor het algemeen welzijn en of het de naaste dient. Deze overwegingen zijn ook van toepassing op de keuze van het beroep en de manier waarop het wordt uitgeoefend. Elk beroep dat in eerbaarheid wordt vervuld en ten nutte van de samenleving is, komt de eer toe een Goddelijk beroep te zijn, omdat het kan worden gezien als de vervulling van een roeping van Godswege. In deze lijn voortgaande aanvaardt Calvijn ook het rechte gebruik van de goede gaven van Gods schepping. En hij verdedigt zowel de rente als beloning van het gebruik van kapitaal, als de winst (niet de woeker) als vorm van beloning van de handel.
Voor de gehele samenleving heeft dit alles grote betekenis gehad. Wanneer Calvijn het aardse leven bevrijdt van de voogdij van de geestelijkheid geeft hij de maatschappij niet aan de verwereldlijking over, waardoor het leven zich onafhankelijk ten opzichte van het Woord Gods zou kunnen opstellen. Onder de erkenning van de soevereiniteit van God over al het geschapene en de heerschappij van Zijn Woord over alle terreinen des levens is geen neutraal levensgebied denkbaar. Toen dan ook in de reformatietijd de vraag naar de Waarheid Gods weer in volle scherpte werd gesteld, werden ook de overheden tot keuze opgeroepen (Ps 2 : 10). En waar regeringen de religie van de reformatie aannamen, zien we veelal een samenwerking van kerk en overheid ter bevordering van de doorwerking van Gods Woord op alle terreinen des levens. We behoeven niet blind te zijn voor het menselijk tekort dat vaak aan deze werkzaamheden kleefde om toch te erkennen dat kerk en overheid hun roeping tot kerstening van het openbare leven duidelijk hebben verstaan.
In de wereld, niet van de wereld.
Hoezeer Luther en Calvijn ook van betekenis zijn geweest voor de „bevrijding" van het aardse leven van onder de hiërarchie der middeleeuwen, en hoezeer ze geleerd hebben het mooie van deze aarde als gaven van God te zien, ze hebben tegenover het aardse leven toch een belangrijke reserve in acht genomen. Terecht is Calvijn genoemd een mens van cultuur, getuige zijn grote belezenheid, zijn geleerdheid en zijn wetenschappelijke geest. Maar een cultuurmens, in de betekenis dat het hem in de eerste plaats om de cultuur te doen zou zijn, was hij niet. De aandacht voor de terreinen des levens was bij hem meer een gevolg van het leven des geloofs en de erkenning van de Soevereiniteit Gods over het geschapene dan een eerste bedoeling. Altijd stond de religie centraal. Dat kan begrepen worden uit het feit dat zijn kijk op het leven en de wereld sterk beheerst werd door de verwachting van het koninkrijk Gods. Uit de woorden van Paulus in Rom. 12 : 1, dat de gelovige zijn „lichaam stelle tot een levende, heilige. Hem welbehagelijke offerande", ontwikkelt Calvijn in zijn Institutie boek III zijn leer van het christelijk leven. Hierin staan zelfverloochening en ootmoed centraal. De navolging van Christus (Matt. 16 : 24) is de navolging van de gekruisigde Christus.
Zo zag Calvijn zijn leven onder een dubbele roeping! Enerzijds met Gods Woord in de wereld, anderzijds „zich onbesmet bewaren van de wereld" (Jac. 1 : 27). Dat betekende voor Calvijn een leven van strijd. Strijd tussen vlees en geest, tussen de oude en de nieuwe mens. En in deze strijd legde hij af wat hem hinderen kon te jagen „naar het wit, tot prijs van de roeping Gods die van boven is". (Filip. 3 : 14). Niet omdat het aardse minderwaardig zou zijn, maar omdat het tijdelijk, vergankelijk is.
De latere tijd.
We gaan met enkele sprongen door de geschiedenis. De spanning van het in deze wereld leven, die bij Calvijn wortelde in het hart van zijn geloof, heeft in de eeuwen na de reformatie belangrijk aan betekenis ingeboet. Tegenover een opdringende verwereldlijking zocht de kerk het soms in een verwettelijking van het leven. Als gevolg hiervan trad een verschuiving op van de Bijbelse afzondering naar een vorm van wereldmijding. Het openbare leven werd daardoor in feite aan de opkomende geest van het humanisme prijsgegeven en de bijbel werd meer en meer teruggedrongen naar de grenzen van de kerkmuren. Is het teveel gezegd wanneer we stellen dat dit proces zich nog steeds verder voltrekt en dat de bijbel als bron voor de geestelijke grondslagen van de samenleving steeds meer terrein verliest?
Het behoeft dan ook niet te verwonderen dat een toenadering tot Rome in zaken betreffende de inrichting van het openbare leven steeds meer mogelijkheden biedt. Want voor Rome is het aardse leven niet het terrein waar het Woord van God alleen gezag heeft. Het is voor haar nog altijd het terrein van de natuur, het gebied van de compromissen. De kerk is het eigenlijke, het aardse is hieraan nog steeds ondergeschikt.
De invloed van de bovengenoemde ontwikkeling van secularisatie, van het zich zelfstandig verklaren ten aanzien van het gezag van Gods Woord, is van grote invloed geweest op de waardering van het beroep en de beschouwing van het maatschappelijk leven.
Het beroep werd versmald tot een vak, een werkkring die aanzien geeft en middel is om in het levensonderhoud te voorzien. Nauw verbonden hiermee is de sterke gerichtheid op het uitwendige en het zichtbare, dat onze tijd kenmerkt.
In dit opzicht en in vele andere verschilt deze tijd hemelsbreed van de tijd van de reformatie. We leven niet in een maatschappij waar het alleen gaat om de productie, maar vooral de consumptie staat centraal. Het is de pijler van de werkgelegenheid. Of de soberheid zonder meer het antwoord hierop is, is de vraag. De reformatie heeft ons geleerd rentmeester te zijn. „Wat hebt gij dat gij niet hebt ontvangen? " De vraag hoe wij besteden is daarom veel belangrijker dan of we wel zullen besteden. De dienst aan God en medemens sluit ook de besteding in, ongeacht of onze naaste dichtbij woont of ver weg.
De structuurverandering van de maatschappij sinds de reformatietijd stelt voor meer vragen. Ze kunnen in het bestek van dit artikel niet aan de orde komen. Het werken in onze verwereldlijkte samenleving maakt het velen nagenoeg onmogelijk in hun dagelijkse arbeid iets van de leiding en roeping Gods te ontdekken. De technische ontwikkeling met zijn voortschrijdende specialisering en automatisering maakt dit nog moeilijker.
Heeft het in deze omstandigheden nog waarde om te ijveren voor het zinvol houden van de arbeid, zonder dat de naam van God hierbij wordt beleden?
Bij de reformatoren vinden we vanzelfsprekend geen antwoord op de veelal geseculariseerde vragen die onze samenleving ons stelt. Daarvoor zijn de tijden te veel verschillend.
En toch in deze tijd, met zijn vele niet te ontraadselen problemen en de ontluistering van het beroep is het van belang opnieuw naar de reformatoren te luisteren en vast te houden aam de weg die zij hebben gewezen, de roeping tot navolging en dienst. En waar het leven naar Zijn Woord dan een storend element is (en waar is het dat niet), geve Hij een vrijmoedige geest.
R'dam. L. van der Waal
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 oktober 1967
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 oktober 1967
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's