GEZAG EN VRIJHEID
De democratie
II
De democratie.
De gereformeerd-theocratische periode heeft geduurd tot 1795, al was dan ook gedurende de laatste fase ervan een slijtageproces onmiskenbaar aanwezig. Maar de doorwerking van de Franse revolutie bracht toch een radicale breuk met het verleden. Ze bracht met name een totale scheiding van kerk en staat met zich mee, hetgeen in feite neerkwam op een overheersing van de kerk door de staat met alle kwalijke gevolgen van dien. De rechten van de mens kwamen in de plaats van de norm van het Woord. De grondslagen voor de moderne democratie werden gelegd waarin per uiterste consequentie uitingen van geloof, ongeloof maar ook van anti-geloof gelijke rechten kregen binnen de samenleving. Let wel per uiterste consequentie. Immers enkele eeuwen geschiedenis van een christelijke natie kunnen niet in een handomdraai in het museum van oudheden worden bijgezet door theorieën die geïmporteerd worden uit een vreemde natie. Maar in principe werd onze samenleving normloos, omdat de basis verlegd werd naar de soevereiniteit van het volk.
De staat garandeerde vanaf die tijd slechts de vrijheid voor de kerk om het evangelie te verkondigen. Maar een directe inspraak van de kerk, zeg een normering van de basis der samenleving door de kerk, was niet meer mogelijk. Het tragische is dat de kerk niet de innerlijke kracht heeft gehad om profetisch te getuigen tegen de heilloze weg waarop onze samenleving terecht kwam, maar dat zij integendeel zich willoos heeft laten bevoogden door de staat. Duidelijk bleek ook bij de kerk der Reformatie hier te lande dat wat in de beginperiode aan daadkrachtig geloofsleven opbloeide, na enkele generaties vrijwel onherkenbaar was geworden. 'Via de fasen van kopiëring en vervlakking werd de kerk tenslotte krachteloos, zowel naar binnen als naar buiten. Het is overigens niet alleen het beeld wat de Hervormde kerk door de eeuwen heen te zien geeft, het is ook het beeld dat alle gescheiden kerken in de kiem vertonen. Het is voor de kerk kennelijk een te gespannen opdracht om het voluit gereformeerd zijn, in al zijn aspecten, door de tijd heen blijvend waar te maken.
Inmiddels werd door de basis der democratie de staat tot neutraal terrein. Voor zover dat overigens mogelijk is. Want in feite heeft één en ander tot consequentie dat steeds een bepaalde meerderheid bezit neemt van de neutrale staat, daarmee dan tevens die neutraliteit opheffend, omdat elke meerderheid een ideologisch uitgangspunt heeft, marxistisch, liberaal, rooms-katholiek, gereformeerd of nihilistisch, om slechts enkele voorbeelden te noemen. De crisis van het gezag is daarmee in feite in de kiem gegeven, zeker als het aantal om voorrang strijdende, ideologisch verschillende groeperingen in de samenleving toeneemt.
Overigens is de democratie te onzent tot nu toe niet uiterst consequent toegepast. In de eerste plaats omdat de inspraak van het volk niet direct is maar indirect. De parlementaire democratie is er in ieder geval garant voor dat niet elk willekeurig groepje binnen de samenleving inspraak krijgt in het regeerbeleid, omdat een minimum aantal stemmen nodig is voor het verkrijgen van een zetel in het parlement. En het argument dat de regeerbaarheid van een land er niet op vooruit gaat als het aantal splintergroeperingen in het parlement toeneemt, is er de oorzaak van dat telkens stemmen opgaan om het vereiste minimum aantal stemmen voor de intrede in het parlement op te voeren zodat genoemde splintergroepen minder kansen krijgen. Met het oog op de regeerbaarheid van het land is hiervoor veel te zeggen, maar uit één en ander blijkt wel dat de democratie toch niet in haar uiterste consequentie wordt aanvaard. In feite is het besef aanwezig dat het gezag steeds labieler wordt naarmate het aantal groeperingen dat het beleid mee bepalen moet toeneemt. Inmiddels zijn de laatste jaren ook steeds stemmen opgegaan om het volk directe inspraak te geven bij het regeerbeleid, door middel van het zgn. referendum, waarbij steeds de mening van het volk wordt gepeild t.a.v. belangrijke beslissingen. Als we echter zien hoe de laatste jaren de bestuurbaarheid van ons land bepaald problematisch is geworden, ondanks de inperking van het aantal groepen binnen het parlement, zal beseft worden dat de chaos bij invoering van het referendum slechts zal toenemen.
Een tweede motief waaruit blijken mag dat de democratie te onzent getemperd is, is gelegen in het feit dat niet elke groepering gelijke rechten krijgt binnen de samenleving. Niet elke uiting van volkswil wordt getolereerd. Fascistische, anti-semietische of anarchistische groeperingen worden in hun bewegingsvrijheid of hun propaganda vrijheid beperkt, omdat hier de ongeschreven normen der democratie met voeten worden getreden. We moeten echter wel bedenken dat ongebreidelde uitbreiding van welke groepering dan ook de uiterste consequentie is van een normloze democratie. Hoedemaker zegt ergens dat het kwaad het sterkst is indien men begint met de erkenning dat het recht heeft van bestaan.
De kerk en de democratie.
AI met al is door de neutrale basis van de staat de verhouding tussen kerk en staat wel een totaal andere geworden dan in het verleden het geval is geweest. De band tussen kerk en staat is doorgesneden en daarmee is artikel 36 van de N.G.B, in de praktische situatie in feite verwezen naar het museum van oudheden. Het opnemen van dit belijdenis artikel in het beginsel program van een politieke partij verandert daaraan niets, omdat dit artikel alleen zin heeft in nauwe verbinding van de staat en een ongedeelde gereformeerde kerk.
Intussen betekent dit niet dat de kerk dit artikel dan ook inderdaad maar naar het museum verwijzen moet. Het is toch nooit zo dat de kerk de praktische situatie als normatief mag nemen? De kerk heeft juist de plicht om uitgaande van artikel 36 als geloofsartikel van de kerk de democratie aan haar grenzen te herinneren, in het besef dat het openbare leven onder de kritiek van het Woord dient te staan en dat de overheden als dienaren Gods een afgeleide verantwoordelijkheid hebben.
Het is verheugend te noemen dat het geschrift van de synode „De politieke verantwoordelijkheid van de kerk" de geestelijke wortels waarin het staatkundig leven verankerd dient te zijn, beklemtoont. Enkele uitspraken mogen dit verduidelijken. „Kerk en staat hebben ieder een eigen zelfstandige en niet tot die van de ander herleidbare verantwoordelijkheid in het koninkrijk Gods." In de politieke orde is sprake van „een eigen verantwoordelijkheid jegens God, welke een andere is dan de verantwoordelijkheid van de kerk". De kerk acht de humaniteit niet veilig „wanneer de achtergrond van Gods recht uit het bewustzijn wegzakt en daarmee de afglans van Gods gerechtigheid, barmhartigheid en menselijkheid in de conceptie van humaniteit verbleekt'^ „De kerk kan niet de zijde kiezen van hen... die de bedoeling hebben het recht af te snoeren van de dimensie der gerechtigheid en de politieke orde los te maken van zijn wortels in de wet Gods." Het „ernst maken met de geestelijke achtergronden kan niet op de wijze van de in ideologisch opzicht neutrale staat en ook niet op de wijze van een religieus toegespitste staatsideologie”.
„Het wegzakken van de levensbeschouwelijke basis van de politieke orde blijkt haar weerloos te maken tegen de fanatieke ideologieën van de twintigste eeuw, die van de tolerantie profiteren, maar haar zelf nimmer wensen toe te passen." „De aan geestelijke wortels ontrukte staat is rijp voor fanatieke intolerante ideologieën juist door het vacuüm dat hij geschapen heeft." „De politieke partij is geroepen deel te nemen aan de profetie en de heiliging.”
Het is gelukkig te noemen dat de solidariteitsgedachte, zoals die in eerder gepubliceerde synodale stukken aan de orde komt, in dit geschrift veel minder duidelijk doorklinkt en dat daarentegen de geestelijke norm waaraan het staatkundig leven onderworpen dient te zijn duidelijker wordt beklemtoond. Anderzijds ontbreekt in dit geschrift een confrontatie met de huidige positie der moderne democratie, waarin de crisis van het gezag juist merkbaar wordt in verband met het ontbreken van de geestelijke basis die in het geschrift wordt bepleit.
In ieder geval zal de kerk als het goed is de spanning die er bestaat tussen ideaal en werkelijkheid niet opheffen. Ook al schijnt de verwezenlijking van een ideaal veraf te zijn, dan heeft de kerk nog de plicht om haar profetische roeping te vervullen. Het is misschien goed om in dit verband te herinneren aan een woord van Groen van Prinsterer, die zegt: „Om het machtige Rome te trotseren scheen de tijd van Luther weinig geschikt; de eeuw van Wycliff en Hus was daartoe ongeschikt, toen de brandstapel het loon der belijdenis was. Maar voor de waarheid uitkomen is altijd plicht, is vooral plicht wanneer men ze miskent. De uitkomst gaat de mens niet aan, wanneer zijn plicht hem voorgetekend is ... De mens weet niet of in Gods plan ogenblikken of eeuwen worden vereist... Het tijdperk wat wij beleven is heerlijk genoeg. Zo het de tijd der vervulling niet is, zal het de tijd der voorbereiding zijn.”
Daarom kan ik er ook mee instemmen als in genoemd synodaal geschrift wordt gezegd: „De kerk mag in haar politieke zielzorg (merkwaardige formulering overigens, J. v. d. G.) niet aflaten van de verkondiging dat Gods beloften en geboden ook het politieke leven aangaan. Wat de mens zaait zal hij oogsten. Ook in de politiek. Hij zaait een gedachte en oogst een daad. Hij zaait een daad en oogst een gewoonte. Hij zaait een gewoonte en oogst een lot. Zo lijkt de politiek vaak het terrein te zijn van de fataliteit.”
Gedachte-daad-gewoonte-lot, het is, dacht ik, een treffende flits van de ontwikkeling die de moderne democratie te onzent te zien geeft. Moge de kerk haar roeping verstaan om een dergelijke ontwikkeling onder de kritiek van het Woord te plaatsen.
Inmiddels wordt het tijd te stellen dat de nadruk op de grenzen waaraan een democratie binnen een christelijke samenleving gebonden dient te zijn, niet betekent dat de democratie afgewezen moet worden. Gezien de ingewikkeldheid van het patroon der moderne samenleving geeft de democratie een redelijke garantie dat eenzijdigheden in praktisch politiek beleid voorkomen worden. Als we bedenken dat het politieke leven hoofdzakelijk gebaseerd is op het sociale en economische, dan zal ook duidelijk zijn dat evenwichtigheid in het beleid alleen gewaarborgd - kan zijn door democratisch beraad. Juist t.a.v. het sociale en economische kan de democratie dienstbaar zijn aan de gerechtigheid.
Maar dat alles neemt niet weg dat er in het staatkundig leven meer is dan het sociaal-economische. Het gaat in het staatkundig leven ook om de geestelijke volksgezondheid. En deze wordt niet gewaarborgd door democratisch beraad, maar uitsluitend door een beantwoorden aan de norm van 't Woord Gods. Alleen wanneer het theocratisch besef binnen de democratie aanwezig is, kan er sprake zijn van een gezonde ordening van de samenleving. De theocratie is geen vorm van regeren maar dient wel een norm te zijn. Opdat in de praktijk anti-christelijke tendenzen worden geweerd.
Huizen J. v. d. Graaf
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 november 1967
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 november 1967
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's