De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

KERSTFEEST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERSTFEEST

8 minuten leestijd

Over zekerheid des geloofs is en wordt veel geschreven en gesproken. Veel vragen en veel strijd in het geestelijk leven hangen samen met deze zekerheid. „Hoe kom ik tot deze zekerheid", „wat is het fundament van deze zekerheid" zijn geen onbekende zinnen bij hen, die waarachtig ernst leren maken met de dingen van het Koninkrijk Gods.

Bij het lezen van kerstpreken van Calvijn trof het me bijzonder hoe deze de geboorte van Christus in verband brengt met de geloofszekerheid, de vastheid, het vertrouwen op de levende God.

We willen onze lezers graag daarvan iets voorleggen. U begrijpt dat er veel uitvoeriger geschreven zou kunnen worden aan de hand van Calvijn's preken. In dit artikel beperken we ons echter tot enkele gedeelten uit een preek van Calvijn over Mattheus 1 en Lukas 3, zoals deze voorkomt in „Het gepredikt Woord, preken van Joh. Calvijn, deel I, vertaald door ds. J. Douma en ds. W. H. v. d. Vegt".

Calvijn begint met erop te wijzen, dat de Heilige Geest de geslachtslijst van de Zoon Gods vooraan geplaatst heeft opdat wij nl. zouden verstaan, dat Hij wezenlijk onze broeder is, aangezien Hij Zich met ons vlees en onze natuur bekleed heeft. De vraag wordt dan gesteld: Want wanneer dat zo niet was, welke toegang zouden wij tot Hem hebben? Als wij alleen van de goddelijke natuur afwisten, zouden wij zeker daardoor te zeer op een afstand gehouden worden. Wij zouden toch te verschrikt en te beschaamd zijn om tot onze Heere Jezus Christus' te komen, tenzij

Hij met een veel nauwere band dan die Zijner Godheid met ons verbonden ware. Nadrukkelijk wordt daarom ook gezegd, dat Hij om inderdaad onze Middelaar te kunnen zijn, niet alleen onze natuur heeft aangenomen, maar ook al onze zwakheden, om zo medelijden met ons te kunnen hebben en ons daarin te hulp te komen. Calvijn wijst erop dat wij op deze uitspraak wel mogen letten. Waarom?

Omdat wij zonder deze geen grond hebben om op onze Heere Jezus Christus te hopen. Hem te komen zoeken en volkomen onze toevlucht bij Hem te hebben. Als Christus in Zijn hemelse majesteit gebleven was, dan zouden wij Hem niet tot onze Middelaar kunnen hebben. Christus heeft Zich echter verwaardigd tot die diepte Zich te vernederen, dat Hij met ons verenigd werd en zelfs ons in alles gelijk werd, uitgenomen de zonde, opdat Hij temeer medelijden met ons kon hebben en genegen zijn om ons in onze noden te htilp te komen.

Anderzijds moest wel de gerechtigheid in ons vlees en in onze natuur voor ons verworven worden. Want zonder dat zouden wij altijd in onze verdoemenis blijven. Maar gelijk wij schuldig zijn voor God en onder het oordeel, zo hebben wij ook de gehoorzaamheid van onze Heere Jezus Christus, die borg is en genoegdoening aanbrengt, om ons van ai onze schulden kwijtschelding te verwerven. Verder moeten we, wanneer we op onze zwakheden letten zeker beven als we niet zouden kunnen gaan tot Jezus Christus, die zwak geworden is om ons sterk te maken. Die arm is geworden om ons met Zijn rijkdom te vervullen.

Calvijn wijst erop als dit vertrouwen er is, wij daardoor geleid worden tot de opstanding en het eeuwige leven. Onze lichamen zijn n.l. slechts verderfelijkheid, maar de onsterfelijkheid is voor ons reeds verworven in de persoon van de Zoon van God.

Als we dus niet verstaan dat onze Heere Jezus Christus waarachtig mens geworden is en dat Hij is God geopenbaard in het vlees, zullen wij zeker altijd vrezen tot Hem te komen en zullen wij — let hier goed op — niet kunnen gefundeerd worden in een waar vertrouwen op de zaligheid, welke, Hij ons heeft verworven en waarvoor Hij ons dagelijks deelgenoot wil maken door Zijn Evangelie.

Wanneer wij dus verstaan wat het zeggen wil dat Gods Zoon mens is geworden zullen we eerst echt gefundeerd kunnen worden in een waar vertrouwen op de zaligheid.

En anders: Wel, dan zal de zekerheid des geloofs ons deel niet kunnen zijn, maar dan zullen we in twijfel en onrust en verdriet zijn, omdat we dan niet weten of het hemelleven ons toekomt of niet. Wij zullen beschuldigd worden door eindeloze wroeging, omdat wij in ons slechts vervloeking vinden en dan nog dagelijks Gods toom tarten. Wat we in dit opzicht nodig hebben is derhalve: Een vaste overtuiging dat Gods Zoon Zich ons gelijk gemaakt heeft en ons vlees heeft aangenomen, om al de door ons begane overtredingen te herstellen en om er zó voor te voldoen, dat zij niet tot onze veroordeling in rekening gebracht worden.

Vervolgens moeten wij weten, dat, waar Hij onze broeder geworden is, dit geweest is, opdat wij vrijmoedig zulk een hulp als voor ons nodig is, komen zoeken en dat Hij altijd de armen uitgebreid heeft om ons aan te nemen. In Zijn oneindige Liefde heeft onze God gewild dat Zijn enige Zoon Zich bekleedde met ons vlees. En Hoe? Dat God Zich met dit tehuis onzes lichaams, deze gevangenis, deze verderfelijkheid verbindt? Zodat Hij Die mens is evenzeer God is en Hij Die God is, mens is?

Niet, dat de naturen vermengd worden, want elke natuur behoudt haar eigenaardigheid. Maar hoe dat ook zij, in één persoon aanschouwen wij de Majesteit Gods, welke de engelen aanbidden; en dan zien wij ook deze arme menselijke staat, die daarmee verenigd is, alsof God in één woord verklaarde, dat Hij één met ons wilde gemaakt worden in de persoon van Zijn enige Zoon.

Calvijn onderstreept dat het beslist geen overtolligheid is wanneer het beschreven wordt, dat onze Heere Jezus Christus mens is geworden. Maar — zo zegt hij — het is het geloofsartikel, waarop heel ons geloof moet rusten, opdat wij God vrijmoedig kunnen aanroepen en niet twijfelen of al de goederen, welke onze Heere Jezus Christus heeft, worden ons meegedeeld en wij bezitten ze door het geloof, aangezien Hij Zich aan ons gelijk gemaakt heeft, opdat wij in Zijn lichaam zouden verenigd worden.

Calvijn merkt ook treffend op wat het betekent dat Jezus Christus niet alleen zoon van David en van Abraham wordt genoemd, maar ook zoon van Noach en Adam. Hij schrijft hierover o.a., dat Zijn genade zich allerwege uitstrekt en al behoren wij dan niet tot het heilig geslacht, dat God oudtijds heeft verkoren en aangenomen, toch is onze Heere Jezus ons gegeven, want wij hebben evengoed als zij een redmiddel nodig. Daarmee moeten wij nu onze winst doen.

Als wij op de geslachtslijst zien dan merken we dat Gods Zoon Zich vernietigd heeft, niet slechts voorzover Hij Zich vernederd heeft om onze broeder te zijn, maar ook dat Hij als getekend wilde zijn met smart en schande, zowel in Zijn geslacht als in Zijn persoon. Uit alles blijkt de weg van diepe ver nietigd heeft, niet slechts voorzover Hij Zich vernederd heeft om onze broeder te zijn, maar ook dat Hij als getekend wilde zijn met smart en schande, zowel in Zijn geslacht als in Zijn persoon. Uit alles blijkt de weg van diepe ver­ nedering die de Zoon van God wilde gaan en toch is Zijn koninkrijk een eeuwig koninkrijk. Zo komt de Verlosser hoewel in 't bijzonder beloofd aan Abrahams zaad toch alle geslachten en volkeren. Wat kunnen wij daarom dan nu? Calvijn zegt: ­

„Wij kunnen dan ook nu genoegzaam verzekerd zijn, dat wij, wanneer wij al ons vertrouwen stellen in Jezus Christus, wij door Hem zullen worden aangenomen en dat men niet moet vrezen, .dat Hij ons niet zal willen kennen.

Wij moeten ook zelfs geen lange omwegen maken om bij Hem te komen, aangezien Hij ons zó met een onverbreekbare band met Zich heeft verenigd. Hier moeten wij op letten opdat wij niet als arme afgodendienaars van de ene kant naar de andere zwerven om maar beschermheiligen te hebben, die voor hen gunst bij God moeten verwerven (zoals dit onder het Pausdom geschiedt), maar rechtstreeks komen bij Gods Zoon, omdat Hij afgekomen is tot hier beneden en van de minsten een is geworden, zoals gezegd wordt in Psalm 22, dat Hij niet als mens beschouwd is geweest, maar tot smaad van het volk is gemaakt, als ware Hij een worm. En zo staat er bij Jesaja, dat Hij misvormd was als een arme melaatse, zodat men er een afschrik van had Hem te zien, als ware Hij niet waardig dat de aarde Hem droeg. Wat moet dit alles dus zijn als we er op zien?

Dit alles — d.w.z. — dat Christus onze broeder werd, dat Gods Zoon in het vlees kwam, dat Hij al onze zwakheden aannam, dat Hij de weg van diepe vernedering ging, dat Hij als Verlosser voor alle volkeren kwam — waartoe moet en kan en mag dit alles ons dienen?

Wel, zegt Calvijn, dan, moeten zij ons altijd tot te zekerder en steviger steun van ons geloof zijn.

Wat mogen we dan weten?

Dat Jezus Zich aan ons aanbiedt en niet anders vraagt dan dat wij in Hem zoeken wat ons ontbreekt en dat wij daargekomen, nooit zullen teleurgesteld worden.

In dit vleesgeworden Woord mogen we daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade om geholpen te worden en genade te vinden ter bekwamer tijd.

Huizen. Jac. Vermaas

 

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 december 1967

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

KERSTFEEST

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 december 1967

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's