De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

UIT DE PERS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE PERS

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onzuivere reactie.

De „Open Brief" heeft nogal wat reacties opgeroepen. In „Hervormd Rotterdam" van 9 december gaat ds. J. Dieper sloot op dit schrijven in. Zijn artikel is m.i. een bijdrage die laat zien op welke wijze het gesprek beslist niet moet plaatsvinden. Elk spoor van begrip ten aanzien van de beweegreden van de vierentwintig ontbreekt. In plaats daarvan worden de opstellers bij voorbaat in een bepaalde hoek gezet. Ronduit schrijft ds. Diepersloot: „Wij kunnen open kaart spelen. De beschuldigde is de „midden-orthodoxie"; de beschuldigers zijn Geref. Bondspredikanten, aangevuld met een wonderlijk gezelschap van ver uit elkaar liggende theologen." Dat weten de ondertekenaars dan: Volgens ds. Diepersloot hebben ze zich voor het karretje van de Geref. Bond laten spannen, en vormen ze al met al maar een wonderlijk gezelschap. De vraag is dan direct: Hoe weet ds. Diepersloot dit? Kan hij deze bewering waar maken? Had hij zich wat beter op de hoogte gesteld, dan had hij kunnen ontdekken dat dit schrijven nu net niet op touw gezet is door Geref. Bondspredikanten.

Een andere vraag is: Wat wil ds. Diepersloot met zijn hierboven geciteerde bewering suggereren? Misschien lees ik er te veel in, maar ik beluister in deze regels de gedachte: Nu het uit die hoek komt, kun je het toch nauwelijks serieus nemen. Temeer, omdat volgens deze Rotterdamse predikant de genoemde 'Bonders’ niet representatief zijn voor de modaliteit waartoe zij behoren.

Ds. Diepersloot gaat uiteraard ook in op de kwestie van het apostolaat. Fel kritiseert hij de houding van wat hij noemt: de traditionele gemeente. Onder meer schrijft hij:

Wanneer ik lees dat een te sterk accent op het apostolaat tot gevolg heeft gehad „een afsnoering van werkelijk geestelijk leven, van levend belijden, diepe vroomheid en van rijke geloofservaring", dan komt de vraag bij mij op hoe het met dat alles staat in de niet-apostolaire gemeenten. Zijn de genoemde kentekenen van geloof daar méér aanwezig dan in de aangeklaagde midden-orthodoxe gemeenten? Op grond van wat mij bekend is twijfel ik er zeer aan. Opvallend is verder dat van andere kentekenen van geloof, b.v. blijdschap, ootmoed, geloofszekerheid. Avondmaalsviering, liefde tot de naaste enz., in de brief niet gesproken wordt. Hoe staat het daarmee in de gemeenten aan wie apostolaat onbekend is?

In de brief wordt de vraag gesteld „of een apostolaire kerk zonder levende gemeente niet gedoemd is om te verdorren, als een boom zonder wortels". Het antwoord op die vraag moet natuurlijk bevestigend zijn. Maar waarom wordt nergens in de brief gevraagd wat er wordt van een gemeente, die de apostolaire opdracht verzaakt, en dus in ongehoorzaamheid jegens haar Heer leeft? Is het beeld van zulke gemeenten opwekkend? Velen hebben dan eerder het beeld voor zich van een gemeente waarin alles met lamheid geslagen is.

Nog een laatste vraag in dit verband. Zou het kunnen zijn dat het apostolaat de laatste decennia zo'n nadruk kreeg juist omdat de kerk voorheen deze oer-bijbelse opdracht niet meer kende en rustig, onbewogen over de nood der wereld, voortdommelde. Want waar zijn de bevrijdende, zegenrijke woorden en daden die uit de traditionele gemeente voortkwamen bijv. tegenover de Mammonwereld en de geweldswereld waarin wij verkeren?

De brief spreekt van „demonische contouren van de antichrist" die steeds duidelijker zichtbaar worden, en van de moderne afgoden. Maar ik herinner mij niet dat de traditionele gemeente deze demonen en afgoden ooit concreet bij de naam genoemd en onverschrokken aangegrepen heeft. Zelfs in de oorlogsjaren '40-'45 stonden de „zware" Christenen niet vooraan in het getuigenis tegen de demoniën van Hitler; dat werd aan de minder-zuiveren overgelaten. Er waren er zelfs nogal wat die lang niet onsympathiek stonden tegenover een voorloper van de anti-christ. Is het schijnbaar-ernstige spreken over demoniën en afgoden wel erg serieus te nemen?

Is dit werkelijk een ingaan op de bezwaren van de „Open Brief"? Wil men de apostolaire koers van de kerk verdedigen, laat men dan argumenten noemen, maar niet op een dergelijke kinderachtige wijze met modder gaan gooien naar de „zware" christenen. Men zou van een apostolair ingesteld predikant toch mogen verwachten dat hij helder weet te formuleren. Maar wat moet men voor een zakelijke discussie beginnen met de verwijzing naar 1940-45. Niemand zal ontkennen dat onze houding tegenover het Hitler-regiem altijd even zuiver geweest is. Integendeel, hier past ons ootmoed en bescheidenheid. Maar mag men dit zo hanteren als ds. Diepersloot doet? Kan men op deze wijze de bezwaren van de „Open Brief" tegen het apostolaat afdoen? Komt dan niet de hele verhouding Kerk-wereld om de hoek kijken? Het is bijzonder verdrietig, om niet te zeggen verbijsterend dat elke poging tot serieuze discussie door ds. Diepersloot zelf onmogelijk gemaakt wordt.

Evangelie en Wet.

Of is dit te snel geconcludeerd? In het vervolg van zijn artikel gaat ds. Diepersloot in op de vraag naar de verhouding van Wet en Evangelie. Wij citeren uit zijn artikel:

Het gaat in de aanval op het apostolaat, zoals die in de Open Brief gedaan wordt, om andere dingen. De brief zelf duidt dat aan wanneer op blz. 7, als kern van het verschillend denken, de vraag van de verhouding van Wet en Evangelie ter sprake gebracht wordt; zie het citaat hierboven.

Als daar steeds weer gesteld wordt: rechte prediking is niet alleen Evangelie maar óók Wet; niet alleen vergeving maar óók gericht; niet alleen verkiezing maar óók verwerping, enz., dan is dat alles zonder meer waar. De grote vraag is alleen hoé dat alles nu gepredikt wordt; in welke verhouding die tegengestelde elementen tot elkaar staan. Mogen wet, toom, verlorenheid, gericht en verwerping gepredikt worden als werkelijkheden die eens en voor al door Christus gedragen zijn, dus als inhoud van de Verlossingsboodschap? Of moeten zij gepredikt worden als werkelijkheden waarmee wij nog in het reine moeten zien te komen?

Als het laatste het geval is; als Wet, gericht enz. zelfstandige, geïsoleerde grootheden zijn, die als voorwaarden aan het geloof in het Evangelie voorafgaan, dan weet ik niet waarin de verlossing nog bestaat. De menselijke bekering krijgt dan een zó zwaar accent, dat men wel zijn leven lang moet blijven tobben over de vraag of de bekering eoht en waar is. Het beeld van vele levenslang zuchtende gemeenten rondom de rivieren! In wezen is men dan overgestapt op de ... roomse lijn, waar de beslissende daad tot het heil van de menselijke medewerking verwacht wordt (werd?). In plaats van de heiligen komen dan de „ingeleiden", die de bekering volbracht hebben.

Het komt hier op scherp onderscheiden aan. Prof. Berkhof, die in zijn boekje „De crisis der middenorthodoxie" (1951) met dezelfde vragen bezig was, onderscheidt de aanklagende en de vormende, leidende functie van de Wet. Hij erkent dat de Wet niet alleen een vormende, leidende functie heeft, voor het leven der dankbaarheid, maar ook een aanklagende functie. Maar de aanklagende functie blijft bij hem binnen het Woord, binnen het Evangelie des heils; het gaat er niet als voorwaarde aan vooraf. Jezus heeft niet gezegd: de hel is nabijgekomen, bekeert u, maar: het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen, bekeert u.

De schrijvers van de Open Brief hebben 't recht er op te wijzen dat de erkenning van de overmacht van de Heilsboodschap tot vlakheid leiden kan; tot een prediking van verlossing waarbij wij vragen moeten: waarvan worden we verlost? Maar het antwoord op die vraag wordt door de Heiland zelf, in Wie de Wet in al haar heerlijkheid openbaar is, gegeven.

Als de Wet echter niet als ingesloten in het Heil gepredikt wordt, maar als een grootheid op zichzelf, dan komt op de plaats van Christus de bekeerde mens te staan en blijft óf de zelfverzekerdheid óf de wanhoop van rondom de rivieren over. En daar openbaart „de wereld", waar de Brief het zo vaak over heeft, zich dan pas recht: in de hoogmoed van de „bekeerde" en de uitzichtloosheid van de „onbekeerde" mens.

De gemeenten rondom de rivieren kunnen het zich voor gezegd houden. Jammer is, dat de schrijver niet aangeeft welke rivieren. Maar laten we ons niet verdiepen in deze „waterige" en wazige argumentatie. Ds. Diepersloot noemt ook enkele theologische argumenten: Wet, toorn, verlorenheid en gericht zijn werkelijkheden die eens en vooral door Christus gedragen zijn en geen werkelijkheden waarmee wij nog in het reine moeten komen. Wij zouden in alle bescheidenheid de vraag willen stellen: Wat bedoelt ds. Diepersloot met deze tegenstelling? Schakelt hij dan het gehele werk van de Heilige Geest, Die ons toe-eigent hetgeen we in Christus hebben ten enenmale uit? Is dit legitiem reformatorisch? Leidt de door ds. Diepersloot voorgedragen opvatting niet tot een objectivisme, waarin het geloof verschraald wordt tot een „het-er-voor-houden", en niet meer

functioneert in de bijbelse verbanden van schuldbelijdenis, zondebesef, bekering. Waar leest ds. Diepersloot in de Open Brief dat Wet, gericht etc. zelfstandige grootheden zijn, die als voorwaarden aan het geloof voorafgaan? Bij mijn weten staat het er niet in, maar wordt het door de scribent in Hervormd Rotterdam in die hoek getrokken. Dat is een verdrietige zaak: Wie eerst van het standpunt van de tegenstander een karikatuur maakt, heeft het daarna vrij gemakkelijk.

Ik dacht juist dat het er de schrijvers van de „Open Brief" om begonnen was de troost in Christus te prediken aan de aangevochtenen, en verslagenen van hart! Dat is tooh wel wat anders dan de gemeenten stijven in hun onzekerheid.

Het is ronduit unfair de schrijvers te dringen in een hoek, waar zij niet thuis horen. Waar zij dan wel thuis horen? Ik dacht in de legitieme reformatorische traditie. Ds. Diepersloot zal ongetwijfeld Boek III van Calvijns Institutie kennen. Ook zal hij op de hoogte zijn van de dissertatie van prof. Bakker over Luther's theologie. Laat hij er zich nog eens in verdiepen. Dan zal hij ontdekken hoezeer voor de Hervormers wet, toom, gericht realiteiten waren, die maar niet op een objectivistische wijze afgedaan kunnen worden, als tot het verleden te behoren.

Of rekent hij ook Luther's worsteling tot de problematiek van de gemeenten rondom de rivieren? Hij zal toch moeilijk kunnen beweren dat Luther de mens naar zichzelf verwijst. Maar nu is er bij Luther in de weg des geloofs als de weg naar God de wending van de toorn naar de genade, van de wet naar het Evangelie. Het wil mij voorkomen dat de Open Briefschrijvers deze prediking al te zeer misten.

Trouwens, het is ook een raadsel waarom ds. Diepersloot wel Berkhof's boekje uit 1951 citeert, maar kennelijk niet wil zien dat toen al — in 1951 — door Berkhof van een crisis gesproken werd. Had dit hem niet te denken moeten geven? Is het de 24 predikanten — en vele met hen — er niet om begonnen dat zij deze crisis willen signaleren.

Daarbij spreekt het vanzelf dat deze crisis in elke gemeente, van welke signatuur ook kan optreden. Niemand zal behoefte gevoelen eigen kerkelijk paadje schoon te vegen. In dat opzicht willen we ds. Diepersloot graag gerust stellen.

Maar wij komen er niet, wanneer we eerlijk gemeende en bedoelde critiek afdoen met verwijzingen naar „zware christenen, zuchtende gemeentes, zelfverzekerdheid en wanhoop van rondom de rivieren. Dat is een „kijk naar jezelf" mentaliteit, die een theoloog onwaardig is.

De Open Brief schrijvers hebben recht op een eerlijk, zakelijk antwoord. Het is blijkbaar ds. Diepersloot niet mogelijk dit te geven, zonder in hatelijke algemeenheden te vervallen, die hij niet waar kan maken en die bovendien vruchteloos blijven. Met goedkope opmerkingen als „Jezus heeft niet gezegd: De hel is nabij gekomen, bekeert u, maar het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen" blijven we steken in de door prof. de Vos gesignaleerde theologie van de kreten.

Helaas komt ook het artikel van ds. Diepersloot daar niet boven uit. Jam­mer voor „Hervormd Rotterdam" dat zijn kolommen wel beter had kunnen vullen. Jammer voor de scribent zelf en voor de schrijvers van de Open Brief. Jammer voor de Hervormde Kerk, wier nood ons allen aangaat en die alleen gebaat is bij een eerlijk gesprek vanuit de gehoorzaamheid aan de Schrift. Jammer ook voor het apostolaat der kerk. Want zal de kerk vruchtbaar apostolair bezig moeten zijn, dan zal zij moeten weten wat zij te zeggen heeft. Aan die wetenschap wordt zij niet geholpen door een artikel vol karikaturen en venijnigheden. Reformatorische theologie is toch echt nog wel wat anders en meer dan het slaken van een aantal kreten.

 

 

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 januari 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

UIT DE PERS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 januari 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's