De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

VRAGEN AAN PROF. KUITERT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VRAGEN AAN PROF. KUITERT

12 minuten leestijd

In 'de Rechte Straat van januari 1968 vonden wij een boeiende discussie tussen prof. dr. Kuitert en ds. H. J. Hegger. Wij namen die in haar geheel over ter informatie van onze lezers.

Naar aanleiding van het gesprek van prof. Kuitert met prof. Fiolet (r.k. priester) voor de tv (zie ons decembernummer, p. 28) hebben wij enkele vragen aan prof. Kuitert gesteld. Wij danken hem vriendelijk voor zijn bereidheid om aldus deel te nemen aan onze gedachtenwisseling.

Misschien bevat dit nummer daarom behoorlijk studiemateriaal voor bespreking op allerlei verenigingen. In elk geval lijkt het ons goed om de kernvraag waarom alles draait, van alle kanten te doen belichten, de vraag nl. van Luther: Hoe vind ik een genadig God?

1. De reformatie heeft altijd geleerd, dat de kerk haar gezag enkel ontleent aan de mindere of meerdere mate van getrouwheid aan het Woord Gods, en niet aan een historische opeenvolging. Verlaat u dat beginsel niet, als u spreekt over Rome als over de „kerk met de oudste rechten", — en ondergraaft u daarmee dan niet het wettig gezag van de reformatorische kerken?

Antwoord van prof. Kuitert:

Inderdaad, de Reformatie heeft altijd geleerd, dat de kerk haar gezag enkel ontleent aan de meerdere of mindere getrouwheid aan Gods Woord en niet aan historische opeenvolging. Zolang er één enige reformatorische kerk zou zijn, zou er hier geen enkele moeilijkheid bestaan. Maar er zijn zéér, zéér vele reformatorische kerken, die allemaal met ditzelfde beginsel werken, en daarmee twee dingen bereiken: zichzelf voor de meest getrouwe en daarom eigenlijke kerk houden (1), dan wel: alles laten zoals het nu eenmaal geworden is (2). Het eerste standpunt vind ik hoogmoed, het tweede weerspiegelt wanhoop.

Het zou beter zijn als de rooms-katholieke en de reformatorische kerken gezamenlijk een nieuw begin van overleg, van christelijk gesprek maakten.

Voor de reformatorische christenen zou dat een stukje zelfbezinning betekenen over dat zo vanzelfsprekende beginsel van trouw aan Gods Woord. Dat ligt blijkbaar, getuige de versplintering van het reformatorisch christendom, wat minder eenvoudig dan wij wel zouden willen. Mijn vraag is nu: kan een kleine groep christenen, zelfstandig, zonder met de anderen rekening te houden, wel trouw aan Gods Woord wezen? Of wordt juist de kleine groep die zich van het geheel niets meer aantrekt, altijd eenzijdig? Wordt ook het reformatorisch christendom niet wat eigenwijs, wat eenzijdig, als het van Rome niets positiefs meer verwacht? Kunnen wij — zie de praktijk — er uit komen wat „trouw aan Gods Woord" betekent, zolang wij denken dat we die vraag zelf  wel kunnen klaren zonder samen met Rome erover na te denken?

Rome is toch de moederkerk („Moeder, ik klaag u aan!") en wij willen toch niets anders dan onze moeder (die de oudste rechten heeft als moeder) tot de orde roepen?

Ons commentaar:

„Natuurlijk beschouw ik de r.k. kerk niet als de moederkerk in die zin dat zij enige voorrang in gezag of eer zou moeten genieten boven de andere christelijke kerken. Dat blijkt uit het vervolg van mijn boek duidelijk.

Ik noem deze kerk echter in zekere zin mijn moeder, omdat ik eruit ben voortgekomen. Deze kerk heeft een stempel op mijn denk -en gevoelsleven afgedrukt, dat niet meer kan worden uitgewist. Tweeëndertig jaar rooms-katholicisme kan men niet meer van zich afschudden." („Moeder, ik klaag u aan", 5e druk, p. 11) Zie verder het artikel op p 6.

2. Naar mijn mening heeft de r.k. kerk alle gezag over de christenen verlorenen, a. omdat zij in de canones van Trente over de rechtvaardigmaking de vervloeking heeft uitgesproken over het hart van het Evangelie en die vervloeking nooit heeft herroepen; b. omdat zij op het eerste Vaticaanse concilie, eveneens onder vervloeking, heeft verklaard, dat de uitspraken die de paus krachtens zijn ambt uitvaardigt, uit zichzelf „irreformabiles" (= niet voor reformatie vatbaar) zijn. Deze verklaring is door het tweede Vaticaanse concilie herhaald („De Ecclesia", par. 25). Een kerk die aldus elke reformatie van haar leer door de Schrift uitsluit, verliest daardoor elk gezag. Wat is uw zienswijze daarop?

Kuitert:

Een kerk die alle reformatie uitsluit, verliest haar gezag. Dat zou ik ook zo zeggen. Meer nog, daaraan is het te wijten dat Rome zo weinig krediet heeft overgehouden bij de protestanten. Maar niemand kan er toch blind voor zijn dat er in Rome ook wat dit betreft, kolossaal veel aan de hand is, ja kolossaal veel is veranderd! Niet alles, zal iemand zeggen. Zeker, niet alles, heel veel belangrijke dingen (nog) niet. Maar waarom zal ik deze ontwikkeling in de rooms-katholieke kerk iedere keer afmeten aan wat nog niet veranderd is? Zo behandelen we toch ons eigen kerkgenootschap ook niet? Daar is toch ook heel veel onveranderd gebleven wat — reformatorisch gezien — allang anders had gemoeten? Toch, liefderijk blijven, roepen we dan. Dat wil ik ook als we over Rome spreken.

Tegelijk mag men vasthouden aan reformatorische wensen en verlangens. Op het juridische vlak gezien vind ik het een eis van eerste orde, dat de ban over de Reformatie wordt opgeheven. Daarvoor heb ik in diezelfde uitzending voor de T.V. dan ook publiekelijk gepleit, want eerst zo kunnen, we als gelijkwaardige gesprekspartners met elkaar spreken.

Ons commentaar:

Ook wij hebbén herhaaldelijk onze vreugde uitgesproken over allerlei veranderingen in de r.k. kerk. Er is echter nog GEEN ENKELE verandering in de officiële leer van Rome gekomen. Dat kan ook niet, want die leer is, ook krachtens Vaticanum II, onherroepelijk, irreformabilis.

Een samenvatting van wat er naar mijn mening dan wèl veranderd is, heb ik geprobeerd weer te geven in mijn bijdrage in het boek: „Geen aardse macht", p. 63-87, uitg. v. d. Stouw, Rijssen (prijs ƒ7, 50; kan ook bij ons besteld worden).

3. U zei: „De paus moet dat juridische gezagskantje kwijt" als voorwaarde dat ook wij hem zouden kunnen aanvaarden. Volgens mij is het juridische gezag geen „kantje" van de roomse paus, maar de kern van zijn ambt. Geeft u de r.k. leer over het pausschap wel juist weer, als u spreekt over slechts een „kantje" in dit verband?

Kuitert:

Niet de figuur van de paus, als ambtsdrager van Christus en als zodanig zijn plaatsvervanger (zoals bij ons de ouderling) is volgens mij het grote struikelblok. Een dergelijk eenhoofdig ambt behoeft, getuige de bisschoppen in allerlei protestantse (ook gereformeerde) kerken, allerminst onreformatorisch te zijn. Het gaat veeleer om de soort en de mate van macht die aan zulk een figuur wordt verleend. Dat bedoel ik ermee als ik zeg dat de juridische zijde van het pausdom moet verdwijnen.

Wanneer iemand dan zegt dat zoiets een aantasting van het bestaande pausdom betekent, dan zie ik dat ook zeer wel in. Het mooie is alleen dat niet slechts ik doch ook de rooms-katholieke concilievaders dat inzien, wanneer zij de collegialiteit van de bisschoppen heringevoerd willen zien. (Zie de Constitutie over de kerk, hoofdst. III). Daarmee geven zij ondubbelzinnig te kennen, dat zij het bestaande pausschap een andere structuur willen geven. Wanneer dat niet in één slag voor elkaar is, mogen we toch wel blij zijn met het in zo korte tijd reeds behaalde resultaat, en vooral: met de zich wijzigende visie in roomse kringen zelf?

Ons commentaar:

Hoe kunnen de concilievaders aan het bestaande pausschap een andere structuur hebben willen geven, als ze de leer van het onfeilbare gezag van de paus, zoals die op het eerste Vaticaanse concilie reeds was uitgesproken, niet slechts herhaald, maar zelfs nog versterkt hebben door de toevoeging:

„Daarom behoeven zij (de uitspraken ex cathedra van de paus) geen enkele goedkeuring vanwege anderen, noch zijn zij vatbaar voor beroep op enig ander oordeel" (De Ecclesia, vert. Ec. Doe. p. 69). Om het kort te zeggen: Het collegialiteitsbeginsel heeft de rooms-katholieken ontologisch minder, maar noëtisch méér afhankelijk gemaakt van de paus. („Ontologisch" wil zeggen: in de orde van het „zijn", het bestaan, de werkelijkheid; „noëtisch" wil zeggen: in, de orde van het kennen van de werkelijkheid) .

4. De Bijbel roept ons op om te getuigen van het Evangelie van Christus. Is het dan wel juist, als u de, protestanten oproept tot bescheidenheid tegenover een kerk, die het hart van het Evangelie vervloekt heeft?

Kuitert:

Het gaat mij in alle opzichten te ver om te zeggen dat Rome het hart van het evangelie vervloekt heeft. Dat is zowel historisch als actueel gezien een m.i. over de schreef gaande vereenvoudiging van de stand van zaken.

Ik zeg niet dat men het zo niet gevoeld heeft; nog minder ontken ik dat de hoofdoorzaak van alles Rome is geweest (daarom ben ik de bedoelde T.V. uitzending begonnen met te zeggen dat niet Luther Rome doch Rome Luther heeft laten vallen). Maar wie de annalen van Trente naleest in hun context kan onmogelijk, althans bij het licht dat wij daarover nu hebben, volhouden dat de vaders van dat concilie een intentie hadden (of mogen we die er niet in betrekken?) die het evangelie wilde vermoorden. Ze hebben daar grotelijks gedwaald, zo moeten we het zeggen.

En het mooie is alweer dat langzamerhand ook in de roomse visie op Trente verandering komt, en nog meer: in de roomse visie op de reformatie in haar eigenlijke bedoeling. Is dat niet wat anders dan vervloeken?

Ons commentaar:

Allereerst verwijs ik naar het artikel op p. 9. Vervolgens:

Het is volkomen juist dat men in het intermenselijke verkeer de uitspraken die iemand doet, moet zien tegen de achtergrond van de overwegingen die hem tot zulke uitspraken hebben gebracht. Doet men dat niet, dan loopt men groot gevaar te zondigen tegen het negende gebod door iemand iets in de mond te leggen wat hij beslist niet voor zijn rekening zou willen nemen.

Dat gaat ook op voor uitspraken van kerkelijke vergaderingen. Echter in veel geringere mate. Immers van een kerkelijke vergadering mag men verwachten dat de formulering van een belangrijke uitspraak van alle kanten gewikt en gewogen is, zodat verkeerde interpretatie zoveel mogelijk is uitgesloten. Op het concilie van Trente hebben de bisschoppen van miljoenen rooms-katholieken van heel de wereld maanden lang kunnen beraadslagen over vorm en inhoud van de canones, waarin zij tenslotte hun vervloekingen hebben gegoten.

Het lijkt mij dat de discussies zoals die in de acta van dat concilie genotuleerd zijn, nog veel minder mogen betrokken worden in een poging om de eigenlijke besluiten (canones) van het concilie te verklaren, omdat het concilie zelf in zijn officiële document de overwegingen vermeldt die geleid hebben tot de formulering van de canones.

U moet ook niet vergeten dat de canones van Trente over de rechtvaardigmaking een systeem vormen. Ze hangen onderling samen en belichten elkaar, zodat misverstand zodoende nog meer wordt uitgesloten. Omdat Trente uitspreekt, dat de mens „het eeuwige leven waarlijk verdient door de goede werken", moet het concilie ook wel de belijdenis verwerpen dat de mens „slechts gerechtvaardigd wordt door de toerekening, van de gerechtigheid", en, mede op grond van wat Trente zegt over het sakrament van de biecht, moet Trente dus - óók het als aanmatiging brandmerken wanneer iemand beweert dat hij geloofszekerheid heeft van zijn eeuwig heil (tenzij op grond van een speciale openbaring. Maar ook door deze toevoeging sluit Rome opnieuw de heilszekerheid op grond van het Woord Gods zelf uit).

En dan nog dit: Trente is een kerkelijke vergadering geweest van wereldhistorische betekenis. Daar moest antwoord worden gegeven op de herontdekking van het Evangelie van Gods soevereine genade in Jezus Christus. Wanneer wij geloven dat de duivel een persoon is, die een goed georganiseerd leger van boze machten tot zijn beschikking heeft (Ef. 6), wanneer wij geloven in de persoonlijke leiding van de Kerk door de Geest van Jezus Christus, dan kan het niet anders of achter zulk een wereldhistorische vergadering heeft de boze geest gezeten, als er niet de leiding van de Heiige Geest was. Welnu, ik kan onmogelijk geloven, dat de Heilige Geest met Zijn leiding aanwezig is geweest op het concilie van Trente. En ik meen dat het in dit geval geen simplistische redenering is, wanneer ik konkludeer dat dit concilie een triomf is geweest van de boze geest.

5. U zou onder een paus willen staan als onder de „plaatsvervanger van Christus". Welk gezag zoudt u dan aan zulk een paus toeschrijven? Heeft zo'n paus volgens u het gezag om a. uitspraken te doen die wij met geloof, en dus in geweten, horen te aanvaarden, zoals wij de uitspraken van Christus zelf horen te aanvaarden? b. wetten uit te vaardigen waaraan wij krachtens gewetensverplichting behoren te gehoorzamen?

Kuitert:

Geen mens staat boven onze Heer (daarom heet Hij immers onze Heer!), geen paus, geen dominee, geen ouderling of wie ook. Echter, onze Heer bedient zich wel van mensen, ook in zijn kerk. Het aanvaarden van uitspraken van mensen is niet anders mogelijk in de kerk dan wanneer wij deze uitspraken —door wie ook gedaan — herkennen als het woord van de Heer.

Ons commentaar:

Waarom gebruikt u dan in dit verband het theologisch en kerkhistorisch zo zwaar geladen woord: „erkenning van de paus als plaatsvervanger van Christus"?

6. In welk punt hebben volgens u de bisschoppen op de synode te Rome hun zin gekregen tegen de paus in?

Kuitert:

Het is niet waarschijnlijk dat de curie zich voetstoots gewonnen geeft aan een nieuwe visie op het pausschap, zoals die zich baan breekt onder de bisschoppen. Toch moet de curie stap na stap terug treden, en moet, voorzover het zijn juridische macht betreft, ook de paus dat doen. Die ontwikkeling is reeds in volle gang.

De encycliek Mysterium fidei, door de paus op eigen gezag uitgegeven, heeft geen enkele, uitwerking in de praktijk. Dat kan iedereen constateren. De encycliek over het celibaat heeft een storm van protesten ontketend, en zal op den duur stellig blijken niet het laatste woord geweest te zijn.

In zijn openingsrede voor de bisschoppensynode heeft de paus op niet mis te verstane wijze geklaagd over allerlei nieuwe ontwikkelingen in de rooms-katholieke theologie (zie Kath. Arch. 22 jaarg. no. 44, blz. 1091) en opgeroepen tot verdediging van het aloude geloofssysteem. De curie legde dat terecht uit als een roep om veroordeling van ketterijen, en kwam dan ook, bij monde van Ottaviani en Browne, met een lijst van tien thema's waarin enerzijds het rechte geloof werd geformuleerd en anderzijds de nieuwere ketterijen werden veroordeeld.

De bisschoppensynode heeft dit stuk niet geslikt. Dat is m.i. een (overigens zoveelste) blijk van zelfstandigheid der bisschoppen tegenover paus en curie tezamen.

Ik bedoel dus dat theoretisch allerlei oude roomse stokpaardjes nog steeds van kracht zijn, maar wanneer zij praktisch worden ondergraven of niet meer functioneren, of: minder rooms gaan functioneren, vind ik dat een geweldig hoopvolle beweging.

 

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 januari 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

VRAGEN AAN PROF. KUITERT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 januari 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's