De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Wat zegt de Heilige Schrift over zichzelf (IV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wat zegt de Heilige Schrift over zichzelf (IV)

Over het geschreven woord in het Oude Testament.

8 minuten leestijd

Over het geschreven woord in het Oude Testament.

In het vorig artikel gaven wij een weergave van het gesproken woord in het Oude Testament. De vraag kan worden gesteld of het door de profeten gesproken woord niet meer gezag heeft dan het door deze profeten of door anderen geschreven woord.

In het algemeen geldt toch voor ons dat het geschreven woord achter het gesproken woord aankomt en het gesproken woord achterblijft bij de gedachte, die vertolkt wil worden. De viva vox, de levende stem van een bepaald spreker, doet veel meer dan zijn geschreven woord.

Bavinck heeft zich met deze vragen diepgaand bezig gehouden (G.D. I, blz. 348 e.v.). In elke religie — zo schrijft hij — is er een nauwe samenhang tussen religie en openbaring en tussen openbaring en schrift. Vele volken hebben ook een boek of een verzameling van boeken, die goddelijk gezag bezitten en als regel gelden van leer en leven. Openbaring en schrift staan niet in een willekeurig, toevallig verband.

In de religie hebben wij te maken met openbaring, met geschiedenis, met leer, die van geslacht tot geslacht moet worden overgedragen. In deze overdracht neemt het geschrevene een belangrijke plaats in. In die overdracht gaat het gesproken woord uiteraard voorop, het geschreven woord volgt. Dit geschreven woord is niet te ontgaan. Scripta manet: het geschrevene blijft. In dit geschreven woord zijn vertolkt de daden en de gebeurtenissen, die voorbijgaan, maar desniettemin van fundamentele betekenis zijn voor de volgende geslachten.

De vraag kan gesteld worden of openbaringen aan personen in het verleden in het heden betekenis kunnen hebben. Velen hebben beweerd, dat aan een openbaring dan pas geloof kan worden geschonken wanneer deze onszelf is te beurt gevallen. Deze gedachte moet als onhistorisch worden afgewezen. Zij miskent de aard en het doel van de historie als werkplaats van de levende God. Onze God is een God van historische daden, waarvan sommige daden onherhaalbaar zijn. Aan de verachting van de historische daden doet de Heilige Schrift nooit mee. In deze historie openbaart God zijn grote daden. Hij is de God der geschiedenis, die in deze geschiedenis Zijn daden verricht en daarin Zelf meetrekt. In deze daden openbaart Hij Zichzelf.

Wanneer Hij steeds verder trekt, betekent dit niet, dat Hij Zijn daden vergeet of laat vergeten. Integendeel! Hoezeer het voortgaan van de God der openbaring het gehele Oude Testament doortrilt en de driftige polsslag van dit gebeuren bijna op elke bladzijde gevoeld wordt, nemen het spreken en de daden Gods het voorgaande in zich op, breiden zich uit en verdiepen zich. De geschiedenis van de godsopenbaring is de verwerkelijking van de raad en het welbehagen Gods. Aan de ver­werkelijking van deze raad en het welbehagen Gods is alles dienstbaar.

Wat God aan Adam, Noach, Abraham, Mozes, Samuël enz. openbaart gaat mee in het geheel. Het is nooit achterhaald of uit de tijd, maar hoogst actueel omdat het de woorden én de daden Gods bevat. God gaat niet in de geschiedenis op en onder, maar staat er zowel eeuwig boven als middenin. Hij bindt de geschiedenis van Zijn spreken en daden, aan Zichzelf en blijft er altijd bij!

Dit wil dus voor ons onderwerp zeggen, dat wanneer God Zich bezig houdt in de levende godsspraken met de patriarchen en Israël, dan heeft Hij de mensheid ook van nu op het oog. God heeft in de roeping van Abraham (de levende godsspraak) alle volkeren op het oog. Hoe zullen alle volkeren weten van de bedoeling van God met hen? Ge zult zeggen: door middel van de prediking. En dat, is waar. Maar hoe? Wel door de prediking van het geschreven woord! Dit geschreven woord komt niet anders tot ons dan in de weg van de traditie. De gesproken woorden Gods worden voor een deel geboekstaafd. Het heeft God behaagd sommige van Zijn woorden te boek te stellen. God heeft het middel van de taal niet versmaad.

Calvijn (Inst. I-VII-1) zegt: „Maar aangezien geen dagelijkse godsspraken uit de hemel gegeven worden, en alleen de Schriften bestaan, door welke de Heere het goed gedacht heeft zijn waarheid tot een eeuwige gedachtenis te doen voortleven, bezit de Schrift door geen ander recht een volledig gezag bij de gelovigen, dan wanneer zij geloven, dat ze uit de hemel is voortgekomen, even alsof levende stemmen Gods zelf vandaar gehoord werden."

Het is hier nog niet de plaats uitgebreid op de omtrek en de aard van het Schriftgezag in te gaan, maar nu reeds mag opgemerkt worden, dat het Schriftgeworden woord — ook in het Oude Testament — geen stolling of bevriezing van de woorden en daden Gods is, maar nog altijd een levende stem, van God uit de hemel is.

Het is nodig dit hier reeds te onderstrepen, omdat wij leven in een tijd, waarin het Schriftgeworden woord dan pas functioneert, wanneer het actueel gemaakt wordt en van onder het stof der eeuwen weggehaald en in de omlijsting van deze tijd gezet wordt. Dit is onjuist, omdat het Schriftgeworden woord de levende stem Gods uit de hemel is, hier en nu.

Wij mogen zeggen met Calvijn: Het heeft God behaagd Zijn waarheid door de Schriften tot een eeuwige gedachtenis te doen voortleven.

Heeft de Heere al Zijn woorden en daden laten optekenen? Neen, ook niet in het Oude Testament. Alleen die woorden en daden zijn beschreven, die God voor ons nodig oordeelt. De wording van de Schriften, ook van het Oude Testament, doorloopt een lange geschiedenis, die wij niet kunnen doorzien, noch minder overzien.

Vele Bijbelse personen, die als openbaringsorganen fungeren, hebben nooit één woord geschreven (Elia, Elisa). Wij mogen nooit zeggen, dat openbaring en Schrift samenvallen. De openbaring is breder dan de Schrift.

Dit wil niet zeggen, dat wij de Schrift van de openbaring mogen losmaken. Wie dit doet vergrijpt zich aan de aard van de Schrift. Hoe vaak wordt ook nu, ook door mensen van wie ge beter mocht verwachten, gesproken over de Schrift als een menselijke oorkonde van de openbaring? Dan is de Schrift niet anders dan een toevallig aanhangsel, een willekeurig toevoegsel, een menselijke oorkonde van de openbaring, die misschien nog wel nuttig, maar in elk geval niet noodzakelijk is (Bavinck, G. D. I, 353).

Nog niet zolang geleden kwam mij een verslag van een lezing van een predikant onder de ogen, waarin hij beweerde, dat wij eerst verlost zijn van het juk van de paus en daarna terecht gekomen zijn onder het juk van de papieren paus (de Bijbel). Volgens deze predikant waren wij nu bezig ons ook te bevrijden van de papieren paus en een beter inzicht te verwerven in het eigenlijke gezag van de Bijbel.

Het lijkt wel of deze predikant in de leer geweest is bij Lessing, die de bekende bede uitsprak: „O Luther! gij grote en heilige man, gij hebt ons verlost van het juk van de paus, maar wie zal ons verlossen van het juk van de letter, van de papieren paus? " Hoever zijn wij hier verwijderd van de levende stem Gods uit de hemel, waarover Calvijn spreekt.

Wie de Schrift losmaakt van de openbaring, houdt vroeg of laat niets anders over dan een bundeltje menselijke geschriften.

Inderdaad is de openbaring Gods veel breder dan de Schrift, maar wij hebben van deze openbaring alleen maar weet door middel van de Heilige Schrift, door middel van het geloof.

God maakt gebruik van de taal en van het schrift. Dat is niet beneden Zijn stand. Het heeft Hem behaagd om Zijn waarheid tot een eeuwige gedachtenis te maken. Daarmee is de waarheid niet tijdloos, niet ontheven aan de ontmoeting met God, maar wel vastgelegd voor alle tijden en eeuwen. Dit vastleggen is niet: tot een stelsel maken. Welke kwalijke misverstanden heersen er ook in „Klare Wijn", dat men doodsbenauwd is voor het eeuwige en tijdloze, het stelselmatige enz. van het Schriftgeworden woord, dat men almaar op het dynamische van de openbaring Gods blijft wijzen? Niemand ontkent het gevaar van de verstarring, enz. Maar is er ook niet een dynamiek, die te vrezen is?

Het is alsof de schrijvers van „Klare Wijn" zich soms wat schamen voor de schriftelijke optekening van de woorden Gods. Wat te denken van een zin (Klare Wijn, blz. 126), waarin wij lezen: „In dit gebeuren (n.l. de geschiedenis van de levende God met Zijn schepping) betrappen wij soms — lang niet altijd! — de Heilige Geest in het schriftelijk vastleggen van de woorden en de daden Gods."

Vooral het woord betrappen in dit verband doet onaangenaam aan. Wij zijn geneigd te vragen: Mag de Heere Zijn woorden schriftelijk vastleggen?

Het is in de regel het werk van de Heilige Geest ons te betrappen op onze woorden en daden, niet omgekeerd. In zo'n uitdrukking is het leerling zijn van de Schrift, van Christus, van de Heilige Geest wel ver weg.

In het vervolg (blz. 127) wordt wel erkend, dat in Israëls traditie het geschrevene een rol gaat spelen en dat de Schrift een grote plaats krijgt. Maar de nadruk op de dynamiek van het spreken en 't handelen Gods in ‘Klare Wijn' is te groot dan dat de Schrift de haar toekomende plaats naar haar zelfgetuigenis ontvangt. Daarover een volgende keer.

Katwijk aan Zee  G. Boer

 

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 februari 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Wat zegt de Heilige Schrift over zichzelf (IV)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 februari 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's