De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

De Dordtse Leerregels

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Dordtse Leerregels

Hoofdstuk V. — Artikel 11.

10 minuten leestijd

Hoofdstuk V. — Artikel 11.

Ondertussen getuigt de Schrift, dat de gelovigen in dit leven, tegen onderscheidene twijfelingen des vleses strijden, en in zware aanvechting gesteld zijnde, dit volle betrouwen des geloofs en deze zekerheid der volharding niet altijd gevoelen. Maar God, de Vader aller vertroosting, laat hen hoven hetgeen zij vermogen, niet verzocht worden, maar geeft met de verzoeking ook de uitkomst; en wekt in hen de verzekerdheid der volharding door de H. Geest wederom op.

Herstel der zekerheid.

De apostel schrijft in Efeze 2 : 8 aan de heiligen die te Efeze zijn, en gelovigen in Christus Jezus: Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave." De gemeente is, wat zij is door het werk Gods en door het werk van Christus. Daar zeg ik niets te veel mee, wil 'k denken. De apostel Paulus tenminste wil ook in deze tekst veel nadruk leggen op 't zalig worden door genade. Dat blijkt o.a. hieruit, dat hij in vers 8 nog eens zegt, wat door hem in vers 5 reeds is uitgesproken met de woorden: uit genade zijt gij zalig geworden". Wat betekent: en dat"? Betekent dit het geloof of de genade? Het betekent: het gered worden (zalig worden) door genade en geloof. Dat is niet uit de gelovige. Als iemand wil spitten heeft hij een spa nodig, als iemand wil geloven heeft hij de gave van het geloof nodig. De mens gelooft, maar God geeft, dat hij gelooft. De zaligheid of de genade ontvangt men door middel van het geloof. Maar dat middel is niet uit de mens. God geeft het, werkt het. Het geloof is een daad van de mens, doch deze daad is niet minder genade. Zalig worden is uit genade, niet uit de werken. Er is een weg, een middel voor nodig n.l. het geloof. Dat geloof is onmisbaar, maar het is niet uit de mens. Dat wordt met nadruk voorop gesteld. Dat geloof is niet uit u, o mens, o gelovige. De apostel stelt er prijs op, dit met nadruk te zeggen ook wij hebben nodig deze waarheid goed in ons op te nemen. De eigenmachtigheid verbergt zich menigmaal onder een kras aandoende belijdenis van gereformeerdheid. Ik meen, dat niet weinigen zich met de naam gereformeerd tooien, die toch te weinig in het stuk van het geloof de afhankelijkheid belijden en beoefenen of geleerd hebben. De apostel noemt het geloof bij uitstek de gave, zoals het Grieks aangeeft. Maakt deze leer geen lijdelijke mensen? Niemand hoeft lijdelijk gemaakt te worden, want dat zijn we van nature. Deze leer maakt veeleer werkzame mensen. Er is niemand zo ijverig in de weer, dan de man of vrouw, die werkelijk gelooft, dat het geloof een gave Gods is. Ik spreek nu niet over napraters. Paulus onderstreept in vers 10 alles nog eens door te zeggen: Wij (gelovigen) zijn Gods maaksel." Dat betekent dat we in alles van Hem afhankelijk zijn, ook in het stuk des geloofs. Dat zijn we echter niet alleen bij het komen tot het geloof in Christus, we zijn 'het ook bij het teruggebracht worden tot de zekerheid des geloofs, waarvan artikel 11 in het slot spreekt. Heel duidelijk zegt dit slot, dat God de zekerheid des geloofs door de Heilige Geest wederom opwekt. Het is een wonder van genade als God het geloof terug doet keren, maar het is niet uit de werken van de mens. Daarom kan ik mij niet zo goed vinden in een verklaring, die ik van artikel 9-12 las, waarin de afhankelijkheid te weinig uitkomt.

„Tegenover de mystiek belijdt de kerk in paragraaf 10, dat de verzekerdheid der volharding niet rust op een bijzondere openbaring zonder of buiten het woord. Dat woord is de stem uit de hemel." Het merkwaardige is hier voor mij, dat de noodzakelijkheid van de H. Geest om de stem des Woords te kunnen horen, niet genoemd wordt. We gaan verder: De verzekerdheid spruit dan ook uit het geloof aan de beloften Gods, die Hij in Zijn Woord zeer overvloedig tot onze troost heeft geopenbaard. Alleen wie dat Woord in geloof aangrijpt, is verzekerd." Ik vraag hier weer: ie kan dat Woord aangrijpen? Is dat niet een gave Gods? Dat had ik er graag bijgezien. De mens wordt bij zulk een leer zo eigenmachtig. Verder lees ik ook: Het luistert hier nauw: et Woord, de belofte Gods, is de enige grond des geloofs." Dat is prachtig. Het werk van de Heilige Geest is niet de grond van ons geloof. Maar is het werk van de Heilige Geest niet de weg tot Christus, de weg tot het geloof? Kan het Woord door iemand worden aangenomen, tenzij dat aannemen in hem gewerkt wordt. Hier luistert het ook nauw. Deze gereformeerde toelichting op artikel 10 en daarbij artikel 11 insluitende, weet weinig van die noodza­kelijkheid van het werk des Geestes. Artikel 11 laat de zekerheid niet afhangen van het aangrijpen der gelovigen, maar van het werk Gods. De mens wordt niet eens genoemd. God, door de Heilige Geest, werkt de verzekerdheid der volharding. Ik zou willen zeggen, dat Geest en Woord nevengeschikt zijn. Geen van beide kan gemist worden. Bij sommigen krijg ik de indruk, dat zij de werking van Gods Geest meer als vanzelfsprekend of bijkomstig of ondergeschikt zien. Met die werking van de H. Geest is het wel in orde, als de mens maar aangrijpt. Vandaar dunkt mij deze volzin: Voor de zekerheid des geloofs en dus ook voor de verzekerdheid der volharding geldt altijd: naar de kerk, naar het Woord, naar de sacramenten!" Als iemand de zekerheid wil hebben of terugkrijgen moet hij zich dus tot deze drie instanties wenden. Ik lees in artikel 11 een vierde macht, die ik in de bovenstaande volzin met leedwezen mis: e Heilige Geest. De psalm luidt: Och, schonk Gij mij de hulp van uwen Geest." Het gaat niet goed met een kerk, waar men zichzelf helpen kan met Woord en sacrament en kerk en Verbondsbelofte. Ik zou met artikel 11 meer rekening willen houden en schrijven: Voor de zekerheid des geloofs en dus ook voor de verzekerdheid der volharding geldt altijd: naar (de hulp van) de Geest Gods, naar de kerk, naar het Woord, naar de sacramenten. Wat is een geloof, dat een eigen maaksel is en niet Gods maaksel? Wat is een zekerheid der volharding die door menselijke redeneringen, niet door Gods Geest gewerkt is? Ik vrees, dat de eigenmachtigheid in gereformeerde kringen al verder doordringt. Er is dan bijna alleen maar sprake van aannemen door de mens en weinig van: at aannemen is niet uit u, het is Gods gave. En als het achteraf, zoals men zegt, toegegeven wordt, dan blijft dat een intellectueel geval en wordt niet een bittere beleving vooraf. Het lijdt geen twijfel, dat het geloof noodzakelijk is. De vraag is echter wie het geloof werkt: of het een werk van God of een werk van de mens is. Artikel 11 spreekt van een zeker geloof, dat God opwekt door de Heilige Geest. De mens heeft geen handen om iets aan te grijpen, tenzij God die handen geeft. Och, dat betekent ook, dat alle gelovigen vast verzekerd kunnen zijn van hun zaligheid, omdat God voor hun geloof zorgt. In 1 Petrus 1 : 5 lezen we, dat de gelovigen in de kracht Gods bewaard worden door het geloof. Maar dit geloof wordt ook bewaard. Het is dikwijls klein en soms onvindbaar, doch het blijft en door de kracht Gods leeft het telkens weer op.

Hoe wordt de zekerheid der volharding wederom opgewekt?

Dat gaat in een weg van ontbloting en ontlediging. Jezus zag Petrus aan. Nathan kwam tot David. Wat werden zij doodarm in zichzelf. De Heere maakt ons bekend voor het eerst of bij vernieuwing met onze ongelukkige toestand, waarin we door onze zonde (weer) terecht gekomen zijn. Dan schept de Heilige Geest een verlangen naar de verzekering van Gods heil. De mens, in onzekerheid, gedreven door de H. Geest, verlangt, wat de dichter van psalm 35 met deze woorden uitdrukt: „Zeg tot mijne ziel: Ik ben uw heil."

Luther heeft een keer gezegd, dat men in het psalmboek de heiligen in hun hart kijkt. Wat leest men dan in hun hart? Dat zij de zekerheid, de genade, het geloof niet voor het grijpen hebben. Hoe kunnen zij klagen: „Heere, waar om verstoot Gij mij? " Hoe kunnen zij bidden: „Heere, wees mij genadig." Zij vertonen een grote mate van afhankelijkheid. Bij de heiligen in het psalmboek is het geloof en de genade een gave Gods. Zij beschikten niet over de beloften maar moeten ze gegeven krijgen. Daarom komt de Heilige Geest hun zwakheid te hulp. Hij neemt deze en gene belofte uit de vele beloften der Schrift, hij neemt juist deze, die voor hun toestand geschikt zijn en brengt ze met kracht op hun hart. Zo komt deze tekst tot de bedoelde persoon als bijzonder tot hem of haar gesproken. Wat gebeurt er nu? De geest des mensen, verlicht door de Geest Gods, ziet de beloofde zaak, wordt er verlangend naar, en begeert versterkt te worden met kracht om het woord der belofte aan te mogen grijpen en de beloofde zaak te verkrijgen. Wat wil de wankele mens, die ter aarde geworpen is? Zekerheid van Gods liefde en in Gods Woord te zien en uit Gods mond te horen, dat de Heere weer goed op hem is. „Doe uit uw mond mij stof tot blijdschap horen." Maar kan het nog, vraagt de binnenprater? Ten antwoord op deze vraag geeft Gods Geest licht over de gronden, waarop deze mens zich de belofte mag toepassen. De bezwaren worden uit de weg geruimd. Uit de diepten der ziel rijst nu het ingezonken geloof op. Eerst wordt de belofte tot de mens gebracht en dan wordt het geloof tot de belofte gebracht en zo krijgt de afgedwaalde, in onzekerheid geraakte gelovige, weer houvast aan de gegeven beloften Gods. Hij omhelst ze met beide armen. Aan David en aan Petrus kunnen we deze gang van zaken zien. Het eerste is daar, dat de Heere ze bedroeft. Dat ging niet vanzelf. David was eerst meer verbitterd dan bedroefd en Petrus verviel van de ene vervloeking in de andere. Maar Jezus zag Petrus aan. Daar begon de weg terug. Petrus kwam tot zichzelf. Hij weende bitterlijk. David werd door Nathan tot inkeer gebracht. De terugkeer begint niet met een aangrijpen van het Woord der belofte. Als het met een aangrijpen begint, is het meer een aangrijpen van de woorden der Wet. Er komt een droefheid naar God, die een onberouwelijke bekering werkt tot zaligheid. En wat is David daarna bezig met de zekerheid. Hij verlangt naar herstel van de vorige blijdschap. „Zo wordt opnieuw 't verbrijzeld hart verheugd. En in mijn geest de ware rust herboren." Wat heeft Petrus naar de Heere Jezus gezocht, verlangd en hoe vertroostend heeft de Heiland tot hem gesproken. Zou men werkelijk denken, dat wij eigenmachtig over de beloften d.i. over God beschikken? Hebben wij 't maar voor het aangrijpen? De bijbelheiligen niet. Het is de Geest des Heeren, die de ziel bearbeidt, opdat er opnieuw plaats zou gemaakt worden voor Christus, maar ook dat opnieuw de zonde beweend zou worden en dat men haar andermaal een scheldbrief zou geven. In deze weg komt het tot een nieuw vertrouwen. De volharding der heiligen is geen automatiek. Het is een gedurig strijden, waken, struikelen, opstaan, bidden, wederkeren aan 's mensen kant en het is een gedurig waken, bewaren; bedroefd maken over de zonde, trekken tot Christus, doen opleven van de sprankels van het ware geloof, tot rust brengen, van Gods kant. De Vader aller vertroosting wekt in Zijn afgevallen kinderen, die tot zichzelf zijn gekomen de verzekerdheid der volharding door de Heilige Geest wederom op.

 

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 maart 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

De Dordtse Leerregels

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 maart 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's