ZIET, DE MENS
Pilatus zeide tot hen: Ziet, de Mens.
Ziet, de Mens!
Kort en krachtig klinkt de stem van de landvoogd Pontius Pilatus over het wijde plein van Gabbatha. Hij heeft geprobeerd Jezus, van wiens onschuld hij overtuigd is, te redden door hem op een tweetal te stellen met een verzetsstrijder, Barabbas, de man, die bij een oproer een doodslag beging. Gunst zal de Heere moeten redden, waar gerechtigheid faalt! De Rechtvaardige zal niet worden vrijgelaten door het recht, dat de stadhouder handhaaft, maar door de gunst van het volk, dat een oud voorrecht hanteert en daarom vraagt om op de feestdag de gevangene hunner keuze los te laten. Maar door de gunst van het volk komt de Heere niet vrij. De haat is te hoog opgejaagd: Barabbas wordt gekozen: Barabbas, de moordenaar.
Nu zoekt Pilatus een andere weg om de Onschuldige te bevrijden, maar weer zonder zelf in conflict te geraken of te groot risico te lopen.
Een andere weg, maar opnieuw niet de weg der gerechtigheid, maar een andere kronkelweg, die hem te dieper in de moeite zal voeren.
Hij besluit om Jezus te laten geselen. Het doet vreemd aan, als een ander evangelie zegt, dat hij in Jezus geen schuld vindt en meteen daarna, dat hij hem zal laten geselen. Hoe kan een rechter, die zichzelf nog enigszins respecteert, dat doen?
Het antwoord vinden we in een voorval uit het leven van koning Herodes. Hij had zijn zonen bij keizer Augustus aangeklaagd wegens een dodelijk misdrijf. Hij vroeg toestemming om hen te laten doden. Een kort verhoor wijst echter duidelijk uit, dat zij onschuldig zijn. Toch beveelt de keizer de twee zonen om voor hun vader neer te knielen en om vergeving te vragen. Zijn zij niet schuldig, toch was hun gedrag niet zo geweest, dat hun vader geen wantrouwen kon gaan koesteren. Daarom moeten zij vergeving vragen.
Met de Heere Jezus is het in de ogen van Pilatus ook zo. Hij is kennelijk onschuldig, maar zijn gedrag had aanleiding kunnen geven tot onlusten. Denk slechts aan het feit, dat hij op palmzondag de hulde van het volk ais Davids zoon niet had afgewezen.
Pilatus heeft in eigen ogen een schijn van recht om daarom Jezus te doen geselen. Het kan tevens een waarschuwing zijn voor later. Daarop trekt hij zich terug. De soldaten doen hun werk in wrede wellust. De naam van een Messias-Koning is hun niet onbekend. Grommend tussen de tanden zullen Joden nu en dan wel gesproken hebben van hun komende koning, de Messias, die de Romeinen zou verdelgen. Ha! Nu is die Messias-Koning gevangen, die hen vernietigen zou! Soldaten, kom hier, de Messias moet gehuldigd worden! Een verschoten purperen soldatenmantel, een koningskleed! Een kroon van felle doornen, een overwinningskrans!
Buig neer, kniel voor de koning der Joden, die zijn vijanden verslaat! Dan vlamt de wilde woede op. Niet hij is overwinnaar, maar zij. Slagen beuken op hem neer. Geselslagen zwiepen op een naakte rug. Dan brengen zij hem terug naar hun meester. Zij gevoelen zich veilig: de stadhouder zal hun dit spel niet kwalijk nemen. Het past bovendien in Pilatus plan.
De geschonden Gevangene wordt ten toon gesteld. Wien brengt de grijze rechter daar ten rechthuis uit in 't openbaar door zijnen hofsoldaat ten toon gekroond met ene doornenkroon?
Kort en krachtig klinkt de stem van de stadhouder: Ziet, de Mens. De bedoeling is nu wel duidelijk. Wie van hete wraakzucht was vervuld, kan nu tevreden zijn. Het gemarteld lichaam bloedt en lijdt. Nu heeft men inderdaad en zeer letterlijk „bloed gezien". Laat dat voldoende zijn.
Wie van de rabbi van Galilea meende, dat hij glorierijk als Messias-Koning zou zegepralen over dg vijanden, weet nu wel beter. Geen mens zal deze Weerloze ooit meer kunnen kiezen als leider in de strijd op leven en dood.
Vooral echter wil Pilatus medelijden opwekken. Hij zegt dan ook niet — om nu even oude spelling te gebruiken — ziet den Mens, maar: ziet de Mens. Wij zouden zeggen: Ziet, de Stakker. Na een appèl op de gunst van het volk, is nu een beroep gekomen op het modelijden. Blijkbaar heeft Pilatus zich niet geheel vergist.
Johannes vertelt ons, dat nu alleen de overpriesters en hun dienaren roepen om Jezus' dood. Het andere volk aarzelt blijkbaar, heeft wellicht medelijden. Maar ook weer niet genoeg medelijden, want in hun zwijgen verraden ze de Heere opnieuw.
Wat is de fout van Pilatus nu geweest? Allereerst, dat hij weer weigert om rechter te zijn. Hij, de drager van het goede romeinse recht, schiet weer te kort. Het is treurig, dat hij om medelijden vraagt voor de Heere in plaats van recht te doen. Het is treuriger, dat men dit medelijden weigert aan de lijdende Meester.
Hij was met innerlijke ontferming bewogen over de schare. Hij schreide over Jeruzalem in hartelijke bewogenheid. Maar, als men medelijden vraagt voor hem, is er enkel haat of een zwijgen, dat hem mede ten dode doet gaan.
Maar ik denk aan een andere fout van Pilatus. Hoe heeft deze man de kracht van de haat en de macht van de zonde overschat. De haat tegen de Heere is zo fel, dat zij niet wordt geremd door medelijden. De macht van de zonde is zo groot, dat zij niet wordt gekeerd door erbarmen.
Pilatus, u kent uw eigen hart niet. Anders zou u weten van de macht van het boze en had u vooruit kunnen bedenken, dat dit plan falen moest. In uw leven.
En in ons leven, als we denken, dat de vijandschap tegen de Here wordt gekeerd door menselijkheid. Als we denken, dat de macht van het kwaad te weren is door iets, wat in mensen schuilt. Deze machten worden niet overwonnen door medelijden van mensen, maar alleen door goddelijk mededogen.
Hier is geen medelijden op zijn plaats maar hier is bekering nodig. Hartgrondige bekering. Volkomen wedergeboorte. Alleen die kan maken, dat wij, — hoort u dat! — dat wij de Heere niet opnieuw kruisigen en openlijk te schande maken.
Dan ontdekken wij, dat de Heere ons medelijden niet nodig heeft, maar dat wij zijn roedelijden meer nodig hebben. Hoe zou dit kunnen?
Pilatus zegt: Ziet, de Mens! Wat hij bedoelde, hebben we gezien. Maar zou het kunnen zijn, dat in dit woord iets meer schuilt, een verborgen meerwaarde, die dit woord duizend maal doet herhalen in hogere zin, dan de stadhouder bedoelde? Ik meen van wel. Professor Grosheide zegt, dat het is, of Pilatus profeteert.
Een ander wijst op dit woord van de landvoogd in het licht van de uitspraak van Kajafas als hogepriester, dat het beter is, dat Eén sterft dan dat een volk verloren gaat.
Weer een ander telt Pilatus onder hen, die van de Heere spreken, zonder kennis van hem te hebben. Dan wordt het woord van Pilatus inderdaad tot profetie.
Ziet, de mens! Wat is een mens? Een kind, dartelend en blij met stralende ogen. Een jongen of meisje, vol van jeugd en kracht. Een volwassen toonbeeld van wat een mens vermag. Misschien een oudere, iemand, die wij zijn leeftijd niet aanzien.
Maar er is ook een ander beeld van de mens. Een ziek kind, zwak en broos. Jonge mensen, die machteloos neerliggen. Mensen, in de kracht van het leven, die sterven gaan. Ouderen, verkalkend tot wrakken.
Nu hoor ik een man, die eens in ons land de machtigste regeerder van zijn tijd was zuchten, als hij naar de plaats van de terechtstelling gaat: Wat is een mens! Hij mag de naam van ijdelheid wel dragen.
Daar staat Jezus Christus. Gods Zoon, van het zelfde wezen als zijn goddelijke Vader. Maar ook de Mens, die ons in alles gelijk is geworden uitgenomen de zonden. In gedaante gevonden als een mens heeft hij zichzelf vernederd.
Wilt u weten, wat wij zijn. Pilatus roept: Ziet, de mens. Dat is Jezus. Zo bent u in ellende en nood. Maar er is meer. Als ik dit alleen zeg, zou ik medelijden krijgen met mijzelf.
Ziet, de Mens. Waarom staat de Heere daar zo? Omdat Hij beladen is, met de zonde. De zonde doet Hem zo lijden. Uw zonde. Mijn schuld. In de lijdende Christus ontdekken wij, dat de toorn van God tegen de zon de zo groot is. Ziet u uzelf daarom als zondaar staan. Daar ziet u, waar wij door de zonde gekomen zijn en zullen komen zonder het madelijden Gods.
Nog eens klinkt een stem verder dan het plein Gabbatha: Ziet, de Mens! We herhalen de vraag, wat dit zeggen wil? Mensen in ellende als gevolg van groter schuld. Als we door Gods genade in deze Man van smarten zien wat de mens, wat wij zijn geworden huiveren wij.
Maar, er is meer in dit woord. De Heere heeft de schuld niet alleen gedragen, maar weggedragen. Als wij door het geloof in Hem zijn, dan is onze schuld weggedragen, want hij stond er in onze plaats. Als wij in Hem zijn als in onze schuldovernemende Borg en Middelaar, dan juicht een stem: Ziet, de Mens. De Mens in zijn lijden, maar ook — en weer denken wij aan de brief aan de Filippenzen — waar van hem wordt gezegd: Daarom heeft hem ook God uitermate verhoogd en heeft hem een naam gegeven, die boven elke naam is. De Vernederde is de Verhoogde en in hem zijn al de zijnen verhoogd.
Een woord hebben we tot nu toe alleen maar genoemd: Ziet. Dat klinkt nu nog tot ons: Ziet. Ziet. Dat is meer dan alleen maar naar Hem kijken. Dat is Hem zien en tot Hem vluchten. Dat is Hem zien en tot Hem bidden. Dat is Hem zien met de ogen van het geloof. Heere, open onze ogen, dat wij zien. Dan zult gij Uw Koning zien in Zijn schoonheid.
Rotterdam C. A. Korevaar.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 maart 1968
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 maart 1968
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's