Het Avondmaalsformulier
Samenstelling en inhoud.
Samenstelling en inhoud.
Evenals alle andere formulieren in ons kerkboek valt ook het Avondmaalsformulier uiteen in twee grote hoofddelen. Het eerste gedeelte is de samenvattende onderwijzing van datgene wat de Schrift over het Avondmaal en in verband daarmede over de Avondmaalgangers zegt.
Dit Schriftuurlijke onderwijs maakt telkens het eerste deel uit van de formulieren van kinderdoop en volwassenendoop, van uitsluiting uit de gemeente en wederopname in haar midden (de kerk was zich toen nog klaar bewust, dat de sleutelen van het koninkrijk der hemelen haar waren toevertrouwd), alsmede bij de formulieren voor de bevestiging der verschillende ambtsdragers. Men noemt dit eerste deel het didactisch, het onderwijzend of leerstellig gedeelte.
Het tweede deel beweegt zich rondom de handeling van de bediening van het Sacrament. We noemen dit het liturgisch gedeelte. Zo is het ook bij de Doopsbediening, bij de bevestiging van ambtsdragers enz.
Evenals bij de Doopsbediening vangt ook in ons formulier het liturgisch gedeelte aan met gebed, gelijk de gehele handeling ook wordt besloten met dankzegging.
Sommige predikanten laten het gebed, waarmede het liturgisch gedeelte aanvangt, voorafgaan aan de lezing van het eerste, onderwijzende gedeelte. Men kan zich daarbij heroepen op Calvijn, die de dienst des Woords afsluit met dankzegging en dan meteen overgaat tot het formuliergebed voor het geheel van de Avondmaalsdienst. Dit gebed is anders dan dat, wat wij in ons formulier kennen. Maar wij vinden in ons formulier wel vele zinsneden terug, die aan Calvijn ontleend zijn. Dus bij ons éérst het onderwijzend gedeelte van het formulier en dan het gebed als het eerste, waarmede de eigenlijke Avondmaalsliturgie aanvangt. Bij Calvijn: éérst het gebed om Gods zegen over het H. Avondmaal aansluitende aan de dankzegging voor de prediking en dan het gehele formulier, beginnende met de verwijzing na, ar de instelling van het H. Avondmaal.
Dat laatste heeft Olevianus ook van Calvijn overgenomen. Daarin onderscheidt zich het Avondmaalsformulier van dat voor de H. Doop, dat dadelijk met de onderwijzing begint.
Als Schriftplaats voor de instelling van het H. Avondmaal hebben de opstellers gegrepen naar 1 Cor. 11. Niet naar één van de evangeliën, al zal verderop in het formulier ook daarheen worden verwezen. Maar nu heeft men gekozen voor de bekende pericoop uit 1 Cor. 11. In de gebeurtenissen in de Paaszaal, zoals die ons in de evangeliën worden getekend gaat het, naast de inzetting van het H. Avondmaal tal van andere dingen: de voetwassing, het Pascha, de aanwijzing van de verrader, de uitzichten die Jezus opent naar de tijd, wanneer Hij de vrucht van de wijnstok nieuw zal drinken in het Koninkrijk Zijns Vaders, de waarschuwingen aan Zijn discipelen, de lofzang enz. Maar in I Cor. 11 wordt het Avondmaal apart aan de orde gesteld. Het is bovendien het oudste Schriftgetuigenis, want 1 Cor. werd geschreven voordat de Evangeliën waren te boek gesteld. Er is verschil van mening over de vraag, hoe wij de woorden: Ik heb van den Here ontvangen" hebben te verstaan (1 Cor. II : 23). Betekent dit, dat Paulus een persoonlijke, directe openbaring ontvangen heeft om met autoriteit de inzetting van het H. Avondmaal als instelling van de Here Christus te kunnen poneren? Of bedoelt hij er mede, dat hij door mondelinge overlevering en de daarop gebaseerde bestaande Avondmaalspraktijk in het leven der gemeente, weet heeft van de instelling des Heren in de nacht waarin Hij verraden werd, en dat hij zich persoonlijk en als apostel zo stellig aan deze inzetting gebonden gevoelt, alsof hij die persoonlijk van de Here ontvangen had? De kanttekenaren van de Staten-Vertaling menen, dat Paulus inderdaad een rechtstreekse openbaring heeft gehad. Er zijn belangrijke uitleggers, die hun mening delen. Anderen echter menen, dat het niet met zekerheid uit de gebruikte woorden in de Griekse tekst blijkt. Maar zeker is (en dat stelt Paulus uitdrukkelijk voorop), dat hij, met of zonder tussenschakels, volkomen zeker is omtrent hetgeen de Here Jezus voor Zijn gemeente ingesteld en verordend heeft.
Het is wenselijk, in verband met het feit, dat ons oude formulier de verzen 23-29 aanhaalt (in tegenstelling tot de andere formulieren in het dienstboek onzer kerk, die zich beperken tot de verzen 23-26), dat we nog even stilstaan bij de aanleiding, die Paulus deze pericoop uit de pen deed vloeien.
Het tekstverband spreekt over gewone gemeenschappelijke maaltijden, waarin de gemeente samenkwam, om onderlinge saamhorigheid en liefde uit te drukken tot de Koning der Kerk en tot elkander. De zgn. liefdemaaltijden (agapai). Men weet welke misstanden daar waren ontstaan. De eigenliefde kwam op pijnlijke wijze uit in het zich te goed doen van de meer welgestelden, terwijl degenen, die juist op hun gaven aangewezen waren, te kort kwamen. Dat was een aantasting van de geestelijke eenheid der gemeente in geloof en liefde. En als in zulk een ongeestelijke gestalte des harten „de liefdemaaltijd" zou besloten worden met de viering van het Sacrament van het lijden en sterven des Heren, waarin Hij Zijn liefde jegens Zijn arme en schuldige gemeente een bijzondere gestalte geeft, dan kan dit niet anders dan een onwaardig eten en drinken genoemd worden, waarbij het bewustzijn ontbreekt van het verband tussen het brood en de wijn en het liefde-offer van 's Heren lichaam en bloed. De zelfbeproeving waartoe vers 28 opwekt staat in het tekstverband in betrekking tot de vraag hoe men als gemeentelid tegenover de andere lidmaten gezind is en of daarin blijkt, dat men iets verstaan heeft met het hart, van de zondaarsliefde die Christus in Zijn kruis heeft betoond tegenover onwaardige en schuldige mensen.
Wanneer men vergeet, dat de instelling van het H. Avondmaal in 1 Cor. 11 aan de orde komt in verband met de praktijk van het gemeenteleven aldaar, dreigt het tot tweemaal toe waarschuwen tegen het onwaardig eten en drinken (vs. 27 en vs 29) een accent te krijgen, dat wat de Avondmaalsviering in het algemeen betreft, te zwaar is.
Wil men de waarschuwing, zoals die in 1 Cor. 11 voor ons ligt, naar zijn verband, recht laten wedervaren, dan zou bij de voorbereiding een sterker accent gelegd moeten worden op de wijze, waarop de christenen met elkander omgaan, in het bijzonder ook met het oog op de nooddruft dergenen, die gebrek hebben. Ik vrees, dat de kerk juist deze toepassing van het tekstverband te weinig gelegd heeft en daardoor ook te weinig gewezen heeft op het dreigende gevaar, dat God Zijn zegen inhoudt, wanneer de onderlinge liefde zozeer op allerlei wijze ontbreekt. Dat neemt niet weg; dat - aan deze waarschuwing een bredere toepassing gegeven mag worden.
De kanttekennig (St. V.) bij „onwaardig" in vs. 27 luidt: „dat geschiedt wanneer de personen niet recht gesteld zijn, die ten Avondmaal gaan, zijnde óf openbare ergerlijke mensen, die ook daarvan moeten geweerd zijn, óf bedekte huichelaars, en in twist staande met hunnen naaste, en met haat, nijd, gierigheid en ongerechtigheid beladen, óf ook wanneer de gelovigen zelf zich daartoe niet behoorlijk hebben bereid, óf met behoorlijke aandacht het niet nuttigen". Uit het laatste blijkt bovendien, dat met een oordeel" niet bedoeld kan zijn „het oordeel", dat immers geen enkele oprecht gelovige, ondanks zijn gebreken en afdwalingen, ooit meer zal treffen.
De bedoeling van de inzetting als zodanig is dus niet om permanent de indruk van een waarschuwend opgeheven vinger te vestigen. De opsteller van het formulier heeft in de eerste plaats het H. Avondmaal als een inzetting van Christus Schriftuurlijk willen funderen. En daarin lezen we ook tot tweemaal toe de opdracht: „doet dat, tot Mijne gedachtenis" en „verkondigt den dood des Heren, tot dat Hij komt".
In verband met de laatste woorden nog een enkele opmerking.
(Wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 april 1968
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 april 1968
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's