De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

De Dordtse Leerregels

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Dordtse Leerregels

De leer der volharding maakt niet zorgeloos.

11 minuten leestijd

Doch zoverre is het vandaar, dat deze verzekerdheid der volharding de ware gelovigen hovaardig en vleselijk zorgeloos zou maken, dat zij daarentegen een ware wortel is van nederigheid, kinderlijke vreze, ware godzaligheid, lijdzaamheid in alle strijd, vurige gebeden, standvastigheid in het kruis en in de belijdenis der waarheid, mitsgaders van vaste blijdschap in God; en dat de overdenking van die weldaad hun een prikkel is tot ernstige en gedurige beoefening van dankbaarheid en goede werken; gelijk uit de getuigenissen der Schrift en de voorbeelden der heiligen blijkt. 

Hoofdstuk 5. — Artikel 12.

De leer der volharding maakt niet zorgeloos.

Het is een bekend argument tegen de gereformeerde prediking, dat zij zorgeloze mensen maakt. Zondag 24 geeft dat verwijt in de volgende woorden weer: Maar maakt deze leer niet zorgeloze en goddeloze mensen? " Het antwoord luidt: Neen zij; want het is onmogelijk, dat, zo wie Christus door een waarachtig geloof ingeplant is, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid." De remonstranten hadden ook een dergelijk bezwaar ingebracht tegen de leer der volharding, gelijk blijkt uit de verwerping der dwalingen achter hoofdstuk V, volgens welke zij stellen „dat de leer van de verzekerdheid der volharding en der zaligheid uit haar eigen aard en natuur een oorkussen des vleses is, en voor de Godvruchtigheid, goe­de zeden, gebeden en andere heilige oefeningen schadelijk; maar dat het daarentegen prijselijk is daaraan te twijfelen." De synode van Dordrecht voert daartegen het volgende verweer en verwerpt deze uitspraak als een dwaling zeggende: Want deze betonen, dat zij de kracht der Goddelijke genade en de werking des inwonenden Geestes niet kennen. En zij wederspreken de apostel Johannes, die het tegendeel met uitgedrukte woorden leert in zijn eerste zendbrief: Geliefden nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen. Maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is. En een iegelijk, die deze hope op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is." (1 Joh. 3 : 2, 3).

Het is duidelijk, dat de gelovigen voorgesteld worden als zulken, die niet twijfelen, maar weten, dat zij zalig zullen worden. Zij kennen geen vrees voor afval, doch weten, dat zij de Heere zullen zien, gelijk Hij is. Maar aan de andere kant zijn ze ook niet zorgeloos, want zij reinigen zichzelf. De apostel schrijft: die deze hope heeft, gaat aan het werk om in reine staat God te ontmoeten. Die remonstranten hebben dus ongelijk als zij leren, dat de leer van de zekerheid der volharding niet bijbels zou zijn of zorgeloos zou maken. Integendeel, die leer zet aan het werk en doet volharden in de gebeden en in de strijd tegen de zonde. De vaderen voegden er dan ook aan toe: “Daarenboven worden deze wederlegd door de voorbeelden van de heiligen, zo des ouden als des nieuwen Testaments, dewelke, alhoewel zij van hun volharding en zaligheid zeker waren, nochtans in de gebeden en andere oefeningen der Godzaligheid volhardend zijn geweest."

Deze volharding wordt dus in de Schrift geleerd, maar niet als een vanzelfsprekende zaak. Daar is een gedurig vermaan. De uitverkorenen volharden in een weg van strijd en gebed. Hoewel de ware kinderen Gods zeker de kroon des levens zullen ontvangen, leven zij toch alsof die kroon hen zou kunnen ontgaan, als zij niet trouw zouden zijn. Daarom wordt hen voorgehouden: „Zijt getrouw tot de dood, en Ik zal u geven de kroon des levens."

De satan gaat rond als een briesende leeuw, men mag wel waken en nuchter zijn. Daar is geen vleselijke waarborg, dat in mij het zaad niet zal verdorren. Daar zijn ook mannen en vrouwen die afvallen. Hand. 5 vertelt niet voor niets van Ananias en Saffira. De volharding spreekt niet vanzelf. „Wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle." 1 Cor. 10 : 12. Want „indien wij Hem verloochenen. Hij zal ons ook verloochenen" 2 Tim. 2 : 12. Maar aan de andere kant staat in veel teksten de volharding der heiligen vast. Er zijn aan de grenzen van het land van Gods volk allerlei mogelijkheden, waarvoor gewaarschuwd moet worden, er zijn (schijnbare) gelovigen, die afvallen, maar nooit valt er een waarlijk gelovige van God af. „Want de genadegiften en de roeping Gods zijn onberouwelijk" (Rom. 11 : 29). Zij zijn dus geen voorwerp van het berouw Gods. Wat van de genadegiften waar is, geldt ook van de bekering, gelijk er in 2 Cor. 7 : 10 geschreven staat: Want de droefheid naar God werkt een onberouwelijke bekering tot zaligheid. Eerst geeft God de droefheid naar God, dat is een droefheid, die naar 's Heeren wil is en Hem welbehaaglijk. Die droefheid bestaat in een smart over de zonde en niet zozeer over de gevolgen van de zonde, terwijl de droefheid naar de wereld meer over de straffen op de zonde gaat.

Bij Farao zien we deze droefheid: als de straffen over zijn, is ook de droefheid over en is de mens verharder. De droefheid naar God loopt ook uit op een waarachtige vernedering over zijn zonden met belijdenis voor God en mensen. Het is merkwaardig hoe sterk David en Paulus onverbloemd hun ongerechtigheden belijden. Spreuken 14 : 9 zegt: De dwaas verbloemt 'de schuld, maar bij de oprechte is goedwilligheid."

De droefheid naar God brengt scheiding tussen de bedroefde en de zonde. Dat is beslist noodzakelijk. Alleen wie zijn zonde belijdt en laat zal barmhartigheid verkrijgen. Eén zonde als een lekkere bete onder zijn tong te houden, is genoeg om eeuwig ongelukkig te blijven." En dan het voornaamste: deze droefheid drijft tot wederkeer, gelijk de verloren zoon terugkeerde tot zijn vader. Wie tot God terugkeert langs de enige Weg, die in Christus is, vindt de zaligheid. Hij gaat over uit de dood in het leven door de almacht Gods. De bekering is een werk Gods en onberouwelijk. De Almachtige zet deze bekering door. Gods genade schept een overgang, die niet om te keren is. De schapen worden tot volgen gebracht en blijven volgen. „Mijn schapen horen Mijn stem en Ik ken dezelve, en zij volgen Mij. En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken."

Het onaantastbare van de bewaring door Christus wordt nog onderstreept door het volgende vers. De schapen, die in de hand van Christus zijn, zijn niet minder stevig geborgen in de hand des Vaders. We lezen in vers 29: Mijn Vader, die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan allen". Sterker macht is er dus niet. Daarom kan de Heiland bevestigend getuigen: en niemand kan ze rukken uit de hand Mijns Vaders". Nu het andere weer. Het staat vast, dat allen die in waarheid in Christus geloven, behouden zullen worden. Maar die zekerheid is niet gegrond in iets, dat aan of in de mens gegeven is. Het blijft genade. Daarom blijft er aan 's mensen kant een zekerheid niet zonder „vrees en beven", als de mens op zich zelf ziet. Maar ziende op God ligt het zo: Ik stel den Heere geduriglijk voor mij, omdat Hij aan mijn rechterhand is, zal ik niet wankelen". (Psalm 16 : 8). Daar is echter geen sprake van een hoogmoedig, uitdagend zelfvertrouwen.

De mens blijft zich Hem gevoelen en de volharding blijft een wonder. Als de gelovige zijn geloof in Gods trouw uitspreekt, roemt hij niet in zijn onwankelbaarheid, doch strekt zijn handen uit naar Gods trouw. Daar is geen valse zekerheid of zorgeloosheid: op u verlaat zich de arme" (psalm 10 : 14). Sommigen vertalen: e zwakke. Het verschil is gering. Maar het feit wordt erin uitgesproken, dat Gods volk een arm volk zich weet. De Heere doet zich een ellendig en arm volk overblijven, die op Zijn naam vertrouwen. (Zef. 3 : 12). Gods volk heeft z'n eigen Selbstverstandnis en vanwege de doorgaande overtuiging van zonde door de H. Geest zijn al Gods kinderen groeiende in nederwaartse richting. Op zichzelf ziende roepen zij soms uit: Ik zal nog een dezer dagen door de hand van mijn zondige aard omkomen". Maar het geloof klemt zich vast aan de onwankelbare God en dat midden in de beschuldiging van het geweten en de aanvechting van den Boze.

De kinderen Gods rusten niet op een zelfgenoegzaam bezit van de gave der volharding, maar nemen de toevlucht onder Gods vleugelen, luisterend naar het vermaan: Werp uw zorg op den Heere, en Hij zal u onderhouden; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten, dat de rechtvaardige wankele". (Psalm 55 : 23).

Als dus onze belijdenis belijdt, dat Gods kinderen zeker zullen volharden en dat Gods gunst voor hen onveranderlijk is, betekent dit niet, dat 's Heeren volk nu maar logisch behoeft te redeneren om van zijn zaligheid zeker te zijn. Dit is en wordt maar al te veel gedaan, vrees ik, maar is dan ook dodelijk voor het waarachtig geestelijk leven in de kerken en groepen, waar dat min of meer regel is. De verzekering van Gods genade als een blijvend goed werkt geen vanzelfsprekendheid of lijdelijkheid, maar troost alleen, die gelovig op dat verwonderlijke blijft hopen en in de weg van Gods geboden begeert te wandelen. Maar er moet wel een overgang zijn uit de dood in het leven.

De volharding is niet verbonden aan 't gedoopt zijn, lidmaat zijn, Avondmaalganger zijn, kerkganger zijn. De volharding is gebonden aan de wedergeboorte.

Helaas beroept menig prediker zich op het verbond, zonder er bij te zeggen, dat wij in het Rijk van God niet kunnen komen, tenzij wij door de Geest Gods wedergeboren zijn. De volharding is voor de wedergeborenen: Wij weten, dat een iegelijk, die uit God geboren is, niet zondigt; maar die uit God geboren is bewaart zichzelf, en de boze vat hem niet". Het eenvoudigste kunnen we hier, gezien het verband en gezien 1 Joh. 1 : 8-10, „niet zondigen" verklaren als: iet zo in de zonde vallen, dat wij er in blijven of niet zondigen tot de dood.

Er is een verzekering van Gods wege, dat geen wedergeborene verloren zal gaan. Die verzekering wordt waargemaakt in een weg, waarin de gelovige veel bidt om bewaring, veel strijdt tegen de boosheden in de lucht, veel vreest, dat het niet zal gaan, veel worstelt om in de weg van Gods geboden te blijven of terug te komen. De belofte Gods wordt alleen in deze weg verwerkelijkt. Is er dan niet de mogelijkheid van werkelijke afval? Die mogelijkheid is er inderdaad, maar alleen voor hen, die niet waarlijk in Christus zijn ingelijfd. Een mens kan denken, dat hij gelooft, maar dat zijn geloof geen echte wortel heeft. Een mens kan denken Christus te hebben aangegrepen met twee handen, terwijl hij toch met z'n ene hand de zonde, de wereld of zichzelf nog stevig vasthield. Dan kan een zonde, die men als een lekkere bete onder de tong hield, genoeg zijn om een eeuwig verderf te werken. De volharding is alleen beloofd voor de ware kinderen Gods. Van de anderen zegt de Schrift: zij zijn uit ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet; want indien zij uit ons geweest waren, zo zouden zij met ons gebleven zijn; maar dit is geschied, opdat zij zouden openbaar worden, dat zij niet allen uit ons zijn". (1 Joh. 2 : 19).

Wij belijden en prediken niet de onveranderlijke mens, doch wel de onveranderlijke God: want Ik, de Heere, wordt niet veranderd; daarom zijt gij, o kinderen Jacobs! niet verteerd". (Mal. 3:6). De Engelse afgevaardigden brachten op de Dordtse Synode ook nog een argument uit de praktijk bij. Ook zij ontkenden dat-de leer der Volharding de ware gelovigen hovaardig en vleselijk zorgeloos zou maken. Zij wijzen op 1 Joh. 3 : 3 om te laten zien, dat de kinderen Gods de middelen niet zorgeloos laten varen, doch gebruiken: En een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is". Zij wijzen op Jes. 38 : 5. Toen Hizkia de belofte ontvangen had, dat hij nog 15 jaar zou leven heeft hij niet zorgeloos het gebruik der medicijnen verworpen, maar een pleister op de zweer gelegd, zoals de profeet voorschreef.

En wat zegt de ervaring. Zijn de kerken, die de volharding leren, de kerken der reformatie, vol zorgeloosheid? „Laat ons de gereformeerde kerken bezien, in welke het vertrouwen van de volharding en onverbrekelijke aanneming beleden wordt. Wordt uit deze leer de begeerlijkheden de ruime toom gegeven? Wordt de godzaligheid vertreden? Wij danken God door onze Heere Jezus Christus, dat bij de onzen, die de volle verzekering van deze troost genieten en vastelijk vertrouwen, dat hun het onverliesbaar erfdeel in de hemelen bewaard wordt, niet minder zorg der godzaligheid gevonden wordt, als bij wie ook, die hun volharding hangen aan de vrije wil, en niet toestaan, dat dezelve uit enige voorgaande verkiezing Gods is voortkomende.''

Een uitlegger der Leerregels keerde het om en schreef: „Waar worden de hoogmoed en de zorgeloosheid gekweekt? Bij hen, die de leer van vrije genade verwerpen". Hiermee zij dan het begin van artikel 12 enigszins toegelicht: „Doch zoverre is het vandaar, dat deze verzekerdheid der volharding de ware gelovigen hovaardig en vleselijk zorgeloos zou maken".

 

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 april 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

De Dordtse Leerregels

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 april 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's