De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

HET AVONDMAALSFORMULIER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET AVONDMAALSFORMULIER

VERVOLGARTIKEL NUMMER 10

8 minuten leestijd

Samenstelling en inhoud.

Dat de gedachte aan het genadeverbond geen bijkomstige is blijkt wel uit de aanhef van het onderdeel, dat nu volgt en dat het Avondmaal beziet van de kant van de versterking des geloofs en waarin dat geloof beschreven wordt als de vaste overtuiging „dat wij tot dit genadeverbond behoren”.

Dat is een gedachte, die in de loop der tijden ver op de achtergrond gekomen is. We doen er goed aan haar weer in ere te herstellen. Hier in het formulier is de gedachte aan het genadeverbond het scharnier, dat de herdenking van het lijden en sterven des Heren verbindt aan de versterking des geloofs (zie het slot van het voorafgaande gedeelte).

Daarbij blijft het hoofdgezichtspunt de gedachtenis van de dood des Heren. Afgedacht van onze vertroosting is Hij waardig, dat Zijn liefdedaden en Zijn liefdedood gevierd worden door Zijn gemeente. Zelfs in de toekomende heerlijkheid wordt het Lam, dat geslacht is, toegebracht de lof en de eer, de aanbidding en de dankzegging, terwijl er dan van versterking des geloofs geen sprake meer zal zijn.

Dat is wel het geval hier op aarde. Nu heeft de Here Jezus deze Avondmaalsdis niet alleen ingesteld, opdat Zijn dood daardoor verkondigd zou worden en Zijn Naam beleden, maar ook opdat Zijn gedachtenis voedsel zou geven aan het geloofsleven der Zijnen.

Dat geloofsleven is immers niet een onbewogen, constante grootheid. Het wordt menigmaal aangevochten. Het is vaak zwak en kwijnend.

We vestigen daarom de aandacht er op, dat hier niet staat: „omdat wij vastelijk geloven, dat wij tot dit genadeverbond behoren", maar: „opdat wij vastelijk zouden geloven enz.”.

Hiermede beantwoordt het formulier de tegenwerping van velen, die nog geen zekerheid hebben. We horen vaak de tegenwerping van mensen, die wel ernstig bezig zijn met hun verhouding tot God, maar die niet tot het Avondmaal komen, zeggende, dat zij dan eerst volkomen zekerheid zouden moeten bezitten, dat zij tot het getal der kinderen Gods behoren.

Hier in het formulier worden de dingen anders gesteld. Het doel van deze inzetting Gods is: twijfelmoedigen te versterken in het geloof. De maaltijd is niet alleen bestemd voor verzekerden, maar zij is ter verzekering. In het huisgezin Gods gaat het als in onze eigen huisgezinnen. Niet alleen de grote kinderen, die weten wat het is kind te zijn en welke erfenis hun misschien wacht, ontvangen we aan onze tafel, maar ook de kleine kinderen, die van dit alles nog geen bewustzijn hebben, maar wier leven zich uit in honger en dorst naar de spijze en drank, waarvan de tafel voor hen voorzien is, geven we een plaats aan onze tafel. We laten het zelfs niet zonder meer aan hun momentele honger over, of ze eten zullen of niet, maar vermanen ze de spijze te nuttigen, die voor de opbouw van hun lichaam nodig is.

Dit alles lees ik ook in deze tweede, uit de eerste afgeleide reden, waarom de Here Jezus Zijn Avondmaal heeft ingesteld. Zo was het immers ook gesteld met degenen, aan wie Hij het eerst persoonlijk en rechtstreeks de tekenen van Zijn verzoenend lijden en sterven heeft uitgereikt.

Aan die ogenblikken herinnert het formulier nu opnieuw met verwijzing naar de inzettingswoorden, zoals die verspreid bij de synoptici (Matth., Mrc. en Luc.) voorkomen. In deze inzettingswoorden ontmoeten wij tot tweemaal toe het motief van de gedachtenis des Heren. Verder onderstrepen ze het wezenlijke van het verlossingswerk door de prediking van het lichaam des Heren, dat voor de Zijnen gegeven, en van Zijn bloed, dat voor hen vergoten wordt. Ook hier de verwijzing naar het Nieuwe „Testament" in Zijn bloed, en het doel: de vergeving der zonden.

En dit alles wordt verbonden aan de bevelende vermaning om dit brood te nemen en te eten, en de drinkbeker te drinken. En wel „alles". Overbodig te zeggen, dat 's Heren bedoeling altijd is geweest, dat het Avondmaal door Zijn gemeente onder beide gestalten n.l. brood èn beker, zou worden gebruikt, in tegenstelling met de praktijk, die in de Rooms-Katholieke kerk is gegroeid, om aan de „leken" de kelk te onthouden.

De inzettingswoorden vragen hierbij onzerzijds geen commentaar. Dit commentaar wordt gegeven door het formulier zelf.

We merken wel op, dat het formulier voor de woorden „teken" en „zegel", die wij gewoonlijk gebruiken, hier de woorden „gewisse gedachtenis" en „pand" bezigt.

Verder valt ons op, dat de opsteller van het formulier, de uitlegging van de inzettingswoorden aan de Here Jezus Zelf in de mond legt. Het formulier laat Hem Zelf aan het Woord. De opsteller treedt hier achter de Here terug en laat Hem persoonlijk zeggen: „gij zult door dat eten en drinken vermaand en verzekerd worden van Mijn hartelijke liefde en trouw jegens u, dat Ik voor u ... enz.”

Doordat de opsteller deze vorm gekozen heeft en de Here Jezus sprekende voorstelt in de tekenen van brood en wijn, krijgt dit gedeelte een bijzondere warmte en vertroosting.

De Here Zelf gaat ons voor in deze gedachtenis: Brood en beker zijn reeds van Zijnentwege een gedachtenis; en wel een gewisse gedachtenis. Het is goed op te merken, dat God de Here ook hier Zelf vooropgaat. Alleen omdat Hij met deze gewisse gedachtenis aan Zijn Tafel komt in het midden der gemeente, mogen zondaren daar naderen om diezelfde tekenen van brood en beker te gebruiken tot Zijn gedachtenis.

Na deze sterke uitdrukking voor „teken" als 'n gewisse gedachtenis, spreekt het formulier in de tweede plaats van „pand". Ook dat is een sterk woord. Het is een waarborg, een garantie, een zekerheidsstelling. Wie een pand geeft, stelt zichzelf borg met het zijne voor de verplichting, die hij op zich genomen heeft. Hij zou zijn geloofwaardigheid, zijn credietwaardigheid verliezen, wanneer hij datgene, waarvoor hij zijn onderpand gaf, niet waarmaakte.

Nu ligt deze geloofwaardigheid reeds in het woord van Hem, Die geen man is, dat Hij liegen zou, of dat Hem iets berouwen zou.

Maar het is toch voor ons mensen uit het stof wel een aangrijpende zaak, dat God iets materieels, iets zichtbaars zo concreet en op zulk een gevolmachtigde wijze onder onze ogen wil brengen, dat Hij dat brood en die wijn als panden geeft.

Ik vrees, dat wij dit in de regel al te weinig tot ons laten doordringen. Wij werden menigmaal al te zeer in beslag genomen door de bewogenheid van ons gemoed, door de meer of minder passende woorden van de dienaar des Woords, door de wondervolle gebeurtenissen waarheen onze gedachten worden teruggeleid, dan dat wij rustig zouden overwegen, dat God Zijn eigen betrouwbaarheid verbindt aan deze zichtbare tekenen en zegelen.

De schuld daaraan ligt niet bij het oude formulier. Het laat ons Christus Zelf zien. Die door Woord en Sacrament ons heenwijst naar Zijn kruis. Het wordt ons bijzonder nabij gebracht, doordat het formulier Christus laat spreken in de tegenwoordige tijd: „dat Ik Mijn lichaam in de dood geve en Mijn bloed vergiete”.

Christus geeft Zichzelf volkomen: als God en mens, naar ziel en lichaam, met ons vlees en bloed. Het is een geven niet alleen om aanschouwd te worden door het geloof. Maar om spijze en drank te zijn. Brood en beker worden ons immers niet alleen voorgesteld, en ook niet alleen in handen gegeven, maar ze worden ons geschonken om gegeten en gedronken te worden. Zo geeft Christus Zichzelf. En zo zéker geeft Christus Zichzelf. Als de opgestane en levende Here Zijner Kerk geeft Hij de Zijnen deel aan Zijn gekruisigd lichaam en vergoten bloed.

„Christus voedt en verkwikt onze zielen door de mededeling van Zijn vlees en bloed, waardoor Hij met ons tot één leven samengroeit. Zijn leven in ons overstort, alzo dat het in merg en been dringt. Dat betuigt en bezegelt Hij ook in het Avondmaal. Hij is substantieel wel niet op aarde, maar in de hemel. Doch de plaatselijke afstand verhindert deze vereniging niet. Door de werking des Geestes geeft Hij de betekende zaak en vervult hetgeen Hij belooft.”

Met deze woorden vat Gravemeyer in zijn Leerboek over de Gereformeerde geloofsleer kort Calvijn's opvatting uit diens Institutie weer.

Calvijn gebruikt daarbij het beeld van een bron, waarvan het water gedronken wordt of door kanalen geleid wordt om akkers te besproeien. Die bron krijgt haar overvloed van water uit een wel. „Zo", zegt hij, „is het vlees van Christus als een rijke en onuitputtelijke bron, die het leven, dat uit de Godheid in haar opwelt, op ons overgiet.

Zo stellen brood en wijn ons Christus voor ogen met alles, wat Hij éénmaal gedaan heeft en tevens datgene, wat Hij thans in de Zijnen doet.

't Sacrament symboliseert Zijn actieve tegenwoordigheid. Het dient niet om Zijn afwezigheid te vergoeden, maar om Zijn aanwezigheid te bekrachtigen. Hij is niet als een stukje stoffelijkheid in de materie van het brood en de wijn aanwezig. Maar Hij is wel geheel en al in de gehele handeling van de Avondmaalsbediening aanwezig.

(Wordt vervolgd).

 

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 juni 1968

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

HET AVONDMAALSFORMULIER

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 juni 1968

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's