De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Proeve van een nieuwe grondwet II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Proeve van een nieuwe grondwet II

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tegenstrijdigheden.

In de boven — summier — geschetste visie menen we een onverklaarbare tegenstrijdigheid op te merken. Want enerzijds wordt, om het in de terminologie van de proeve te zeggen, de dynamiek in het heden als leidend motief genomen en anderzijds wordt toch weer naar het verleden gewezen, maar dan uitsluitend naar het recente verleden voorzover het om rechtsregels gaat die in dat recente verleden hum geldigheid bewezen hebben, al gaat mr Boukema een stapje verder door van lang bestaande volksrechten te spreken. De geschiedenis komt echter niet integraal aan de orde. Het blikveld is verengd. We zouden kunnen zeggen dat de geschiedenis bepaald wordt door de voorhanden zijnde meerderheid van de pas afgesloten periode. Een visie die niet zo ver afwijkt van die van Rousseau, al zei die erbij dat de wil van de enkeling de wil van de meerderheid diende te zijn.

Nu hebben we er geen bezwaar tegen dat de grondwet rechtsregels bevat — integendeel — maar wel maken wij bezwaar tegen de gedachte dat rechtsregels alleen maar die regels zijn die in het heden en in het recente verleden als zodanig gelden of golden. We missen de “grote gedachten", om met de commissie-Van Schaik te spreken, die in onze geschiedenis integraal voorhanden zijn. Daaraan zal niet vreemd zijn het feit dat geen enkele vertegenwoordiger uit C.H .-kring tot het college van rechtsgeleerden behoorde, dat meewerkte aan het tot stand komen van de proeve:

We hebben het idee dat binnen de C.H.U. altijd meer ruimte geweest is en nog is voor de integrale visie op de historie. In A.R.-kring wordt om het met de woorden van artikel 6 van haar program te zeggen, de bestaande grondwet als grondslag van onze staatsinstellingen aanvaard, al wil zij die met inachtneming van tijd en omstandigheden ontwikkelen en hervormen, overeenkomstig de eis van het anti-revolutionair of christelijk-historisch beginsel. Terwijl in het C.H.U.-program (nog) niet wordt uitgegaan van hoe de grondwet is, maar hoe ze moet zijn op grond van de integrale historische ontwikkeling. In de C.H.-visie is veel meer plaats voor de gedachte dat de grondwet een oorkonde is die een historische ontwikkeling van onze natie vanaf haar ontstaan tot achtergrond heeft en die in het licht daarvan een normatief karakter draagt.

Preambule.

Het is niet te verwonderen dat het verschil in visie op de aard van de grondwet tot uitdrukking komen zal in het al of niet opnemen van een preambule, waarin een belijdenis aangaande God wordt uitgesproken.

In de proeve is een dergelijke preambule afgewezen. Daarbij wordt verwezen naar wat prof. mr A. Anema over deze kwestie heeft gezegd in de Eerste Kamer in 1937, toen van verschillende zijden werd verlangd in de grondwet op te nemen dat het christendom een groot goed is. Anema zei toen dat de grondwet alleen bindende rechtsregels behoorde te bevatten en geen algemene beginselverklaringen die tot niets verplichten.

Ook mr Boukema verwijst in Antirevolutionair Bestek in dit opzicht naar Anema, als deze zegt dat pas dan wanneer algemene beginselverklaringen en leidende gedachten tot rechtsregels zijn uitgewerkt, de tijd komt om ze in de grondwet op te nemen.

Het wordt tijd om hier de vraag te stellen of rechtsregels alleen gedestilleerd mogen worden uit een communis opinio-, zeg uit een meerderheidsopvatting binnen de samenleving, of dat er ook nog hogere rechtsregels zijn waarop iedere samenleving en iedere regering mag Worden aangesproken. Wie het Woord Gods in.al zijn aspecten serieus neemt, zal niet kunnen ontkennen dat de soevereiniteit Gods over het hele leven ook van volken en overheden uitdrukkelijk wordt geproclameerd. We zouden het dan ook als een consequentie van christelijke politiek willen zien om de erkenning daarvan in de grondwet te bepleiten.

Dit klemt temeer gezien de historische ontwikkeling van onze natie, waarvan gezegd kan worden dat ze in haar ontstaan verweven is met de belijdenis van de christelijke kerk hier te lande.

Prof. dr Th. L. Haitjema zegt daarvan: „Op een wijze die nauwelijks door de theocratische kerkstaat van Geneve kan worden geëvenaard is de gereformeerde kerk te onzent in de zeventienden eeuw het middelpunt - en de kern van het verenigd Nederland geweest. Het was niet zo dat het nieuwe staatsverband de kerk in zich opnam zelfs niet dat het er zich min of meer innig mee verenigde door de kerkelijke belijdenis ook als richtsnoer voor de staat te aanvaarden. De nieuwe statenbond der verenigde gewesten is hier geboren uit de belijdenis der gereformeerde kerk in zulk een zin dat hier het gereformeerde geloof en de handhaving ervan terecht 'de ziel van de staat mogen heten."

Wanneer we dus van een grondrecht kunnen spreken, dan ligt hier een primair grondrecht, een grondrecht dat met het ontstaan van onze natie is verweven. Daarom kan het CH.-program ook zeggen, „dat in overeenstemming met de historische ontwikkeling van ‘t christendom op Nederlandse bodem Nederland moet worden bestuurd als een christelijke staat in protestantse zin", waarop men laat volgen - in onlosmakelijk verband hiermee – “dat de overheid Gods Naam dient te belijden en dat de grondwet behoort te erkennen dat de overheid Gods dienaresse is". We vinden in deze uitspraken het noodzakelijke besef dat het staatkundige leven aan hogere rechtsregels onderworpen dient te zijn dan louter aan rechtsregels die uit (de meerderheid van) het volk opkomen. En dat deze gedachte nog wordt onderstreept door naar de wortels van ons volksbestaan te verwijzen achten wij een legitieme zaak.

We kunnen ons dan ook geheel vinden in de visie van de minderheidsnota van de al eerder genoemde commissie-Van Schaik (1953), waarin de ondertekenaars een preambule bepleiten die luidt: „Het staatsbestel van het koninkrijk wordt gedragen door de erkenning van God als Schepper en Bron van het recht".

Inmiddels is door een actie van de Protestantse Unie het opnemen van een preambule opnieuw ter discussie gesteld. De Unie heeft in overweging gegeven als preambule op te nemen de zinsnede: „In dankbare gehoorzaamheid aan het in de bijbel geschonken Woord van God erkent het koninkrijk der Nederlanden deze God als bron van alle gezag, recht en democratische vrijheden".

De Gereformeerde Synode heeft inmiddels als haar antwoord uitgesproken: Van ons hoeft het niet, „omdat het niet verantwoord zou zijn in de grondwet een belijdenis op te nemen die niet geacht kan worden van toepassing te zijn op alle in het Nederlandse volk aanwezige geloofs-en levensovertuigingen". We vragen ons af of die belijdenis dan alleen voor christenen geldt. We dachten dat het o.m. een teken van introvertie was, wanneer men de belijdenis van God als bron van alle recht etc. alleen van toepassing verklaart op christenen en niet op alle samenlevingsverbanden.

Het merkwaardige is dat Boukema bij de zinsnede in het A.R.program dat de grondwet overeenkomstig de eis van het anti-revolutionair of christelijk-historisch beginsel dient te worden gewijzigd, aantekent, dat aan alles wat betrekking heeft op het staatkundig leven de erkenning van de soevereiniteit Gods ten grondslag ligt. En dan rijst alweer de vraag: Is deze erkenning dan introvert bedoeld? Alleen voor de partij en niet voor de samenleving? Als alle recht in betrekking staat tot de soevereiniteit Gods, waarom dit dan ook niet in de grondwet gesteld?

Het heeft ons eigenlijk wat teleurgesteld dat ook dr G. J. J. A. Delfgaauw in Hervormd Nederland van 25 februari 1967 de preambule heeft afgewezen, o.a. ook met het motief dat een dergelijke preambule krachtens haar karakter van algemene uitspraak niet onder de rechtsregels valt. We mogen uit deze uitspraak de ietwat stoutmoedige conclusie trekken dat Delfgaauw na zijn jarenlange studie over Hoedemaker, resulterend in een dissertatie, niet zó verliefd op hem is geworden dat hij Hoedemakers theocratische gedachten tot de zijne heeft gemaakt. Wie heeft meer — zo vragen we — op de bres gestaan voor de erkenning van God als bron van alle recht en vrijheid, zowel binnen de kerk als in de staat, als Hoedemaker? Meer dan wie ook heeft hij er zicht op gehad dat deze erkenning ook ten nauwste samenhangt met het geboorterecht van onze natie.

Wat ons tenslotte in dit opzicht interesseert is hoe de Hervormde Kerk zich in deze kwestie zal opstellen. Na het synodale geschrift „De politieke verantwoordelijkheid van de Kerk", waarin toch wel sterk de geestelijke achtergrond van de staat beklemtoond wordt, zouden we een pleidooi voor een preambule in de grondwet mogen verwachten. Wanneer zij een dergelijk pleidooi niet zou aandurven, missen haar herderlijke boodschappen, die zij zo veelvuldig aan overheid en samenleving aanbiedt, de zo nodige klankbodem waarmee haar uitspraken resoneren kunnen. Want het heeft weinig zin om de overheid de spiegel van het evangelie en van de wet Gods voor te houden, als men niet begint met erkenning te bepleiten dat het leven van volk en overheid zich voltrekt coram Deo.

Huizen.  J. v. d. Graaf.

 

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 september 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Proeve van een nieuwe grondwet II

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 september 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's