Schepping en evolutie
III.
Manke vergelijking
We hebben in het vorige artikel gesteld dat de vergelijking die prof. Lever trekt tussen de kwestie Galileï en de evolutietheorie bedenkelijk is.
Toch is het ook nog op andere gronden heel dubieus of de kwestie Galileï en de evolutietheorie zonder meer gelijk geschakeld mogen worden. Bij de loop van de hemellichamen gaat het om een direct aanwijsbare zaak. Wetenschappelijke eerlijkheid gebiedt de juistheid van Galileï 's visie te aanvaarden. Die theorie is gebaseerd op directe waarnemingen. En het is juist een kenmerk van de moderne natuurwetenschap, waarvoor in de zestiende eeuw de basis werd gelegd, dat zij gebaseerd is op datgene wat direct waar te nemen, te meten is. Het experiment, in de zin van proefneming, heeft groot gezag, eigenlijk moeten we zeggen uitsluitend gezag.
De wetenschap mag niet gebaseerd zijn op filosofische vooronderstellingen of op onbewijsbare hypotheses, maar dient uit te gaan van datgene wat meetbaar is, van datgene wat verkregen is langs proefondervindelijke weg. De vraag is nu of de evolutietheorie daaraan voldoet.
Laten we dan allereerst vaststellen dat aan de hand van de gevonden fossielen blijkt dat er inderdaad evolutie is. In de bestaande soorten kan een ontwikkeling worden geconstateerd. De soorten zijn niet constant maar vertonen door de jaren heen bepaalde ontwikkelingen. Maar daarmee is de evolutietheorie nog geen wetenschappelijk bewezen zaak. De evolutietheorie ordent de gegevens, brengt het geheel in schema, legt oncontroleerbare verbindingen en is zo niet anders dan een menselijk bouwsel waarin een menselijke visie is neergelegd omtrent het ontstaan van de levende en de dode natuur.
De biologen, professor Lever incluis, benadrukken steeds weer dat er ten aanzien van overgangen van de ene soort in de andere geen gegevens in de gevonden fossielen aanwezig zijn. En men erkent dat deze zogenaamde „gaps" ook wel nimmer door vondsten zullen worden opgevuld. Ook ten aanzien van het ontstaan van het eerste leven op aarde is op grond van wetenschappelijke vondsten niets bekend. Dat erkent ook Lever in diverse publicaties. Desalniettemin wordt gesteld dat er geen wetenschappelijke argumenten zijn om de juistheid van de evolutietheorie te betwijfelen. Maar met evenveel recht kan daartegenover worden gesteld dat er niet voldoende wetenschappelijke argumenten zijn om deze evolutietheorie te aanvaarden. Lever wijst ten aanzien van het ontstaan van het eerste leven op de ontdekkingen van de laatste jaren. Geconstateerd is namelijk dat nucleïnezuren en eiwitten de dragers van het leven zijn. Men heeft daarnaast gevonden onder welke omstandigheden deze chemische verbindingen gevormd kunnen worden. En op grond daarvan wordt dan gesteld dat onder diezelfde omstandigheden in de oertijd het eerste leven is ontstaan. Zo wordt echter een wetenschappelijke mogelijkheid, zonder enige vorm van bewijs, omgebogen tot een feitelijke constatering van wat zich in het verleden heeft afgespeeld. En dat gaat vele stappen te ver. Deze op zichzelf imponerende theorie, zoals die op grond van recente ontdekkingen is ontstaan, mag niet zonder meer naar het verleden worden doorgetrokken.
Het is hier niet de plaats om allerlei personen voor het voetlicht te halen die met wetenschappelijk gezag over het dubieus-wetenschappelijk karakter van de evolutietheorie hebben gesproken. Eén uitzondering willen we maken. Prof. dr. R. Hooykaas, tot voor kort hoogleraar aan de V.U., thans hoogleraar in de geschiedenis van de natuurwetenschappen aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, heeft herhaaldelijk betoogd dat de evolutietheorie elke wetenschappelijke basis mist. Zo zelfs dat hij zegt: „De spontane generatie van levende organismen uit dode stof is een volstrekt onwetenschappelijk gefantaseerde afronding van een evolutionistische levensbeschouwing, welke een onbeholpen poging is om God op zogenaamd wetenschappelijke wijze uit de wereld weg te verklaren. Veel van wat voor wetenschap doorgaat is een anti-christelijk geloof, dat leidt tot een verderfelijke anti-christelijke moraal. Niet alleen in de naam van het christelijk geloof, maar ook in naam van de ware natuurwetenschap moeten we daartegen protesteren." En zo wijst Hooykaas er ook op dat de afstammingsleer van de ene soort uit de andere niet op voldoende wetenschappelijke gegevens berust om deze zonder meer te aanvaarden, ook al wordt met de schepping nog rekening gehouden en tracht men zich te beperken tot zuiver biologische en palaeontologische gegevens. Het is jammer dat de stem van Hooykaas in het V.U.-koor van de laatste jaren zo weinig is gehonoreerd. In ieder geval klinkt zijn melodie anders dan die van Lever c.s.
Nu is het zo — daar hebben we al eerder op gewezen — dat Lever op een bepaald moment ook een punt zet achter de geldigheid van natuurwetenschappelijke theoriën. Lever is geen evolutionist in die zin, dat hij de hand Gods achter het ontstaan van de levende en dode natuur ontkent. Hij stelt dat God in de evolutie is meegegaan. Dat wil zeggen dat hij op een bepaald moment ook ophoudt met wetenschappelijke theoriën te hanteren, waar anderen toch nog verder gaan. Diegenen die niet in Gods bestaan en zijn bezig zijn in en met deze wereld geloven, trekken de lijnen nog verder door en komen tot de conclusie dat alle dingen zich op autonome wijze ontwikkeld hebben. Voor dergelijke theoriën is veel geloof nodig om ze te aanvaarden. Maar zo is eveneens veel geloof nodig om de evolutietheorie, zoals die door Lever mede ontwikkeld is en waarin met de hand Gods wel rekening wordt gehouden, te aanvaarden. In beide gevallen is de grens van het wetenschappelijk toelaatbare overschreden. Aan de hypothese, de theorie, wordt werkelijkheidskarakter toegeschreven terwijl deze theorieën, totaal gezien, oncontroleerbaar zijn. Lever trekt de lijnen alleen wat minder ver door dan anderen plegen te doen, die met God geen rekening houden.
Lijnen naar het verleden
Als de wetenschap zich met het verleden bezig houdt dan is het van belang om nog op een tweede factor te wijzen. Veel wetenschapsbeoefenaren hebben er de nadruk op gelegd dat de wetenschap er wijs aan doet niet al te veel lijnen te trekken naar het verleden omdat het niet zeker is dat de sleutel van het heden ook op het verleden past. Prof. dr. R. Hooykaas wijst erop dat enkele eeuwen wetenschapsbeoefening onvoldoende zijn om te kunnen constateren dat de lijnen uit het heden zonder meer mogen worden doorgetrokken naar het verleden. Hij verbindt er dan de vraag aan, waarom die lijn in het verleden geen afbuiging zou kunnen vertonen, hetgeen voor de huidige wetenschap volkomen oncontroleerbaar zou zijn.
En dr. C. J. Dippel, één van de bekendste Nederlandse fysici, merkt op dat alle oordelen van de wetenschap hypothetisch zijn, dat wil zeggen, alleen geldig zijn binnen de huidige constellatie. Daaraan verbindt hij de vraag waarom God, niet zo zou kunnen „spelen" met de constellaties dat niemand een breuk met de wetmatigheden vermoedt.
Nu is het zo dat de evolutietheorie direct verbonden is met het zogenaamde actualiteitsbeginsel. Wat houdt dat in? Door Lyell werd in 1834 dit actualiteitsbeginsel voor het eerst geformuleerd. Gesteld werd dat de processen die in de natuur werkzaam zijn, en bij voorbeeld de veranderingen in de aardlagen veroorzaken, in alle tijden dezelfde zijn geweest. De diverse wetmatigheden en processen die wij nu kennen, zijn zonder meer ook van toepassing op het verleden. Hier wordt dus de sleutel van het heden wèl direct toegepast op het verleden. Afgezien van het feit dat het merkwaardig is dat de wetmatigheden in de natuur niet in de evolutie betrokken worden, moet gezegd worden dat deze uitspraak volstrekt hypothetisch is. Dat wil niet zeggen dat daaruit geconcludeerd zou mogen worden dat het actualiteitsbeginsel niet geldig zou zijn. Maar deze stelling is niet meer dan een axioma. Met het al of niet geldig zijn van dit axioma staat of valt ook de evolutietheorie. In ieder geval is er dan ook voldoende reden om de uitspraken, die in dit verband ten aanzien van het verleden worden gedaan, met omzichtigheid te hanteren. Deze omzichtigheid kunnen we bij Lever niet meer constateren wanneer hij met absolute stelligheid het ontstaan van de dode en levende organismen langs de weg van evolutie uiteenzet.
Het actualiteitsbeginsel is onlangs weer opnieuw in discussie gekomen. Naar aanleiding van een in Amerika verschenen boek van o.a. prof. dr. H. M. Morris, getiteld The Genesis Flood, heeft dr. J. R. van der Fliert een boekje geschreven, getiteld Fundamentalisme en de basis der geologische wetenschap (Uitgave J. H. Kok N.V., Kampen). Daarin voert hij een pleidooi voor de geldigheid van het actualiteitsbeginsel. Hij gaat daarin veel veel verder dan in een bundel studies over De ouderdom van de aarde (J. H. Kok, 1955). Daarin zegt hij dat het actualiteitsbeginsel onbewezen is en niet te bewijzen zal zijn. Hij voegt er dan aan toe dat, als we ons rekenschap geven van dit beginsel, we het terrein van de zuivere wetenschap verlaten en te maken krijgen met filosofische vragen.
Tenslotte zouden we er in dit verband nog op willen wijzen dat de fysicus C. C. Jonker stelt dat het alleen mogelijk is om naar de vroegere tijd terug te werken als we veronderstellen dat de structuur van de wereld door de zondeval niet zó is veranderd dat de fysische regelmatigheden die we nu vinden in het verleden niet golden.
In ieder geval doen deze uitspraken ons zien dat we in het actualiteitsbeginsel te maken hebben met een theorie, die al te stellige conclusies ten aanzien van wat zich in het verleden heeft afgespeeld, ongeoorloofd maken.
(Wordt vervolgd)
Huizen J. v. d. Graaf
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 november 1969
De Waarheidsvriend | 10 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 november 1969
De Waarheidsvriend | 10 Pagina's