Theologische studenten reageren op visitatie-rapport
Het Vijf-jaarlijks rapport van de Visitatoren-Generaal van de Ned. Herv. Kerlc is besprolcen door 3e en 4e jaars studenten in de practisclie theologie aan de theologisclie faculteit te Utrecht. Onderstaande brief werd daarop gezonden aan het Breed Moderamen van de synode en aan de Visitatoren- Generaal:
Hoogeerwaarde heren.
Voor de gratis toezending van een aantal exemplaren van het onlangs verschenen vijf-jaarlijks rapport van de Visitatoren-Generaal zeggen wij u hartelijk dank.
Dit rapport is in een aantal colleges 'Praktische Theologie' (Pastoraat) onder leiding van prof. dr. H. Jonker uitvoerig besproken.
Uiteraard is niet het gehele rapport aan de orde geweest, maar vooral het eerste hoofdstuk, dat handelt over 'Het leven der gemeenten’.
De vraag van waaruit dit hoofdstuk benaderd werd luidde: in welke richting moeten wij werken aan de geestelijke opbouw van de gemeente van Christus?
Het leek ons goed toe u in een kort verslag het resultaat van deze besprekingen te doen toekomen. Om doublures te voorkomen hebben wij gemeend u alleen op de hoogte te moeten stellen van die opmerkingen voor zover deze niet reeds in de rapportages gemaakt zijn. Het resultaat is in een zevental punten samen te vatenen.
1. In het pastoraat zal sprake moeten zijn van een open communicatie tussen de pastor en het gemeentelid. Hiermee wordt bedoeld, dat enerzijds • de pastor zijn gemeentelid als mondig mens zal moeten erkennen en benaderen. Het optreden van de pastor zal niet autoritair en paternalistisch mogen zijn. Hij zal zich geheel in de denk-en leefwereld van de ander moeten verplaatsen en inleven en zo het gesprek met de ander aangaan. Anderzijds zal het pastoraal gesprek ook niet zonder werkelijk geestelijke leiding mogen plaatsvinden. Het mag nooit gaan om het gesprek 'an sich' alsof de mens alleen zou moeten komen tot een verstaan van zichzelf. De pastor zal niet autoritair, maar wel met de autoriteit van het Woord Gods zijn gemeenteleden moeten benaderen. In het pastorale gesprek zal in wezen het Woord Gods het zelf moeten zijn dat leiding geeft.
2. De pastor zal het in zijn werk moeten wagen met een zekere 'argeloosheid'. Elke situatie waarin hij verkeert, elk gesprek, dat hij voert is zo uniek, dat hij nooit geheel en al volgens bepaalde standaard voorschriften kan handelen. Het is niet zo, dat de waarde van praktische training niet ingezien wordt, maar de pastor zal de geestelijke durf moeten hebben 'er in te springen', het met het Woord alleen té wagen, wetend dat dit Woord niet ledig zal wederkeren, maar doen wat God behaagt (Jes. 55 : 11).
3. Het predikambt zal niet mogen opgaan in organisatie. De predikant is geen organisator, manager van het kerkelijke bedrijf, maar dienaar van het Goddelijk Woord. Uiteraard mag er niet aan voorbij gezien worden, dat de organisatie van het kerkelijk leven ook een der taken van de predikant is, maar zijn werk zal hierin niet mogen opgaan. Zijn eerste taak is de verkondiging van het Woord Gods. Ingestemd wordt met de passage uit het Rapport, pag. 12, dat het persoonlijk contact van de pastor met zijn gemeenteleden van essentieel belang is.
4. Naast alle inspanning zal het werk van de predikant gekenmerkt mogen worden door een zekere ontspannenheid. Hij zal zijn werk mogen verrichten, gedachtig aan het woord van Kohlbrugge: 'werp het Woord erin en gij zult wonderen zien'. Tussen deze twee polen van spanning en ontspanning staat de pastor in zijn ambtswerk. In dit werk mag hij vertrouwen — soms tegen direct waarneembaar resultaat in — op de doorwerking van de Heilige Geest.
5. Het grote belang van allerlei groepswerk en gesprekskringen binnen de gemeente wordt ingezien. Juist hierdoor kan binnen de gemeente een kader gekweekt worden. Vooral nu de kennis van de bijbelse grondwaarheden in veel gemeenten tot een minimum beperkt schijnt te zijn, is deze kadervorming hoogst noodzakelijk. Gesteld wordt evenwel, dat dit groepswerk en deze gesprekskringen verbonden moeten zijn met het brandend centrum van Eredienst en gemeentelijk leven. Zij mogen geen eigen leven gaan leiden als latente kerk, als een ecclesiola in ecclesia. De geschiedenis der kerk (ook van onze Ned. Herv. kerk!) laat zien hoe telkens weer in het verleden deze groepen — sectarisch als zij waren — de kop op staken; en hoe juist deze groepen zich buiten de ruimte der kerk stelden door toepassing van een zelfbewuste tucht ('gemeente zonder vlek of rimpel') en een elite karakter vertoonden. Behalve de genoemde gesprekskringen wordt, om aan de kennis van de bijbelse grond-woorden meer fundering te geven, gedacht aan de mogelijkheid ook in de morgendienst hieraan meer aandacht te besteden. Dit mede in verband met het feit, dat, nu in vele gemeenten de avonddienst vervallen is, de existentiële inhoud verschraald is.
6. Er zal hernieuwde aandacht voor het huisbezoek moeten komen. Gepleit wordt voor meer begeleiding van de zijde van de predikant van de ouderlingen door b.v. van tijd tot tijd een kerkeraadsvergadering te wijden aan evaluatie van de huisbezoeken. Ook wordt betere presentatie van de kerk naar buiten nodig geacht. Hoe verloopt b.v. het eerste contact van een nieuw-ingekomene met de kerk. Hier is instructie nodig. Een enkel ambtenaarlijke benadering wordt afgewezen.
7. De eenheid: kerk-school-gezin zal meer tot uiting moeten komen. Hoewel dit reeds in het visitatierapport genoemd wordt, wordt toch gemeend, dat dit onderstreept moet worden, gezien het grote belang ervan. Vooral plaatselijk kan men komen tot een uniform bijbelrooster, dat functioneert in kerk-school-gezin. Overleg tussen predikant, hoofdonderwijzer en godsdienstleraar aan het begin van een nieuw cursusjaar kan hier veel toe bijdragen.
Met het bovenstaande hopen wij een kleine bijdrage geleverd te hebben aan de doordenking van de grote problemen waarvoor de kerk zich in onze tijd geplaatst ziet.
Wij vertrouwen en bidden, dat het God behaagt door de dienst van het Woord nieuw leven in zijn gemeente in te blazen.
Getekend namens de derde en vierde jaars theologische studenten der kerkelijke opleiding a^n de R.U. te Utrecht:
C. Fieren, W. L. van der Geer, C. van Sliedregt.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 februari 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 februari 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's