De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Jeremias Hollebekius en zijn ’Trage Kerkganger’ I

Bekijk het origineel

Jeremias Hollebekius en zijn ’Trage Kerkganger’ I

Minder bekende oude schrijvers

8 minuten leestijd

Een gehandicapt man

Jeremias Hollebius (of Hollebeek), waarschijnlijk een kleinzoon van de door ons al eerder bessproken Jacobus Hollebekius, heeft meer dan één boek geschreven maar door zijn Trage Kerkganger heeft hij zich het meest naam gemaakt. In ieder geval wordt in het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (deel I, 1911, kolom 1142) alleen dit ene werk van hem vermeld.

Geboren in 1689 werd hij in 1715, als proponent, bevestigd tot predikant te Haamstede en Burgh op het eiland Schouwen. Vijf jaren later, in 1720 vertrok hij naar Leiderdorp. Méér gemeenten heeft hij niet gehad. Na ongeveer 20 jaren hier te hebben gewerkt trof hem een of ander ongeval, waardoor hij genoodzaakt werd emeritaat aan te vragen. Hij was toen 51 jaar en het heeft de ijverige en arbeidzame man dan ook heel wat tranen gekost. Nog 35 jaren leefde hij als emeritus, in 1775 overleed hij, 86 jaren oud.

Was Hollebeek weinig fortuinlijk ten aanzien van zijn gezondheid, ook over zijn gemeente te Leiderdorp heeft hij niet kunnen roemen. Men behoeft er zijn 'Aanspraak aan myne Gemeente van Leiderdorp', voorin het werkje dat wij gaan bespreken, maar op na te lezen om daar achter te komen. Met een zwak lichaam en toch vol ijver had hij bijna 20 jaren de gemeente gediend, maar ' 't is my altoos tot een groote droefheid en geduurige smerte der ziele geweest, dat ik myn dienst onder u met zugten verrigt hebbe'. Wat was het geval? 'Ik hebbe wel gezaait, maar weinig gemaait; wel geplant dog kleine vrugt gezien'. Juist enige tijd voor hem het ongeval overkwam dat hem tot een invalide maakte en hem noodzaakte emeritaat aan te vragen, had zich in de gemeente een kleine kentering ten goede voorgedaan. Er kwam wat leven in de doodsbeenderen, 'de kerkgang wierd yveriger, de overtuiging meerder, en de lust tot het goede groter, daar ondertussen de Jeugd in 't leeren vlytiger wierd, en al zeer toenam in de kennisse der Waarheid, die na de Godzaligheid is: zoo. dat zy tot myn blydschap malkanderen tot leeren opwekten en gaande maakte'. Maar ziedaar, juist dan treft de Heere hem smartelijk met dat ongeval, 'doende met my een afgesnedene zaak in zyn Heiligdom, my door een swaar toeval wegnemende van myn Predikstoel, en dus van mynen dienst’.

Al zes jaren was het geleden dat hem dit alles was overkomen toen zijn boekje over de Trage Kerkganger verscheen, namelijk in 1746, maar nog altijd schrijnde de wond, dat is duidelijk in bovenstaande woorden te horen.

Trouwens ook in de Opdracht waarvan het boekje is voorzien. Die Opdracht was bestemd voor de 'Eerwaarden, godzaligen en zeer geleerden heer Ulricus Vellingius, waardig en getrouw predikant te Leiden’.

Leiden en Leiderdorp lagen niet zo ver uit elkaar dat er niet een regelmatig contact kon zijn tussen de predikanten van die plaatsen. Hollebeek roemt Vellingius als een collega van wie hij jarenlang 'hartelyke toegenegentheid' had ontvangen, als van een broeder, ja van een vader. Vaak waren er 'stigtelyke t' saamensprekingen'. Hij genoot van Vellingius een 'zonderlinge vrindschap', die zo zeldzaam is in 'onze liefdeloose eeuw'. De trouw en vriendschap van Vellingius had hij in het bijzonder ervaren in de moeilijke dagen 'doe de hand des Almagtigen my had aangeraakt en de kragt benomen om mynen Predikdienst langer waarteneemen'. Vellingius had toen bij de Classis gedaan wat hij kon om voor zijn vriend Hollebeek 'ontslag van den Predikdienst' te verkrijgen 'met behoudenisse van Eer en voordeel', wat ook gelukt was. Vïindaar dat Hollebeek nu dit boekje aan hem heeft opgedragen. Vellingius mocht daarin zien een uiting van oprechte dankbaarheid.

De kerkgang in die tijd

Gezien de droeve ervaringen die Hollebeek als predikant van Leiderdorp in die gemeente had opgedaan, vooral die van een steeds teruglopend kerkbezoek, kan het niet verwonderen dat hij ook na uit de actieve dienst te zijn ontslagen daar toch nog met zijn gedachten steeds bij is geweest. Met zijn eigen ogen had hij gezien hoe een teruglopend kerkbezoek tevens een verachteren van heel het gemeenteleven betekent. Het geestelijk peil van de gemeente was even snel of nog sneller gedaald dan het aantal mensen dat ter kerk kwam. Er mochten dan, ook al in die tijd, stemmen opgaan die beweerden dat het op kerkgaan niet aankomt, Hollebeek wist uit ervaring beter, en hij heeft daar dan ook het zijne over gezegd in zijn boek.

Toen hij zijn boek uitgaf naderde het midden van de 18e eeuw, de eeuw die straks zal eindigen in Verlichting en natuurlijke religie. Reeds in Hollebeeks tijd tekenden deze verschijnselen zich af, ook in de gemeente te Leiderdorp. De kracht van de gereformeerde kerk is dan aanmerkelijk minder dan in de eeuw die voorafging. De geest van de tijd doet zich gelden, niet voor het minst, zoals wij al konden opmaken uit hetgeen Hollebeek schreef, onder de jongeren, al waren er weleens hier en daar oplevingen.

Op de verschijnselen die zich ten aanzien van de kerkgang voordeden willen wij hier aan de hand van Hollebeeks boek even dieper ingaan.

Waar Hollebeek het meest over klaagt is nog niet zozeer een totale onkerkelijkheid als wel een halve of gedeeltelijke. Twee maal per zondag naar de kerk gaan is er bij velen niet meer bij. In de morgendienst worden zij nog wel gezien maar dan is het voor hen uit. Ook zijn er voor wie alleen de feestdagen en — merkwaardig genoeg — de biddagen alleen nog dagen van kerkgang zijn. Met de doordeweekse diensten wordt nog maar heel weinig rekening meer gehouden. Kortom, er is op dit punt een grote traagheid ontstaan. Het ellendige is, dat deze traagheid nog aanstekelijk is ook. De een neemt een voorbeeld aan de ander. Als hij niet meer gaat, dan ga ik ook niet meer! De een sleept de ander mee op deze verkeerde weg.

Hollebeek weet dat dit 'niet alleen zijn klachten zijn maar ook die van andere getrouwe knechten des Heeren. Zij komen hoe langer hoe meer voor lege plaatsen en stoelen van kleinen en groten te staan. De klacht over teruglopend kerkbezoek is algemeen, en zij is een oorzaak dat 's Heeren knechten in deze eeuw al zuchtend hun werk doen. Tako Hajo van den Honert heeft er ook al het zijne over geschreven in een vah zijn boeken.

Peilt Hollebeek naar de oorzaken van dit verval dan stuit hij allereerst op de algemene verdorvenheid van het ganse menselijke geslacht, dat nu eenmaal geen lust heeft in de dienst des Heeren. Maar verder, er is ook een schrikbarende onkunde onder het volk ten aanzien van wat een mens nodig heeft beide in leven en sterven. En dan, er zijn ook de zorgvuldigheden van deze wereld, die de mens geheel in beslag nemen. Hoofden en harten zijn vol van aardse, tijdelijke dingen. Zo ver gaat de zucht naar aards gewin dat menigeen van de zondag een werkdag heeft gemaakt, om maar niet te zeggen een zonden-dag. Niet naar de kerk gaan is een gewoonte geworden, zij het zeer slechte! Onder de overvloed der genademiddelen, waarvoor wij dankbaar zouden moeten zijn!, zijn de mensen zorgeloos geworden. In paapse landen loopt men urenlang met levensgevaar, om het Woord te horen, hier ligt het naast de deur, maar veracht men het. En dan is er ook nog de zucht tot ontspanning. Een mens mag toch ook weleens wat! Na zes dagen werken kan hij het niet opbrengen om de zevende dag in de kerk door te brengen, hoogstens één keer, dat is genoeg. Wat echter wel het allerlistigste motief kan worden genoemd is dat men zegt dat kerkgaan er niets toe doet. Nergens, zo zegt men dan, heeft God geboden dat een christen twee keer per zondag naar de kerk moet gaan. Daar is toch ook de zaligheid niet mee te verdienen? ! Als je maar goed en deugdzaam leeft, dat is veel belangrijker. Wil je niet vaak zien dat juist mensen die wèl twee keer per zondag naar de kerk gaan slechter zijn dan wij die maar één keer gaan of dan wij die nooit meer gaan?

Wie Hollebeeks Trage Kerkganger leest waant zich soms te bevinden in de tweede helft van de 20e eeuw inplaats van in de eerste helft van de 18e eeuw. Men hoort geluiden die ook heden net zo worden gehoord. Niet kerkgangers komen aandragen met dezelfde argumenten als in onze tijd. De duivel heeft sinds ruim 200 jaar blijkbaar nog niet veel nieuws bedacht. Als hij zijn zakken omkeert is het altijd hetzelfde wat er uitkomt. Zo rijk als de Schrift is, zo arm is de duivel; zo overvloedig als het onderwijs van de Geest is, zo schraal zijn de argumenten van deze tegenstander.

Hollebeek moge emeritus zijn geweest de gemeente van Leiderdorp ging hem nog steeds ter harte, voor haar vooral schreef hij dit boekje; naar hij hoopte, zoals hijzelf schreef, zou er nog eens verbetering komen. In ieder geval zou 's Heeren volk, dat ook al ontrouw begon te worden, er toch wel naar willen luisteren, meende hij. En zo heeft hij gedaan wat hij nog kon doen. Het viel hem niet mee, slechts 'met veel pyn en smerte' heb ik het kunnen schrijven, zegt hij. Maar hij dééd het dan toch; en zelfs het nageslacht mag hem er nog dankbaar voor zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 juli 1972

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Jeremias Hollebekius en zijn ’Trage Kerkganger’ I

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 juli 1972

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's