Loven
’de naam des Heren zij geloofd' Job 1:21c
Hoe is het in de wereld mogelijk, dat iemand de Naam des Heren looft, terwijl hij van alles beroofd werd, ja, eigenlijk door de hand van diezelfde Here. De Here heeft genomen. In de wereld is dat ook mogelijk, daar kent men de Naam des Heren niet. Daar is men, daar zijn wij maar al te bereid om kwaad van God te spreken, als het ons niet naar de zin gaat. In de kerk dan? Och, in de kerk worden vaak grote woorden met een galmende stem uitgesproken, ze klinken even vaak wat vals. Het is niet zo moeilijk, maar het betekent ook niet zo veel. Job roept de naam des Heren uit op de puinhoop van zijn leven. Dat verbaast ons.
Wat zich hier voor onze verbaasde ogen en oren op de voorgrond afspeelt heeft een achtergrond. U herinnert het zich: de achtergrond is het geding tussen de Here en de Satan. Job weet daar niets van; hij rept er dus met geen woord over. Wij, lezers van later, weten er wel van, en wij vragen, gespannen: wie krijgt er nu gelijk. Satan, die beweerde, dat Job God diende om het voordeel zolang dat er in zat, was het zelfs voor satan begrijpelijk. Maar zodra dat wegvalt, zal Job er de brui aan geven, hij zal God voorwel zeggen, zegenen, vloeken. Of de Here, Die volhield: Job dient Mij nergens om, dat wil zeggen, omdat hij Mij liefheeft. De liefde hangt niet af van voordeel of nadeel, ze blijft trouw. Neem de proef maar op de som. Ga uw satanische gang maar.
Hoe benauwend. De Here heeft genomen, zei Job, en inderdaad, de Here. Maar binnen het machtsbereik des Heren, ook de satan: Al wat hij heeft is in uw hand. God geeft het satan in handen; toch geeft Hij het daarmee niet uit handen. We kunnen hier alleen maar tastend onze weg zoeken, woord na woord. Want een raadsel is het! Hoe heeft satan zich geweerd. Hij beschikt over hulpmiddelen om zijn doel te bereiken. Hij schakelt mensen in, Sabeeërs en Chaldeeën; het schijnt wel, als staan ook vuurbrand en stormwind hem ten dienste. De hel is los over Job. Waar is satan ondertussen? Overal en nergens. Hij houdt zich schuil achter alles wat er voorvalt, zoals altijd. Hij organiseert, hij dirigeert, het verloopt volgens zijn plan, en toch loopt het. God niet uit handen. Toch ...
Satan ligt op de loer; hij zorgt er voor dat Job spoedig bericht krijgt. Hij laat telkens één man ontsnappen om het, hem aan te zeggen. De een na de ander; Job moest deze slagen één voor één en vlak na elkaar ontvangen, dat zal hem murw maken, hij laat hem niet op adem komen. Tegen deze rampspoed is Job niet opgewassen, daaronder zullen geloof en hoop en liefde bezwijken, dat kan niet anders.
Wie zou niet vrezen voor Job, die dienaar van God. Het uur der duisternis is over zijn leven geslagen, de macht der duisternis krijgt haar kans. Wanneer Job uit zijn eerste verbijstering bij komt, zal hij uitbreken in klacht en aanklacht, in vloek en hoon. Satan let scherp op. Job is zijn prooi! Hoor, hij opent zijn mond. Maar hij spreekt niet in het wilde weg, hij slaat niet door, integendeel. Het is, als wikt en weegt hij zijn woorden; iedere lettergreep komt er blijkbaar op aan, en dat bij dit verpletterend leed.
Het wordt geen vrome spreuk, die hij zo bij de hand en in de mond heeft. Hoe vaak zijn wij met spreuken en teksten in de weer en verraden daarmee alleen maar, dat wij vreemd zijn aan de eigenlijke nood en het eigenlijke leed. Een vrome spreuk is net stro, hij wordt verteerd in de laaiende hitte van dit geding en dit gemis. Voor Job wat zegt, buigt hij zich. Job valt ter aarde, hij valt met heel zijn godsdienst om, hij valt mij toe, grimlacht satan. Maar nee; hij valt net de andere kant uit, verklaar dat maar eens. Hij valt God te voet, hij is aan Hem verbonden in vreugde en verdriet. Niets kan hem van God scheiden. Daarom houdt hij God over, waar alles hem wordt ontnomen. Dat is voor satan een geheim, een ergernis. Wat uit God is verstaat hij niet en het vergramt hem.
Wat uit God is. Nee, richt uw blik daarbij niet te strak op Job. Richt uw blik op Christus. Over Hem daalde de helse nacht. Hij werd, gebonden en wel, het machtsgebied van de vorst der duisternis binnengebracht. Daar boog Hij zich neder, en Hij aanbad God. Niet mijn wil. Uw wil geschiede. Hij hing, van alles ontbloot aan het vloekhout. Het naakte leven aan het kruis. Strek uw hand niet uit aan Job, zei de Here. Dat herhaalde Hij toen niet. Christus kroop veel verder de donkerheid in, en de Here trok zich van Hem helemaal terug. En nog beleed Hij de Naam des Heren: mijn God, mijn God! Christus gaat Job voorbij. Zijn lijden gaat dat van Job te boven. Zo is Hij de overste leidsman en de voleinder van het geloof. Niemand komt ooit waar Hij niet geweest is, en Zijn voetstappen staan als in de bodem gedrukt, waar niemand een voet zou kunnen zetten. Omdat Christus leeft, daarom sterft het geloof niet, daarom alleen. Job blijft onder God, hij blijft bij God. De Here heeft gegeven. Satan had dat de Here onder ogen gebracht: U hebt hem alles gegeven wat zijn hart begeert. De Here heeft genomen. Dat is ook waar: strek nu Uw hand uit en tast aan alles wat hij heeft. Maar de toon bevalt mij niet, het klinkt te ootmoedig. Nog even wachten! Ga eens door Job, wat liggen hier geen vragen, die samengevlochten worden tot een net, waarin de voeten verstrikt raken. Geven en nemen. Waarom, geven, om te nemen? Waartoe nemen, wat werd gegeven? En dan de rol die satan werd toebedeeld. Denk ik er over na, dan kom ik er niet uit, en niemand kan het mij duidelijk maken. Job komt er uit: de Naam des Heren zij geloofd. De strik is gebroken en ik ben ontkomen. Satan wilde Job op z'n nek springen, maar hij ontsnapt hem. Job laat zich van God niet weglokken en niet weg rukken. Hoogte noch diepte kan hen scheiden.
De naam des Heren zij geloofd. Zij gezegend, staat er eigenlijk. Maar dat betekent hier net het omgekeerde van wat satan had bedoeld. Vloeken, bedoelde hij. Roemen zegt Job. Het is een lied, dat woord: zij geloofd! Een psalm in een notendop: looft de Here. Ik zal de Here loven in mijn leven. Ik zal U loven, nu mijn leven zo gehavend is, zo van alles ontdaan wat er sieraad en vreugde aan verleende. Loven, groot en goed spreken van U.
Komt, maakt God met mij groot. Job heeft makkelijk praten. Zo leek het aanvankelijk, maar dat kan niemand nu nog beweren. Job heeft moeilijk, bovenmenselijk moeilijk praten, en toch, hij praat niet slechts, hij prijst! Zo looft iemand de Here — maar het ligt boven onze macht als er een graf wordt gedolven, en als hij zelf wordt afgebroken tot op de fundamenten. Wij kunnen het elkaar niet bevelen, we mogen het elkaar voorhouden. En vraagt iemand, hoe is het mogelijk, dan is het antwoord: omdat Job de draad niet kwijt raakt in de verwarring van alles wat hem overkomt, de draad van de Naam des Heren. Die draad windt hij af, met bevende hand, in de doolhof van dit geven en nemen, waarin een mens zou verdwalen. Zodoende vindt hij de uitgang, de slotzang. Wien heb ik nevens u in de hemel, nevens u lust mij ook niets op de aarde. Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de rotsteen van mijn hart en mijn deel in eeuwigheid. Voor onze grote opperzangmeester, die ons wil leren loven.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 september 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 september 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's