Wie is dr. Van den Heuvel?
Nu de synode zich morgen opnieuw bezig houdt met de benoeming van een nieuwe secretaris generaal van de Ned. Herv. Kerk zal daar de vraag aan de orde moeten komen: wie is dr. A. H. van den Heuvel? Niet in de zin van, is het een aardige man, of een vlotte spreker, of een gevat iemand, of een organisator? Daarover is de vorige keer gesproken. Maar de vraag: hoe is zijn theologie? kwam niet aan de orde. Dat kon ook niet. De tijd van voorbereiding voor de synodeleden was veel te kort. Drie dagen voor de zitting wisten de synodeleden nog niet dat hij genoemd zou worden, laat staan dat hij als enige op de voordracht stond. Men kreeg geen tijd om zich in zijn theologie te verdiepen. Daarom is er alle reden om nu de vraag naar zijn theologie aan de orde te stellen. In dit artikel wil ik dit doen aan de hand van een artikel van prof. dr. G. C. van Niftrik in Kerk en Theologie van januari 1964 en aan de hand van een bijdrage van dr. Van den Heuvel in de bundel Das Glaübensbekenntnis (Uitgave Kreuz Verlag 1967).
Vernieuwingstheologen
Prof. Van Niftrik schrijft in genoemd artikel over de vernieuwingstheologen, zoals de Engelse bisschop Robinson. In dit t artikel wordt over dr. Van den Heuvel geschreven als behorende tot de Nederlandse vernieuwingstheologen. Prof. Van Niftrik schrijft: 'Als A. H. van den Heuvel in Hervormd Nederland van 16 november 1963 een bladzijde van het oecumenisch dagboek schrijft, krijgen we te horen, dat de preek moet worden vervangen door een echt gesprek, dat de gemeente samen voert naar aanleiding van wat haar in de week bezig houdt; dat ons gezangboek vermoedelijk moet worden weg-gegooid, omdat daarin geen lied voorkomt over arbeiders, economie en vijf-daagse werkweek, en dat er eigenlijk niets, maar dan ook niets kan blijven bestaan van wat wij nu doen. In het bijzonder voor de theologen moet men oppassen. 'De sociologen, de beschrijvers en analysten van de werkelijkheid zijn . ... de grote raadslieden van de gemeente. Zonder hen kan de kerk vandaag helemaal niet meer aan haar taak toekomen.
Van Niftrik vervolgt even later: 'De vernieuwingstheologen van het slag van Van den Heuvel zijn blij met het lawaai rondom het boekje van Robinson (bedoeld wordt Honest to God, het boekje dat zoveel opschudding heeft veroorzaakt; (J. v. d. G.). 'Waar ook maar een rel is, daar zou het kunnen zijn dat de totale vernieuwing inzette' (dit zegt Van den Heuvel, die hier door Van Niftrik wordt aangehaald; J. v. d. G.). Want met minder dan een totale vernieuwing kunnen de vernieuwingstheologen niet tevreden zijn. Hun boeken worden wel gelezen; zij worden ook wel beapplaudisseerd, maar zij zuchten over het feit, dat de totale vernieuwing van kerk en theologie niet begint. Van den Heuvel constateert: 'Men is bereid het oude huis. uit te breken, op te schilderen, te verbouwen desnoods, maar de totale vernieuwing, het opnieuw met niets beginnen dat gebeurt niet.' Voor Van den Heuvel is de kerk het probleem, en niet de maatschappij; deze laatste (en opnieuw wordt Van den Heuvel geciteerd, v. d. G.) 'is in de vernieuwingstheologie definitief ontdekt als een laboratorium Gods, waarin Hij Zijn experimenten uitvoert. Heidenen zijn de dragers van de belofte ...'. Maar die kerk . . . hopeloos! 'Misschien moet alles wel tegen de vlakte om nu met het puin wat nieuws te kunnen bouwen.' Men moet goed weten: 'de vernieuwingstheologie laat zich niet in de oude kerkstructuren inbouwen en zij die haar aanvaarden weten niet wat ze in de kerk moeten beginnen.' Zelfs in het oecumenisch bedrijf hebben deze vernieuwingstheologen geen plezier meer: al dat angstvallig ontzien van confessionele bijzonderheden!; alsof die in de moderne wereld nog wat reëels zouden kunnen voorstellen! Daarom kunnen de theologische studenten, die door deze vernieuwingstheologie zijn gegrepen, de weg naar het ambt en de pastorie niet meer vinden; zij worden personeelschef of godsdienstleraar aan een H.B.S.'
Tot zover prof. Van Niftrik. In ditzelfde artikel zegt hij, dat de dragers van de vernieuwingstheologie in hun gemeente weinig blijk geven van hun liefde voor het kerkvolk, dat zij alleen maar als hopeloos ouderwets kunnen zien.
Een heilige algemene christelijke kerk
In de bundel Das Glaubensbekenntnis schrijft dr. Van den Heuvel over de éne heilige algemene christelijke kerk. Na allereerst te hebben opgemerkt dat in de vijftiger jaren de strijd tussen de antikerkelijke atheïsten en de kerk voorbij was, en geloof en ongeloof vreedzaam naast elkaar leefden, zegt Van den Heuvel dat in die vijftiger jaren de kerk intussen nog louter verdedigend te werk ging. Men wilde de strijd tegen de afval, de verwereldlijking. Men wilde opkomen voor het rechte belijden. Men wilde de kerken weer vol hebben. Maar wij, zo vervolgt Van den Heuvel dan, wisten dat die kerk vernieuwd moest worden. 'Wij wisten ook dat de wereld anders geworden was; het nieuwe levensgevoel greep ons langzaam maar zeker aan, ook al wisten we nog niet wat we doen moesten. Onze profeten waren die theologen en pastores, die spraken over een hernieuwde arbeid van leken binnen de structuren, van jeugdgroepen en zomerkampen, van voorbereidingsgroepen voor prediking en liturgie, van werkkampen voor de wederopbouw van door de oorlog verwoeste kerken.'
Met restauratie zou de zaak niet opgelost zijn. Het gaat om vernieuwing. En dan stelt Van den Heuvel de vraag — uit naam van de vernieuwingstheologen — 'Waarom verdedigt u de kerkvormen zozeer, waar toch de gestalte van de kerk in de geschiedenis steeds gewisseld heeft? Waarom wordt de plaatselijke gemeente van de verscheurde kerk steeds weer als dé kerk aangemerkt? Hoe kan men gemeente zijn met zoveel leden tegelijk? Waarom worden de leken steeds door de theologen bevoogd? Moeten we feitelijk wel zo veel tijd in de kerk doorbrengen, waar we er toch van spreken dat God de wereld lief heeft? Waar liggen eigenlijk de grenzen van de kerk, liggen ze bij het betalen van de bijdragen, bij het gedoopt zijn, bij het kerkbezoek, bij het geloof, bij de navolging, bij de openbare belijdenis van Christus en Zijn nieuw levensexperiment, of waar? '
En dan zegt Van den Heuvel: 'Waar is de kerk eigenlijk? De oude antwoorden zijn onverstaanbaar geworden: 'De kerk is daar waar recht gepreekt en het sacrament recht bediend wordt.' Juist! Maar waar wordt recht gepreekt en het sacrament recht bediend? '
En dan geeft Van den Heuvel zélf antwoord op de vraag wat en waar de kerk is: de kerk is meervoud (heeft veel gestalten terzelfder tijd), de kerk is niet in de eerste plaats instituut maar gebeuren (God heeft de kerk niet om haarzelf in het leven geroepen maar om de wereld), de kerk is een functie van het apostolaat, van Gods zending in de wereld om de boodschap van 'hoop van een open toekomst, van zege over de onmenselijkheid' uit te zeggen. De structuren van de kerk moeten aan déze functies, met name aan het dienstbetoon aan de wereld, ondergeschikt worden gemaakt. Waar is de kerk dan? 'Waar mensen nieuwe hoop krijgen, waar vriendschap is en offerbereidheid, waar gemeenschap ontstaat en mensen vrij worden.
Waar men preekt en de sacramenten viert, waar men bidt en zingt en waar toch de mensen zonder hoop blijven, waar toch angst voor de toekomst is en vrees voor elkaar de gemeenschap verstoort, daar is geen kerk maar religieuze vereniging.' En dan: 'De denominatie of de confessioneel georganiseerde gemeente behoort tot de onmogelijkste vorm van kerk-zijn, naar mijn overtuiging. Het zegt momenteel maar weinig of men katholiek, luthers, gereformeerd of methodistisch is . . .' Want 'waar een werkelijk gesprek plaats vindt, waar werkelijk over apostolaat en een verantwoordelijke maastchappij nagedacht wordt, daar ontmoeten de geëngageerde personen (vrij vertaald: op de huidige problemen betrokken, v. d. G.) uit alle denominaties elkaar. Het zijn steeds de mensen, die geleerd hebben, dat hun traditioneel-confessionele taal herzien moet worden. Daarvoor hebben ze de anderen nodig, anders kunnen ze nauwelijks uit hun traditioneel gebonden woordenschat breken. Voor hen is de denominatie een hindernis geworden voor de vernieuwing. 'Het enige wat de kerk legitiem scheidt is dat wat het onmogelijk maakt gemeenschappelijk de wereld met haar leven en getuigenis te dienen.'
Conclusies
Uit wat ik tot hiertoe summier weergaf kan gevoegelijk worden geconcludeerd dat Van den Heuvel zich in zijn theologisch denken aansluit bij de moderne vernieuwingstheologen, die een werelds gerichte kerk op het oog hebben, waarin de wereld de agenda voor de kerk voorschrijft. Zo op het eerste gezicht lijkt het heel wat als gezegd wordt dat het niet gaat om restauratie van de kerk maar om vernieuwing. Dat zeg ik méé, maar de vraag is wèl hoe men die vernieuwing dan ziet.
Het moet wel opvallen dat Van den Heuvel, als hij spreekt over de ene heilige algemene christelijke kerk, hij systematisch het woord heilig vermijdt. Onze belijdenis spreekt over de kerk als over een 'heilige vergadering van ware christgelovigen, al hun zaligheid verwachtende in Jezus Christus, gewassen zijnde door Zijn bloed, geheiligd en verzegeld door de Heilige Geest'. Zó spreekt onze belijdenis over de kerk. Men leze er de artikelen 27 en 29 van de N.G.B, op na en legge daarnaast het artikel van Van den Heuvel en men voelt zich in verschillende denkwerelden. Dat is geen kwestie meer van een nieuw woordgebruik. Dr. Van den Heuvel mag pleiten voor een hernieuwde taal, maar laat hij de zaken die in onze belijdenis als wezenlijk voor de kerk worden aangeduid, noemen. Over de heilige kerk, die er inderdaad niet terwille van haarzelf is, maar ook niet primair voor de wereld, maar voor God!, zwijgt Van den Heuvel. De kerk is afgezonderd, geheiligd in de wereld en kan zó alleen aan de wereld in haar getuigenis dienstbaar zijn. De eerste roeping ligt in de prediking, de liturgie, waarin allereerst de dienst aan de levende God gestalte krijgt, en waarin het geheiligd worden door de Heilige Geest wordt gewerkt. Het is in Van den Heuvels theologie echter alles wereld wat de klok slaat, waarbij algemene bewoordingen als offerbereidheid en menselijkheid schering en inslag zijn, zonder dat deze woorden de geladenheid van de Schrift hebben. En inmiddels wordt niet gerept over de dienst aan de wereld, die hierin bestaat dat mensen worden uitgeroepen uit hun zondige bestaan om zich met God te laten verzoenen. De wereldgerichtheid, die Van den Heuvel bepleit, heeft desastreus gewerkt en de kerk uitgehold. Dat kan niet met genoeg nadruk worden gezegd.
En dan de structuren. Bij Van den Heuvel ontdek je een verregaande relativering van de structuren en de kerkelijke denominaties. Welnu, ik weet ervan dat bepaalde structuren knellend kunnen werken voor de ontplooiing van het geestelijk leven. Maar we kunnen niet zomaar alle structuren en denominaties relativeren. De Reformatie heeft het Woord herontdekt maar heeft zó óók herontdekt een structuur voor het kerkelijk leven, die wat de ambten betreft, teruggaat op de Schrift zelf. Met de ouderling heeft de Reformatie de Paus schaakmat gezet, heeft Van Ruler eens gezegd. Dat is een diepingrijpende zaak, die ook in onze tijd van enorm gewicht is. Als Van den Heuvel zegt: de kerk is daar waar mensen nieuwe hoop krijgen, waar offerbereidheid ontstaat, dan mag dat een kern van waarheid in zich hebben, maar als dat gevolgd wordt door een relativering van de structuren dan moet gezegd: de kerk is daar waar de ambten zijn, waar de ouderling is, die op de leer zit, die toeziet op leer en leven van de gemeente. De kerk is daar waar de tucht is, waar de sacramenten zijn. De kerk bestaat niet louter uit kringetjes van leken, of geëngageerden, maar de kerk heeft bepaald ook een ambtelijke structuur, die voor het welwezen van de kerk levensnoodzakelijk is. De theologische visie van dr. Van den Heuvel heeft alle elementen in zich om het presbyteriale karakter van onze kerk op z'n minst betrekkelijk te stellen. De relativering van één en ander, zoals dat ook op funeste wijze tot uitdrukking komt in de Nederlandse Raad van Kerken, krijgt in Van den Heuvels theologie vlees en bloed. Daarop wijst zijn overspannen aandacht voor de wereld, ten koste van het 'heilig' zijn van de kerk, zijn overspannen aandacht voor de leek, voor de kringetjes van geëngageerden, zonder dat gesproken wordt over het ambt, en voor zijn ter discussie stellen van de plaatselijke gemeente als de eigenlijke kerk.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 september 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 september 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's