De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Schuldbesef

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Schuldbesef

Pastorale overwegingen

8 minuten leestijd

Inleiding

Er is reeds geschreven over de roeping en de wedergeboorte. Dat nu het schuldbesef, de kennis van de zonde, aan de orde gesteld wordt, houdt een keuze in. Velen zien immers het schuldbesef als een soort aanlooptijd voor er iets van de Heere in hun leven komt. De ontdekking aan zonde en schuld wordt zoiets als een voorportaal dat men beslist eerst door moet, wil men het heiligdom van het leven des geloofs kunnen binnentreden, zo men ooit dat heiligdom binnen zal treden. Ontdekking is voor velen dan ook alleen maar iets van de Wet. Het Evangelie heeft daar niets mee te maken. Christus en Zijn werk blijven helemaal buiten het gezichtsveld. Ik meen te mogen zeggen dat er in deze geest veelvuldig gepreekt wordt en dat daarom veel mensen zo geleid worden. Dat geeft pastoraal allerlei problemen. Een dominee mag pas met het Evangelie komen als eerst 'goed' de Wet is gepreekt. Het moet een mens eerst goed aangezegd worden dat hij dood is in de zonde en de misdaden. Dan pas krijgt het Evangelie waarde. We zullen in het vervolg zien of deze gedachte wel juist is vanuit de Schrift en de belijdenis der kerk. Mij trof in dit verband een opmerking van Woelderink in zijn 'De gevaren der doopersche geestesstroming'. Hij schrijft dat de Gereformeerden er in hun strijd met de Remonstranten steeds grote nadruk op hebben gelegd dat de verdorvenheid van de mens totaal en algeheel is. En terecht. Maar, hier heerst toch een groot misverstand. 'De belijdenis van 's mensen verdorvenheid is namelijk niet voldoende om de mens aan zijn verdorvenheid te ontdekken. En dat is het wat telkens vergeten wordt en de prediking doet gaan buiten de lijnen, door Schrift en belijdenis getrokken. De mens een zondaar noemen, alle mensen onder de vloek der Wet leggen, krachtig hun die vloek voorhouden is nog geen wetsprediking! En daarom heeft zulk een prediking geen ontdekkende kracht. Daarom zelfs is het mogelijk dat men in zulk een prediking zich verlustigt. Juist omdat men daardoor niet aan zijn zonden ontdekt wordt en toch zich kan wijsmaken, dat men het zeer ernstig neemt met de diepe val van de mens, is zulk een prediking vaak gezocht'. Een waar woord, dacht ik, in 1946 geschreven, maar nog steeds van toepassing, ook onder ons.

Wat is schuldbesef?

Het is goed ons daar eerst rekenschap van te geven. Schuldbesef is namelijk niet hetzelfde als zondebesef. Zondebesef is van algemene aard. Daardoor geeft een mens toe dat hij niet is zoals hij behoort te zijn. Hij doet veel dingen verkeerd. Hij deugt tot weinig goeds. Die erkenning komt men ook onder de heidenen die God niet kennen tegen. Dit besef brengt een mens ertoe zijn leven te beteren. Hij onderneemt allerlei pogingen zijn leven anders in te richten. 'Ik ga het anders doen, zo kan het niet langer. Ik ga een ander leven leiden'. Juist onder kerkmensen treffen we dat zondebesef, dus dat algemene gevoel van zonde, sterk aan. Het legt vaak een druk op het leven. Want het wordt niet anders. Dat maakt moedeloos en hopeloos. En men geeft na korter of langer tijd de pogingen maar op. Met ak gevolg dat men leeft in vrees en in angst. Vol zelfbeschuldiging en wroeging. Maar het schuldbesef dat we vinden bij de vromen van de oude en van de nieuwe dag in de Schrift, is van geheel andere aard. Leest u de bekende boetepsalmen maar: 6, 32, 38, 51, 130 en 143. Het ware, Bijbelse schuldbesef is vol van de werkelijkheid dat we tegen God gezondigd hebben. Het veronderstelt altijd een relatie tot de levende God. Zonde is maar niet een heleboel dingen verkeerd doen, maar zonde is zonde tegen God. 'O Heere, straf mij niet in uw toorn' (Ps. 6). 'Mijn zonde maakte ik U bekend, ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor de Heere' (Ps. 32). '0 Heere, straf mij niet in Uw grote toorn' (Ps. 38). 'Tegen U, U alleen heb ik gezondigd' (Ps. 51). 'Uit de diepte roep ik tot U, o God' (Ps. 130). 'O Heere, ga niet in het gericht met Uw knecht' (Ps. 143). En in het Nieuwe Testament hoor ik de verloren zoon zeggen: Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan en ik zal tot hem zeggen: vader, ik heb gezondigd tegen de Hemel en voor u en ik ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden' (Lk. 15). U ziet het: het ware schuldbesef doet zien dat we tegen God gezondigd hebben. Zijn geboden hebben we niet onderhouden. We hebben ze vrijwillig en moedwillig overtreden. En daarom toornt God op ons vanwege onze zonden. Zijn gramschap brandt als een vuur in ons binnenste en dat vuur dreigt ons te verteren. Daar komt nog dit bij. Wie de genoemde boetepsalmen leest en vooral goed leest, die zal het opvallen dat in die Psalmen zo vaak de naam HEERE genoemd wordt. En u weet, dat is de Verbondsnaam van God. De naam die een tere relatie aanduidt. Het is die God die nooit anders dan goed gedaan heeft en tegen wie wij nooit anders dan kwaad gedaan hebben. Dat geeft aan de zonde een dubbel ernstig karakter. Waar dat besef komt, dat besef van de schuld, daar leert een mens zichzelf te verafschuwen. Daar gaat hij ook het rechtvaardig oordeel Gods over hem rechtvaardigen. We hebben niet gezondigd tegen een vreemde, tegen een onbekende, maar tegen een God die Zich zo nauw aan ons verbonden had, dat de hoge en heilige God niet lager bukken kon. En tegen Hem hebben we gezegd: wijk van ons, want aan de kennis van Uw wegen hebben we geen lust. Dat brengt ons tot het volgende.

Schuld en geen lot

De zonde in haar ware aard is schuld en geen lot. Dat laatste lijkt het voor velen die je in het pastoraat tegenkomt, wel te zijn. Het komt tot uiting in uitdrukkingen als: 'Zo is een mens nu eenmaal. Hij kan en hij is nu eenmaal niet anders'. De onmacht van de mens tot het goede is voor velen tot een onmachtstheorie geworden.

Het is ergens over praten waar men geen weet van heeft. Wie botst daar niet tegen op in zijn pastorale werk? Ik dacht dat dat ook een gevolg is van onschriftuurlijke prediking onder ons in het verleden tot op de dag van vandaag toe. Ik verwijs nog weer naar de woorden van Woelderink al eerder geciteerd. Natuurlijk, er wordt wel gepreekt over de noodzaak van de bekering, over de zonde, over de ellende, over de doodsstaat van de mens. Maar hoe? In welk raam staan al deze uitdrukkingen en termen? De prediking van de profeten roept ook op tot bekering. Het is één doordringende roep om wederkeer en terugkeer. Maar de profeten hebben nooit een beschrijving gegeven van de mens en van de zonde. Ze hebben de mens persoonlijk aangesproken. Ze hebben de zonde concreet aangewezen en bij de naam genoemd. Ze hebben Israël voor het gericht Gods getrokken. Het is één twist van de Heere met Zijn wijngaard. De Heere heeft recht op Zijn volk. Het is Zijn wijngaard. Hij heeft ze geplant. Hij heeft ze van stenen gezuiverd. Hij heeft haar met een muur omtuind. Maar het volk is moedwillifg afgeweken, ze hebben andere goden nagewandeld. Ze hebben hun hart aan andere minnaars gegeven. Daar is God bedroefd over. Daar is God vertoornd over. En waar dat Woord Gods overkomt en aanslaat, daar komt het besef dat de zonde schuld is en geen lot. Waar God door Zijn Geest met ons gaat twisten om Zijn onvervreemdbaar recht op ons leven, op ons hart. Waar u en ik er achter komen dat ons leven van Hem radicaal afwijkt, daar wordt het besef levend: ik ben van de Heere afgeweken. Moedwillig en vrijwillig. Daar krijg ik, in de vreemde, waar de zwijnen de draf eten, er weet van dat ik ben weggelopen uit Vaders huis. En dat Hij nooit anders dan goed gedaan heeft en ik nooit anders dan kwaad. Dat is de zonde in haar ware aard: onwil en opstand tegen God. Daar zeg ik niet meer: ik kan het niet helpen dat ik zo ben. Maar daar gaat het voor me leven: ik heb de Heere verlaten tot dagen zonder getal. Dan krijg ik niet alleen oog voor een paar zonden, voor een aantal verkeerde dingen en daden in mijn leven. Maar daar wordt mijn hele bestaan gekend, tot in haar diepste wortels als verdoemelijk voor God. Ik doe geen zonde, maar ik ben zonde. In al de vezels van mijn bestaan. In mijn gedachten, in mijn woorden, in mijn werken. De wortel waaruit ik leef, deugt niet. Dan geef ik God niet meer de schuld, maar dan ga ik begrijpen wat de Catechismus zegt: ik heb mezelf van al de gaven ten goede beroofd. Het was niet nodig geweest. Het hoefde niet. Ik ben niet per ongeluk, bij wijze van vergissing in mijn ellende terecht gekomen. Maar het is mijn schuld, mijn eigen schuld. Daarom baat het niet als we alleen maar wat praten over 'onze diepe val in Adam', als we onszelf niet als Adam hebben leren kennen. En daarom moet in onze gesprekken en in de prediking de geestelijke doodsstaat van ons mensen niet alleen genoemd worden, alsof we daarmee klaar zijn. Er moet bij gezegd worden dat we in die geestelijke doodsstaat geen lijken zijn geworden die niets meer willen en niets meer kunnen. Maar dat we in die geestelijke doodsstaat met gebalde vuisten liggen als haters van God en van onze naaste. Zonde is schuld. En de schuld ligt bij mij. Ik ben ongehoorzaam geweest. Graag een volgende keer verder.

 

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 november 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Schuldbesef

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 november 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's