De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Adrianus Bruynvisch en zijn ’Heyl des Heeren’ 5

Bekijk het origineel

Adrianus Bruynvisch en zijn ’Heyl des Heeren’ 5

Minder bekende oude schrijvers

9 minuten leestijd

De dood en zijn verschrikking

Wij vervolgen ons verhaal met de beschrijving die Bruynvisch gegeven heeft van de dood en zijn verschrikking. De dood is de koning der verschrikking, een gruwelijke tyran, een monster, een Goliath, een schuldeiser, een vijand, de laatste en tegelijk de felste vijand. De duivel heeft door de zonde de dood gebaard; de duivel is de vader van de dood, de zonde is de moeder van de dood. De duivel is een oud en geslepen krijgsman, hij bewaart de dood voor het laatst. Zelfs een varken schreeuwt als het geslacht wordt, de dood is tegennatuurlijk. Voor vlees en bloed is hij onoverwinnelijk; niemand heeft verweer tegen deze vijand; wij liggen ook allen voor hem bloot. Bovendien is de dood onverzoenlijk, hij schenkt geen aandacht aan vredesonderhandelingen, luistert niet naar klachten, zelfs niet naar de dringendste smeekbeden. Hij is een listige vijand, die de niens overvalt wanneer hij er het minst op bedacht is. Soms valt hij op de mens gelijk de bliksem uit de hemel valt. Overal kan hij ons treffen. Er is niets waarin hij niet verscholen kan zitten. Hij zit in het vuur waaraan wij ons warmen, in het water waarmee wij ons wassen, in de aarde waarmee wij wandelen, in de lucht die wij inademen. Het gebeurt dat wij tegelijk met onze klederen ook de dood aandoen. De dood is vervolgens een vreselijke rover, hij berooft de mens van alles wat hij heeft, geld en góéd, eer en aanzien, wellust en vermaak. Hij stuurt de mens even naakt de wereld uit als hij erin gekomen is. Hij gooit hem uit zijn eigen huis als een weerloze prooi. Maar eerst doet hij de mens nog talloze kwellingen aan, hij maakt zijn ogen blind, zijn oren doof, zijn lichaam ziek.

De schilders hebben hem vaak uitgebeeld in de vorm van een skelet, zonder ogen, zonder oren, zonder vlees, bloot en naakt, met een zeis in de hand. Zonder ogen, want hij ziet de persoon van de mens niet aan. Zonder oren, want hij is onverbiddelijk, meedogenloos. Zonder vlees, want hij doet ons wederkeren tot de aarde, tot het stof waaruit wij genomen zijn. Naakt, want hij berooft ons van alles wat wij bezitten. Met een zeis in de hand, want hij vreest niemand; en ontziet ook niemand: geen vorsten, geen grijze haren, geen smekende moeders, geen onschuldige kinderen. Hij klopt even hard aan op de deuren van paleizen als op die van hutten.

Een van de ergste dingen van de dood is dat hij de gewetens doet ontwaken. Komt de dood dan wordt het geweten wakker als een waakhond. Een kwade hond die ligt te slapen voor de deur houdt zich stil zolang die deur dicht is maar gaat de deur open en wil iemand het huis verlaten dan vliegt hij hem naar de keel. Zo is nu ook ons geweten een kwade hond die zich stilhoudt en slaapt zolang wij in het lichaam wonen, maar niet zodra komt de dood om onze ziel uit het lichaam weg te halen of het geweten begint boos te doen en te bijten. De mens krijgt dan een heel register van zonden voor ogen. Je hoort hem soms uitroepen: Och had ik toch maar dit gedaan of had ik toch maar dat gedaan! maar het is te laat. Dezelfde zonden die de duivel tevoren zo klein en licht als zandkorrels heeft voorgesteld maakt hij op het sterfbed zo groot als bergen. Hij treedt nu op als schuldeiser, slaat het 'reeckenboeck' open en houdt ons onze overtredingen voor.

Nu mene men echter niet dat de dood niet eerder aanklopt dan wanneer wij oud en ziek geworden zijn. Er zijn verscheidene soorten van dood en onder die alle behoort ook de 'dagelijcksen doot'. De zandloper van ons leven wordt niet pas geledigd als het laatste zandkorreltje eruit valt maar al wanneer hij begint te lopen. Wij sterven al als wij beginnen te leven. 'Ons leven bestaet in een geduurigh verloop', want 'den dagh van heden is de doot van den dag van gisteren'. Hetzelfde geldt van de weken en de jaren. Elke dag berooft de dood ons van een stukje levenstijd. 'Wy worden al tesaem gevoert op den tijdtwagen, die voortgetrocken wort door twee rusteloose peerden, de beweging, en de veranderingh, die noyt stil staen, tot dat sy ons gevoert hebben tot aen de poorten van de doot'. Deze dagelijkse dood is, de mens ook wel aan te zien. Het lichaam is een 'magazijn van ellende', een 'Gast-huys der sieckten', een lichaam der zonde en des doods.

Intussen is het toch een harde zaak te moeten sterven; het leven is zoet. Zelfs Gods kinderen vrezen vaak de dood, immers wij moeten alles achterlaten. Bovendien, de dood is zo vernederend, wij worden neergelegd in het stof. Welk een schande is het graf! Maar, gelukkig, er is stervenstroost.

Stervenstroost

Met het verschijnsel van de dood hebben ook vroegere heidense filosofen zich al intensief bezig gehouden. Allerlei vertroostingen hebben zij bedacht om de dood aannemelijk te maken. Zij hebben gezegd: Je kunt tegen de dood toch niets doen, leg je daarom erbij neer; als je het niét doet maak je het voor jezelf alleen maar moeilijker; het lijden is algemeen, ook anderen ondervinden het, je bent het niet alleen; en tot slot, het lijden en het sterven duren maar kort, je bent er gauw doorheen. Sommige van deze filosofen hebben gesproken van een fatum, een noodlot, waaraan men zich gewoon moet leren onderwerpen.

Maar dit alles, zegt Bruynvisch, kan toch niet echt troosten. In het boek Job lezen wij hoe zijn vrienden getracht hebben Job met deze argumenten te troosten, maar het was tevergeefs. Wij hebben meer nodig. Om een vaste troost te hebben beide in leven en sterven is nodig de zekerheid van het eeuwige leven. Het is waar, er zijn heidenen geweest bij wie het leek dat zij de vrees voor de dood hadden overwonnen, hetzij door een aangeboren dapperheid, hetzij uit liefde tot het vaderland, hetzij om roem en glorie, maar een christen heeft een betere grond, namelijk de overwinning van de dood door Christus. In de christelijke religie liggen gronden waarop de ziel steunen en bouwen moet, dan kan de mens zelfs triumferend sterven. Deze roem rust niet op stoïcijnse onverschilligheid maar op verzoening met God.

De eerste en voornaamste troostgrond der christenen is de opstanding van de Heere Jezus Christus uit de doden. Ons hele christendom hangt aan de opstanding van Christus. Zij is de grond van onze godsdienst. Het is het geloof in Christus' op­ standing dat ons christenen onderscheidt van joden, Turken en heidenen.

Het is niet zonder mysterie dat Christus gestorven is op Golgotha, de heuvel waarop zovele schedels lagen, evenzovele trofeeën van de macht des doods. Het was alsof elke schedel spotte met Christus en alsof de dood daar tegen Hem zei: Niemand ontkomt mij! Maar met Christus te doden heeft de dood zichzelf gedood. Gelijk een overwonnen stad de sleutels van de stadspoort moet leggen in de handen van de overwinnaar zo heeft ook de dood de sleutels moeten overgeven aan Christus. Door Hem zijn de deuren van het paradijs geopend. Nu kunnen wij ademhalen in onze ellende.

Men kan ook zeggen: Christus heeft de dood ontwapend! Wat is het wapen van de dood? Niet de zeis waar de schilders hem mee afbeelden, maar de zonde.

Paulus noemt de zonde de prikkel des doods. Is de prikkel eruit dan is de dood geen dood meer. Welnu, Christus heeft de prikkel uit de dood weggenomen, immers Hij is gestorven voor onze zonden en opgewekt tot onze rechtvaardiging. Christus heeft tot de laatste penning betaald. En dat niet alleen, Hij heeft ook de kwitantie ontvangen. Dat laatste gebeurde bij zijn opstanding, om die reden is de opstanding van Christus van nog meer waarde dan zijn dood. De dood is nu nog maar een schim, een schaduw. Hij lijkt op een leeuw maar hij is maar een geschilderde leeuw. Hij ziet eruit als een monster maar hij bijt niet. Hij is als Ezau toen hij Jacob ontmoette, hij bleek geen kwaad in de zin te hebben. De dood komt met zwaar geschut maar het is loos kruit. Het is met de dood als met een doos van de apotheker waarin vergiftige kruiden hebben gezeten, de naam van deze kruiden staat er nog wel op, maar de doos is leeg. De dood is als een bode die ons een brief overhandigt die met zwart lak is verzegeld, wanneer hij wordt opengebroken staat erin te lezen dat God ons ontbiedt om tot Hem te komen en eeuwig te leven.

Tegen onze bloedvriend, de Heere Jezus Christus heeft de dood het voorgoed moeten afleggen; de dood is door Hem gedood. Nu behoeven ook wij hem niet meer te vrezen. Verzoend met God kan de dood ons geen kwaad meer doen; hij is een ontwapende vijand.

Wat het graf betreft geldt hetzelfde. De graven zijn geen graven meer nu Christus erin gelegen heeft en onze graven heeft geheiligd. Hij heeft ze gemaakt 'tot rustplaetsen en slaep-kameren, daer wij rusten van al onsen arbeyt en ontslapen alle sorge en bekommernis deses levens'. Elders zegt Bruynvisch: 'Te voren was 't graf als een gevanckenisse, waer in de mensche als met ketenen des duystemisse bewaert wiert tot den dagh des Oordeels, om gestraft te worden, maer nu is het een slaep-kamer, daer men verslaept alle onrust en ongeluck veel sachter als op een pluymen bedde'. Als het 's nachts zwaar heeft geonweerd is de mens als hij 's morgens opstaat blij dat hij er weinig of niets van gehoord heeft, hoe blij zullen wij dan zijn op de Jongste dag wanneer wij horen welke zware oordelen God over de wereld gebracht heeft toen wij rustig in ons graf lagen te slapen. Engelen zullen eens de deuren van onze graven openen en ons wekken en daarna ons brengen op de straten van het hemelse Jeruzalem waar alles blinkt als goud en helder is als kristal, om altijd bij de Heere te zijn en nimmer van Hem te scheiden.

Niet iedereen gelooft in de wederopstanding des vlezes. Er zijn er die de godsdienst voor inbeelding houden, de hemel voor een droom en de hel voor een bullebak. Er zijn er die met branie sterven. Zij lijken op kikkers in een vieze poel, tegen het vallen van de avond laten zij het luidruchtigst hun gekwaak horen, maar het is niets dan lawaai. Nog in 157 heeft een Concilie te Rome moeten vaststellen dat er een opstanding des vlezes zal zijn! zo groot is blijkbaar het ongeloof. Toch is het geloof in een opstanding des vlezes onmisbaar!

Bruynvisch zelf heeft hier grote ernst mee gemaakt. Herhaaldelijk keert in zijn preken terug: , U zult opstaan! Christus leeft en gij zult leven!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 november 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Adrianus Bruynvisch en zijn ’Heyl des Heeren’ 5

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 november 1972

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's