Schuldbesef 3
Pastorale overwegingen
Is mijn schuldbesef diep genoeg?
Bovenstaande vraag wordt nogal eens gesteld. Waaraan kan ik het weten dat mijn schuldbesef het ware schuldbesef is? En: wanneer is het diep genoeg? Daarachter schuilt de vrees voor zelfmisleiding en zelfbedrog. Men is bang zichzelf iets toe te eigenen wat men niet toekomt. In het pastoraat rond het Heilig Avondmaal speelt deze vraag telkens een belangrijke rol. Als het Formulier de waarachtige beproeving van onszelf behandelt, noemt ze immers als eerste stuk: 'Een ieder bedenke bij zichzelf zijn zonden en vervloeking, opdat hij zichzelf mishage en voor God verootmoedige...' Van daaruit groeit dan de vraag: doe ik dat echt? Is dat levende werkelijkheid voor mij? Of is het maar wat napraten? Bekend is in dit verband de vraag die men zichzelf stelt: Is God wel met mij begonnen of ben ik met God begonnen? God vraagt immers naar 'waarheid in het binnenste'? Deze vraag is, dunkt me, een legitieme vraag. Wanneer ze gemeend wordt als een werkelijke hartevraag, hebben we er ook op in te gaan.
Er is veel wat erop lijkt, maar wat toch geen waar schuldbesef is. Van Lodenstein heeft eens geschreven: Velen laten tranen om hun zonde, maar de zonde zelf laten ze niet. Het oog kan teer zijn, maar het hart hard. En Bunyan voert een zekere heer Natoog ten tonele, die bij iedere gelegenheid een gelegenheidstraan kan schreien. Een andere schrijver uit de oude tijd schrijft ergens: Ik heb sommigen gekend die brulden als beren, galpten als draken, huilden als honden ter oorzake van het gewicht der schuld en de striemen der hel op hun gewetens vanwege hun boze daden. Maar zodra de kwellingen voorbij waren, was ook het brullen voorbij.
We kennen dat trouwens ook uit de Schrift. We spreken dan van een Kains berouw en van een Judas' bekering. Of, om het met dat bekende woord van Paulus te zeggen, van een droefheid naar de wereld, of een droefheid der wereld. Deze droefheid kan gepaard gaan met grote onstuimigheid. Ze kan uitgroeien tot een ongekende zieleangst. We lezen van Ezau dat hij een plaats des berouws met tranen heeft gezocht, maar ze niet vond. Hoe is dat mogelijk? Waar ligt de fout van dit soort schuldbesef? Ik dacht het heel simpel zo te kunnen stellen: de schuld werd wel uitgeschreeuwd, maar niet voor God. Iemand heeft het eens genoemd: een schuldbelijdenis met de rug naar God toe. De zonde wordt niet gezien als schuld voor God, maar wordt ervaren als een mislukken van eigen idealen. Er is wel vrees voor de straffen van God, maar geen beven voor God Zelf. Ik vond bij iemand dit citaat van Calvijn: 'Het is die blinde kwelling, waardoor de verworpenen worden verscheurd, wanneer zij zien, dat zij God moeten zoeken om genezing te vinden voor hun rampen en het toch ontvlieden tot Hem te naderen'. De droefheid der wereld is een droefheid die niet de mens zelf schuldig doet staan, maar die ten diepste God beschuldigt. Het is de ontlading van de innerlijke vijandschap tegen God. Ik heb geen schuld en daarom krijgt God de schuld. De droefheid der wereld heeft dan ook niets met het geloof te maken. Ze is een regelrecht gevolg van het brutale ongeloof. Het is een zichtbare en hoorbare uitwerking van het voorheen verborgen gebleven ongeloof. Het ongeloof dat ten diepste God loochent in Zijn barmhartigheid en goedertierenheid. Het ongeloof dat het enige middel ter zaligheid: Jezus Christus, gestorven voor onze zonden, afwijst.
Daarnaast hebben we in dit verband ook even te wijzen op wat wel eens genoemd wordt: de algemene gewetensovertuiging. Een bekend Bijbels voorbeeld in deze is stadhouder Felix (Hand. 24). Als Paulus tot hem spreekt van rechtvaardigheid en matigheid en van het toekomend oordeel, dan lezen we dat Felix zeer bevreesd wordt, maar dan toch zegt: Voor ditmaal, ga heen en als ik gelegener tijd zal bekomen hebben, zo zal ik u tot mij roepen. Een soortgelijk voorbeeld vinden we in Hand. 26, als koning Agrippa tot Paulus zegt: Gij beweegt mij bijna een christen te worden. Aan deze tekst heeft de bekende Mattheus Meade de titel voor zijn eveneens bekende boek: De bijna-christen ontdekt, ontleend. Het is natuurlijk de vraag of dit boek in alle opzichten wel geslaagd mag heten, pastoraal gezien. Of het de mens die werkelijk met deze vraag worstelt, ook verder helpt? Maar de zaak die het aan de orde stelt, leeft, ook onder ons. Het heeft alles te maken met de vraag die we aan het begin stelden: is mijn schuldbesef het ware, het echte? Is het door Gods Geest gewekt en gewerkt in mijn hart?
Een boekje, wat mij persoonlijk wel wat te zeggen heeft gehad in deze, vind ik het werkje van wijlen prof. Wisse: De droefheid naar God. Pastoraal verhelderend en, ik dacht, ook Bijbels verantwoord. Ik mag de lezer wel naar dit boekje verwijzen. In dit werkje komt een hoofdstukje voor onder de titel: Heb ik berouw genoeg? Ik citeer: 'Het kan geschieden dat men niet weet te spreken van diepe inleiding of van schokkende ontdekkingen, waarbij dag en nacht als 't ware het wenen, roepen en klagen niet ophoudt; en dat men denkt, och het is met mij nog geen waar werk, want anders zou ik wel net als die en die een ervaring hebben van zulk een geweldig-aangrijpende gebeurtenis'. Wisse wijst er dan op dat zulk een ervaring wel voorkomt, maar dat dat geen maatstaf is voor een ander. Ik zou er in dit verband ook op willen wijzen, hoe gevaarlijk het kan zijn, om altijd maar bekeringsgeschiedenissen te lezen. Iets wat veel gedaan wordt. Vanuit mijn nog zeer korte pastorale ervaring heb ik er nog weinig goeds van beleefd. Eerder het tegendeel. De weg die de Heere met één van Zijn kinderen is gegaan, wordt bijna altijd een maatstaf voor eigen weg. Het gevolg is dan ook steeds: verwarring in plaats van verheldering. Laten we maar over Gods weg lezen in Zijn Woord, in plaats van over een weg met een mens. Alleen de gedurige omgang met de Schrift en dan vooral de biddende omgang met de Schrift, houdt ons in het rechte spoor. Maar om op ons onderwerp terug te komen. Wisse wijst er dan op, dat niet de maat van de droefheid beslist over haar wezen en aard en ook niet over de waarachtigheid van de droefheid. Wel zal iemand die waarlijk ontdekt werd aan zijn zonde en schuld steeds vragen om nog meer ontdekkend licht van de Heilige Geest. Hij zal nooit zeggen: Houd er maar mee op, Heere, want nu is het genoeg. Integendeel, men is bevreesd of het wel genoeg is en of het wel echt is. Juist wordt aan de Heere gevraagd of hij die droefheid niet voorbij wil laten gaan tenzij de Heere er Zijn eigen werk in gezien heeft en Hij er de vertroostingen uit Christus als een balsem in uitgiete.
En, ik dacht, dat nu hier het antwoord ligt op de vraag: is mijn schuldbesef het ware en is het de droefheid naar God. Waar brengt het ons? Tot wie drijft het ons uit? Brengt het ons aan de voeten van Christus? Dan is dat het zaligmakende werk van God de Heilige Geest en van niemand anders. Als de Heilige Geest ons oog ontdekt voor de walgelijkheid van de zonde, dan wordt Christus begeerlijk in ons oog. Hoe groter zondaar ik dan wordt voor God, des te begeerlijker wordt mij dan Christus in Zijn Borgtocht. Wanneer is het dan echt bij mij? Wél, als mijn zonde en mijn schuld voor God me zo walgelijk maakt, dat ik ervan verlost wil worden. En er mij niets anders overblijft dan te vallen in de handen van Christus. En als de zonde ons tot schuld voor God is geworden, laten we er niet op wachten tot die schuld ons zwaar genoeg voor komt. Maar ga ermee uit tot Christus. Vlucht ermee tot Hem, Die wel eens genoemd is de schuld-overnemende en schuld-betalende Borg. Wat Hij ook naar waarheid is. Laten we ook in deze niet vragen naar 'zwaarheid', maar naar 'klaarheid'. Merkt u op een droefheid, een smart over uw zonde? U kunt niet verklaren hoe ze is ontstaan en wanneer ze is gewekt? Maar u draagt er leed over dat u God vertoornd hebt door uw zonde? Dat uw leven niet is in overeenstemming met Gods heilige wil en wet? Wel, er is maar één weg: Christus Jezus. De ware droefheid kan alleen maar tot Hem uitdrijven en aan Zijn voeten brengen.
En die droefheid naar God zal dan een onberouwelijke bekering tot zaligheid als gevolg hebben. En die onberouwelijke bekering heeft onder meer als kenmerk een hartelijk leedwezen over de zonde. Een leedwezen daarom, omdat we God bedroeven door onze zonde. Dan zal het schuldbesef niet verdwijnen, maar dagelijks verdiept worden. Pas in deze weg wordt onze onwil en onze onmacht ons in haar ware gedaante getoond. Dan is het geen onmachtstheorie meer, maar dan wordt het volle werkelijkheid. God wil mijn behoud, maar ik wil niet. Waaruit de bede opbloeit: Heere, trek me en ik zal u nalopen. Bekeer me, en ik zal bekeerd zijn. Dan wordt de smart over mijn schuld met de dag verdiept, maar mijn levende verbondenheid door het geloof aan Christus eveneens. Dan blijft alleen maar dit éne over: een arme zondaar die slechts van genade kan leven en ook van genade zal kunnen sterven. Waar ik het woord van Paulus het diepste beleef: Ik ellendig mens, daar stijgt ook de jubel het hoogst: Ik dank God door Jezus Chris tus, onze Heere.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 december 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 december 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's