Verbond en schepping 1
Het Verbond Gods
Bijgaand artikel verschijnt in een serie over het verbond, waarin naast een algemeen overzicht van wat de Schrift in het Qude en het Nieuwe Testament zegt, allerlei aspecten van het verbond aan de orde komen. De bedoeling is te komen tot een thetische weergave van dit centrale thema en zo de bezinning erop te stimuleren. Het artikel dat thans geplaatst wordt is van prof. dr. C. Graafland, hoogleraar te Utrecht.
Dat het verbond momenteel in de kerk en de theologie weer zo sterk aan de orde wordt gesteld, is vooral te danken aan het feit, dat men verbond en schepping zoveel en zo dicht mogelijk met elkaar in verbinding wil brengen. Wij zien hierin de invloed nawerken van de theologie van Karl Barth, die de (in de theologie) beroemde woorden heeft geschreven: De schepping is de buitenkant van het verbond en het verbond is de binnenkant van de schepping. Daarmee heeft Bart willen aanwijzen, dat het op geen enkele wijze geoorloofd is om tussen schepping en verbond een scheiding te voltrekken. Deze twee horen bij elkaar. Zij vormen twee kanten van één en dezelfde zaak. Het is natuurlijk de vraag, wat er dan onder het verbond in dit geval moet worden verstaan. Het is opvallend, dat er, niet alleen door Barth maar ook door de meeste moderne theologen uit onze tijd, zonder meer over het verbond wordt gesproken. Er worden geen nadere kwalificaties aan verbonden. Er bestaat voor hen maar één verbond, en dat is het verbond van Gods genade.
Uiteraard wordt dit op verschillende manieren omschreven. Maar al deze omschrijvingen komen toch daarop neer, dat men meent, dat de relatie, die er is tussen God als Schepper en de mens als schepsel van begin af aan een genaderelatie is. Het is niet zo, dat die genade pas later gekomen is, b.v. nadat de zonde in de wereld is gekomen. Maar de genade van God in Jezus Christus is van begin af aan de werkelijkheid, waarin God als Schepper en de mens als schepsel in een verhouding tot elkaar staan. De genade neemt dus ten opzichte van de schepping geen aparte, eigen plaats in. Maar zij is in de werkelijkheid van de schepping begrepen. De schepping zelf is begenadiging. En het scheppingsgebeuren is een genade-gebeuren. En de geschiedenis van deze schepping is dus meteen ook heilsgeschiedenis. En schepsel zijn, mens-zijn is daarom, zo wie zo, deel hebben aan deze genade.
Hieruit is enigszins te verstaan, hoe vergaand de consequenties zijn voor de leer van de zonde en van de verlossing, wanneer men zo schepping en verbond met elkaar verbindt. Want in feite gaat de genade hier al aan de zonde vooraf. En dat brengt met zich mee, dat de werkelijkheid van de zonde niet meer voluit ernstig genomen kan worden. Aan de andere kant vloeit uit deze nauwe verbinding tussen schepping en verbond voort, dat het heil een universeel karakter krijgt, d.w.z. dat in principe ieder mens, omdat hij mens is, omdat hij schepsel is, deel heeft aan de genade van God. Hier kan geen plaats meer worden gegeven aan het werkelijk beslissend karakter van het geloof en de wedergeboorte door de Heilige Geest. Uiteindelijk krijgen wij geen deel aan het heil door het geloof, maar doordat wij mensen zijn, schepsels van God de Schepper, die als Schepper ons doet delen in Zijn genade.
Wie nu echter zijn geloof en zijn denken wil oriënteren, naar wat onze reformatorische vaderen vanouds hierover geleerd hebben, heeft het met de bovengeschetste gedachtenlijnen wel moeilijk. Ook al is het bekend, dat Calvijn nog geen uitgewerkte verbondsleer heeft nagelaten in zijn Institutie, het is niet minder duidelijk, dat hij daarvoor wel de hoofdlijn heeft aangewezen. Daarom is het niet als een afwijking, maar als een verdere uitbouw van het reformatorisch belijden te beschouwen, als in de latere gereformeerde theologie de leer aangaande het verbond breder is ontvouwd. Wel moeten wij daar onmiddellijk de opmerking aan toevoegen, dat de verbondsleer binnen de gereformeerde theologie niet weinig bedreigd is geworden door gevaren van verstarring en verrationalisering. Men heeft door de vele onderscheidingen, die men maakte, wel eens de eenvoud en de kracht van het schriftuurlijk spreken over het verbond uit het oog verloren. Dit heeft tot gevolg gehad, dat men voortdurend binnen de gereformeerde theologie met elkaar over het verbond getwist heeft. Vooral in de vorige eeuw is dit geschied onder de afgescheidenen. En wie een beetje op de hoogte is met wat er in de afgescheiden kringen gedacht wordt, weet, dat er ook nu nog allerlei controversen bestaan rondom de leer van het verbond.
Het is opmerkelijk, dat één van deze controversen te maken heeft met de vraag, hoeveel verbonden God wel heeft gesloten. Er zijn er, die zeggen: twee verbonden. Het verbond der werken en het verbond der genade. Er zijn er ook, die zeggen: drie verbonden. Het verbond der verlossing, het verbond der werken en het verbond der genade. Ook is nog mogelijk, dat men zegt: vier verbonden. Het verbond der verlossing, het scheppingsverbond, het werkverbond en het genadeverbond. Ik zal u niet uitvoerig gaan vertellen, hoe deze verschillen zijn ontstaan, en waaruit zij precies bestaan. Integendeel. Ik meen, dat de gereformeerde theologie ermee gebaat zou zijn, wanneer wij al deze geschilpunten lieten rusten, en ons zouden richten op de hoofdzaak. Want ik geloof, dat er dan een grote eenstemmigheid zou blijken te zijn, terwijl de verschilpunten vooral met de details te maken hebben.
Het grote verschilpunt echter tussen deze gereformeerde benadering van het verbond en de moderne onder invloed van Barth ontstane benadering is echter, dat de gereformeerde theologen nooit hebben willen weten van een vereenzelviging van verbond en schepping. Of laat ik het nog wat uitvoeriger zeggen. Zij hebben nooit willen weten van één verbond zonder meer. Maar zij hebben altijd gesproken over verbonden, in het meervoud. Die meerdere verbonden vonden wel hun grond en hun oorsprong in de ene God en Zijn ene handelen. Maar in dit ene handelen van de ene God moet er toch onderscheid gemaakt worden tussen Zijn scheppingshandelen en Zijn verlossingshandelen. Die twee kunnen niet van elkaar gescheiden worden. Want het gaat om de ene God en ook om de ene mens en om de ene schepping van God. Maar zij kunnen ook niet met elkaar vereenzelvigd worden, omdat tussen het scheppingshandelen van God en Zijn verlossingshandelen de realiteit van de zonde staat. Na de schepping is de zonde gekomen. En vanwege deze zonde is de verlossing gekomen. Als de zonde er niet gekomen was, zou ook de verlossing niet nodig geweest zijn. En daarom is het af te wijzen, wanneer gezegd wordt, dat reeds in de schepping, voordat de zonde er was, al sprake is van heil, van verlossing.
En om deze onderscheiding in het handelen van God te blijven zien, heeft men ook onderscheid aangebracht binnen het verbond van God. Hoe deze onderscheiding dan uitvalt, en welke betekenis eraan moet worden toegekend, daarover willen wij een volgende keer schrijven.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 maart 1973
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 maart 1973
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's