Verbond en belofte 1
Het Verbond Gods
Bijgaand artikel verschijnt in een serie over het verbond, waarin naast een algemeen overzicht van wat de Schrift in het Oude en het Nieuwe Testament zegt, allerlei aspecten van het verbond aan de orde komen. De bedoeling is te komen tot een thetische weergave van dit centrale thema en zo de bezinning erop te stimuleren. Het artikel dat thans geplaatst wordt is van drs. A. de Reuver, predikant te Tholen.
Vooraf
Over de verhpuding van verbond en belofte moeten we kort zijn, maar niet zwijgen. Daarvoor is zij te eigensoortig. Al gaat het niet aan om van een gelijkheids verhouding te spreken, verbond en belofte zijn in de gang van Gods openbaring nauw met elkaar verweven. Gods verbond draagt het kleed, vooral, heeft de stem van de belofte (de dreiging is daarvan de keerzijde). Het verbond is kenbaar aan de belofte. Om een geliefde beeldspraak van Calvijn te gebruiken: zij verhouden zich als zon en stralen. Woelderink noemt zelfs de belofte primair boven het verbond: het verbond wordt gedragen door de belofte. 1) Mij lijkt het omgekeerde ook te verdedigen. Onomkeerbaar is, wat hij even verder zegt, dat wij moeten uitgaan van de belofte. Via de belofte komen wij tot God en Zijn verbond, omdat God en Zijn verbond zo tot ons komen. Als we in wat volgt deze relatie-vraag laten rusten, betekent dat dus niet dat we ons beperken tot de belofte. Dat kan niet omdat de belofte verbondsbelofte is.
Hoe zullen we hier ons trouwens beperken? De belofte heeft in de reformatorische theologie zo'n omvattende betekenis, dat zelfs deze formule in zwang is: het heil draagt belofte-karakter. Beknopt moet dan ook het hele heil aan de orde komen. Voor de hand ligt om daarbij de trinitarische weg te volgen. De belofte welt uit Gods vaderhart, stroomt door de bedding van Christus' werk (via de cataract van Golgotha) en mondt uit in de zee van de Heilige Geest. Bron, rivier en zee: hetzelfde water. Dezelfde zaak benaderen we van drie kanten. We honoreren dat de werken Gods-naar-buiten ondeelbaar zijn (dat wil hier zeggen: de belofte is steeds een gemeenschappelijk werk van alle drie de Personen), tegelijk dat de drie Personen verschillen in hun werken-naar-buiten. Dit laatste verschaft ons het recht tot de driedeling, het eerste doet ons driemaal het voorvoegsel 'vol' gebruiken. We stellen nu dat de belofte volstrekt uit de Vader is, volkomen in de Zoon, volwaardig door de Geest.
Volstrekt uit de Vader
Het Hebreeuws heeft geen apart woord voor (Gods) 'belofte'. Het woord 'toezegging' uit de S.V. is een vertaling van het Hebr. woord voor 'spreuk'. Wanneer we zeggen dat het Oude Testament belofte-karakter heeft, baseren we dat dan ook niet op het veelvuldig gebruik van het woord 'belofte'. Veeleer op de aard van Gods verbondsmatige spreken tot Israël en de nieuwtestamentische visie op het Oude Testament. Vooral Lucas (Hand.!) en Paulus noemen Gods genadewoord aan Israël graag 'belofte'. De belovende God heet de God die niet liegen kan (Tit. 1). Zo almachtig is Hij, dat Hij iets niet kan: liegen. Dat zou niet zo'n wonder zijn, als Hij de zwijgende God der filosofen was. Wie zwijgt, liegt niet. Maar de Heere spreekt. En wat Hij zegt, doet Hij. Dit zou ten tweede niet zo verwonderlijk zijn als God jegens gelijkwaardigen sprak. Maar Hij houdt Zijn Woord jegens bedriegers. Waarom? De reden ligt in het volstrekte van Zijn welbehagen. Op de weg van Gods belofte heerst louter eenrichtingsverkeer. De belofte is van strikt genadige aard. 'Belofte' is naar reformatorisch besef een ander woord voor heilsboodschap, evangelie. In deze diepe en brede zin moeten we het woord dan ook gebruiken. Het hele heil komt tot ons in het gewaad en de gestalte van belofte. Dat wil — calvijns gedacht — niets minder zeggen dan dat wij uitsluitend zijn aangewezen op het Woord. 'Woordkarakter en beloftekarakter van 't heil zijn voor Calvijn één en hetzelfde' (Graafland). 2) Bij R. Erskine vinden we belofte in de zin van evangelie: Neemt men de belofte uit de bijbel, dan neemt men het evangelie weg'. 3) Kohlbrugge zegt bondig: Wat wij leer noemen, is belofte uit Gods mond'. 4). Hoe luidt de belofte? 'Dir Gott zu sein' (Buber), 'om u te zijn tot een God' (S.V., Gen. 17 : 7). Dat zijn drie dingen. De Heere zegt: Ik zal zijn; God; voor u. Vooral dat eerste vraagt in dit gedeelte onze aandacht.
Op het volslagen eenzijdige van Gods belofte valt niet af te dingen. Daarin ligt de onvoorwaardelijkheid van het heil voor anker. Toen Adam bevend maar onbuigzaam voor zijn Schepper vlood, kon het initiatief tot de verlossing nog slechts van één kant komen. Van de Andere kant, van achter de doodsgrens: 'Waar zijt gij? '. Soeverein (niet tyranniek maar koninklijk) gaat God Zijn gang: 'Ik zal vijandschap zetten'. De moeder van alle beloften. De kiemcel van het ganse evangelie. Onder welke condities staat de belofte? Onder geen enkele. Indien er aan één voorwaarde onzerzijds moest worden voldaan, was de belofte geen belofte, doch loos alarm. Dood is dood. Geen spijt, inkeer, boetvaardigheid, geen geloof gaat vooraf aan de belofte. Wat dood is baart geen leven. Alleen de levende God openbaart Zijn levenwekkend Woord. Adam mag toezien, zo blind als hij is. De belofte strijkt zijn ogen open. Straks gaat zowaar ook zijn mond nog open (zijn keel is een geopend graf!) en in het geloof — kind van de belofte — noemt hij de moeder aller doden: Eva, leven.
De vijandschap zet in met Gen. 3 : 15. De strijd van geloof en ongeloof. Enerzijds de duivel, wiens wezen is: 'Is het ook dat God gezegd heeft? '. Anderzijds de Geest van Christus, wiens wezen is: Er staat geschreven. 'Hij heeft beloofd'.
'Ik zal uw God zijn. Abraham'. Had Abraham daarom gevraagd? De 'Ik zal' riep en beloofde: 'Ik zal u tot God zijn en uw zaad na u'. Hét Zaad. De belofte dringt als radar door de mist der eeuwen. Slechts een stip is te zien op het scherm. Maar het geloof — in de Geest van Christus — gelooft de belofte. Als 'n kind: 'Vader zegt het!'.
De uittocht schijnt Gods eenzijdige ontferming te logenstraffen. Het volk kermt eerst en de Heere hoort. Maar schijn bedriegt. Israels kermen komt het peil van zelfbeklag niet te boven. Straks daalt het diep tot Godsbeklag en rebellie. En als Mozes, verbitterd onder Farao's tyrannic, zijn verwijtende 'waarom' in Gods aangezicht slingert, blijkt wel wie er initiatiefnemer is: 'Nu zult gij zien, wat Ik doen zal aan Farao'. De 'Ik zal zijn' doet en zal doen. Zo is zijn Naam. In dat teken staat de exodus, de uittocht: Ik zal zijn die Ik zijn zou (zo mogen we vertalen), d.w.z. Ik zal zijn die Ik beloofd heb te zijn. De God van het welbehagen maakt het waar: Ik zal voor u God zijn, o Israël! Ik zal voor u God zijn, o Messias, die 'wordt' uit Israël.
In hetzelfde teken staat de wetgeving. Ik ben uw God, staat erboven. De tien woorden zijn ingekaderd in een raam waarvan de posten zijn bestreken met bloed: het Paaslam was geslacht en straks zal Mozes het bloed op het volk sprengen. Geen wonder dat de wet de belofte niet teniet doet (Gal. 3). Die tien geboden zijn zelfs tien beloften, in Christus. Dat is de eigenlijke zin van de wet. Haar oneigenlijke betekenis is 'om der overtredingen wil' (Gal. 3). Dat ligt niet aan haar. Haar krachteloosheid wordt openbaar in de ontmoeting met wat vleselijk is. Op ons sarkische (vleselijke) bestaan stuit zij af. En ogenblikkelijk verandert de belofte van gedaante, slaat om in het tegendeel. De geringste aanraking van onze vleselijke handen is dodelijk. De hoogspanning van Gods heiligheid staat erop. Alleen de Middelaar, die in het vlees kwam, verduurt het en nochtans niet, want niet zonder bloed! Buiten Hem ben ik tienvoudig vervloekt. Anders gezegd: uiten de geloofsgemeenschap met de 'Ik ben'-aanhef van de wet, word ik tienmaal veroordeeld en doorstoken. 'In Hem' hoor ik de vloeken ook, even radicaal dodelijk. Maar: Dodelijk ten leven (Gal. 2 : 19). Want het zwaard is gedoopt in bloed. Zo we het ergens moeten hebben van het onvoorwaardelijke 'Ik zal', dan bij de Sinaï. Wat wij daar zullen? Te gronde gaan! Maar Hij zal ook wat, nl. onze God in Christus zijn. 'Waarom beklemtoont de Heere zo vaak en luid, dat we verloren zouden gaan? Opdat we niet in het eeuwige verderf te gronde zouden gaan, maar onder het gewicht van deze huiveringwekkende oordeelswoorden in het geloof Christus zoeken, die ons van de dood in het leven leidt' (Calvijn). 5) Voor al de vloeken is het graf gedolven. In Christus' ziel. Hij nam ze mee in de grafkelder van Jozefs hof.
Nog één hoogtepunt. De terugkeer uit de ballingschap. Vooral voor Jesaja een nieuwe exodus. Zoals in Abrahams leven, Davids leven, in de individuele klaagpsalmen, blijkt bij uitstek in de ballingschap de kriiisgestalte der belofte. Jahwe zou Israël tot God zijn ! ? En de afgoden, de nietsen schijnen oppermachtig! De hele Schrift door — met de spits op Golgotha — gaat de belofte door de dood heen. Zedekia's naam scheen een aanfluiting: Jahwe is gerechtigheid. Gerechtigheid komt toch de belofte te na? Maar nu heeft de toezegging een einde! De rivier van Gods belofte is nagenoeg uitgedroogd onder de hitte van Gods toorn. De demonische wateren van verdrukking verheffen zich. En het vuur van Gods oordelen brandt als een fakkel. En dat is schuld. Middenin deze baaierd. klinkt dan: Maar nu, alzo zegt de Heere' (Jes. 43 : 1). Daar is geen plaats voor. Dat slaat nergens op. Israël zat er niet naar te hunkeren. Verbazend. Zomaar, loodrecht uit Gods hart, komt dat levenswoord in de dood: Ik zal bij u zijn, door water en vuur. Ik ben uw God'. Dezelfde van toen. Toen het water week bij de uittocht. Verbondsgod is Hij. Verbonden aan Zijn beloften.
En zo wordt het dorre knekelveld leven ingeblazen. Daar komen ze aan, de ontheemden. Blinden en lammen. Naar het beloofde land. Geroepen door de hoornsignalen van de Ik zal. Ik ben, die Ik beloofde te zijn. Ik ben dat berooide Israël tot een Vader. Ik zal Mijn wet in hun hart schrijven. Ik zal hun tot een God zijn (Jer. 31). Ik zal de afgehouwen tronk behoeden. Ik zal een rijsje doen voortkomen. En gij zult zijn Naam noemen Jezus.
Volkomen in de Zoon
Het Griekse woord voor belofte lijkt op het woord voor evangelie. In Hand. 13 : 32 zegt Paulus: wij evangeliseren u de epangelia (wij verkondigen u de belofte). Men moge deze formele overeenkomst toevallig vinden, inhoudelijk hangen belofte en evangelie ten nauwste samen. Dit is immers het evangelie, dat God de belofte, die tot de vaderen geschied is, aan de kinderen vervuld heeft, toen Hij Jezus verwekt heeft (Hd. 13 : 32). Het Nieuwe Testament is goed nieuws, maar brengt ten diepste niet iets nieuws. Alleen: de bloemknop is nu ontvouwd. De geur van Christus is bedwelmender dan ooit tevoren. De belofte 'God zal Ik voor u zijn' is volkomen in de Zoon (niet: wordt volkomen). Al het verborgene legt de belofte nu af. 'Volkomen' is op te vatten als een soort ineensmelting van de woorden van ge-komen en vol-bracht. Met en in Christus komt de belovende God definitief (vgl. Hebr. 1 : 1), en volbrengt op eenmaal de belofte. Alle beloften zijn in Christus ja en amen (2 Cor. 1 : 20). D.w.z.: in Christus zijn al Gods beloften samengebundeld tot dat ene woordje 'ja'. Alle duivels maken er geen nee van. En Christus antwoordt: Amen, 't ligt vast. Sterker: Christus is de Amen (Openb. 3 : 14), is de waarheid en werkelijkheid van alle beloften. En 'de som van alle beloften is dat wij kinderen Gods zullen zijn' (Calvijn). Daar zou geen adamskind amen op zeggen, als niet de Zoon het eerst (borgtochtelijk!) had gedaan. In dit verband zegt Calvijn: Wij zullen het beste verstaan hoe de beloften in Christus ja en amen werden 6), als we ons de vrucht van Zijn dood en opstanding voor ogen stellen. Een andere vervulling zullen ze niet hebben'. 7)
1. J. G. Woelderink, Belofte en Werkelijkheid, 's-Gravenhage 1945, blz. 7;
2. C. Graafland, Woord en Geest in het perspectief van Gods heilshandelen, in Theologia Reformata XII, 2 (1969), blz. 72;
3. R. Erskine, De zwangere belofte en hare vrucht, uitgave H. Höveker, Amsterdam 1854, blz. 31;
4. H. F. Kohlbrugge, De eenvoudige Heidelberger, Nijkerk 1941, blz. 157;
5. J. Calvijn, commentaar op Gal. 3 : 22;
6. Calvijn zegt: werden. Hij worstelt in zijn commentaar op 2 Cor. 1 : 20 met de verhouding van Oude en Nieuwe Testament;
7. Commentaar op 2 Cor. 1 : 20.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 mei 1973
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 mei 1973
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's