De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Lydia

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Lydia

7 minuten leestijd

En een zekere vrouw, met name Lydia, een purperverkoopster, van de stad Thyatira, die God diende, hoorde ons; welker hart de Heere heeft geopend, dat zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd. (Handelingen 16 : 14)

Het zestiende hoofdstuk van de Handelingen der Apostelen is een rijk hoofdstuk. Lucas vertelt ons daarin onder meer het één en ander over leerlingen en leermeesters; over heidenen die tot bekering komen en over het bezig-zijn van twee apostelen in de stad Filippi. Achtereenvolgens willen we daar enkele keren bij stilstaan en dan beginnen we met de leerlingen. Twee komen we er in dit hoofdstuk tegen en de eerste is Lydia. Op grond van hetgeen we hier van deze vrouw lezen kunnen we opmaken dat Lydia op de normale, de ordelijke wijze tot bekering is gekomen. We bedoelen daar dan mee, dat zij tot bekering kwam door het gebruiken van die middelen die de Heere daartoe ingesteld had. De apostelen — en dus de Heere zelf — bewandelen ook deze ordelijke weg en zodoende komen ze ook in aanraking met Lydia.

De Heere kan het ook anders; dat zullen we later zien als we gaan letten op de stokbewaarder. Maar op grond van de Schrift mogen èn moeten we zeggen, dat de weg van Lydia regel, en die van de stokbewaarder uitzondering is.

Blijkbaar was Filippi een door en door heidense stad. Er was nog niet eens een synagoge; en als er maar tien Joden in een plaats woonden, was er al een synagoge, bij iemand aan huis bijvoorbeeld. Er was daar alleen maar een plaats, zomaar in de open lucht, waar enkele vrouwen op vastgestelde tijden samenkwamen om met elkander te bidden. Een voorganger hebben ze dus blijkbaar niet, maar toch komen ze daar regelmatig bij elkaar. Kennelijk hebben ze dus niet met elkaar besloten om maar thuis te blijven, waar dan eenieder wel voor zichzelf bidden kan. Neen, blijkbaar achten zij het op deze manier bij elkaar zijn toch nog van belang. En terecht; het oefepen van gemeenschap onder elkander is immers van grote waarde. Een belangrijk en waardevol onderdeel van de kerkdienst is ook het gemeenschap oefenen met elkander. Het waarachtig geloof kan daar op den duur niet buiten.

Dat samenzijn kan van zoveel waarde zijn b.v. bij het vasthouden van elkaar, als iemand wankelt en dreigt te vallen; men zal elkaar moed inspreken of ook vermanen en terechtwijzen in de geestelijke strijd en beproeving. We komen dat gemeenschap-oefenen dan ook telkens tegen in de Schrift. Zo bijv. rondom de Pinksterdag; maar we denken ook aan de herders in Bethlehem. Toen de engelen weer weg waren, zeiden de herders tot elkander: Laat ons dan heengaan naar Bethlehem. .. Als ieder geheel met zichzelf alleen gebleven was, zou er misschien bij geen van allen iets terechtgekomen zijn van dit gaan naar Bethlehem.

Ook de apostelen hechten waarde aan dit samenkomen. Daar gaan ze onmiddellijk naar toe met hun boodschap. Maar bovenal blijkt het dat de Heere zelf er waarde aan hecht. Hij wil daar immers komen met Zijn tegenwoordigheid en met Zijn genade.

Op deze gebedsplaats kwam ook Lydia. Zij was een heidense vrouw, hoewel we wel van haar lezen dat zij 'God diende'. Nu moeten we echter niet van alles en nog wat gaan stoppen in die mededeling dat zij God diende, alsof deze vrouw al min of meer een Godvrezend iemand was. We hebben hier te maken met een 'staande uitdrukking', een vaste term waarmee in het Nieuwe Testament mensen aangeduid worden die wel heidenen zijn, maar die sympathiseerden met de joodse godsdienst. Ze waren nog niet zo ver dat ze tot het jodendom overgegaan en dus jodengenoot, proseliet, geworden waren.

Zulke 'Godvrezenden' waren dus heidenen die zich met name tot het ééngodendom van de joden aangetrokken voelden en daarom hielden ze zich aan verschillende joodse inzettingen. Ook Cornelius was zulk een 'vereerder van God' (Hand. 10 : 2). En als Paulus preekt in de synagoge van Antiochië, onderscheidt hij duidelijk de joden van deze vereerders van God: Gij Israëlitische mannen, en gij, die God vreest, hoort toe (Hand. 13 : 16 en 26). Via het jodendom is Lydia dus op vluchtige wijze in aanraking geweest met de God van Israël. En de Heere heeft ook dit vluchtige contact willen gebruiken als het ware als een voorbereiding tot haar bekering.

Lydia is dus langs de ordelijke weg, de weg der middelen, tot bekering gekomen. Doorgaans betekent dit dat de mens dan ook langs een meer geleidelijke weg komt tot de kennis der zaligheid. En op dit punt is de bekering van Lydia ook het tegenovergestelde van de bekering van de stokbewaarder, wiens geschiedenis we verderop in dit hoofdstuk lezen.

Bij Lydia horen we niet van schokkende en aangrijpende gebeurtenissen; bij haar is alles meer geleidelijk toegegaan. Dat komt zelfs al tot uiting in de werkwoords­ vorm die in het Grieks gebruikt wordt voor het woord 'horen' uit onze tekst. Deze werkwoordsvorm duidt namelijk op een voortdurend horen.

We gaan nu aan verschillende onderdelen uit dit verhaal van Lydia stilzwijgend voorbij en we willen nu alleen nog maar letten op dat wat Lydia nu eigenlijk precies hoorde, zodat zij tot bekering kwam. Natuurlijk zien we in onze tekst ook wel staan dat de Heere het hart van Lydia opende, maar aan dat onderdeel gaan we nu voorbij; niet omdat het niet van belang zou zijn, maar omdat we deze keer vooral willen letten op datgene wat Lydia hoorde en waar zij acht op nam.

Lydia nam acht op hetgeen door Paulus gesproken werd in de preek die hij daar op de gebedsplaats hield. Het is dus die preek die ingaat in haar hart dat door de Heere zelf geopend is. Ook al mede door de werkwoordsvorm die hier bij 'horen', gebruikt wordt (zie boven), moeten we dus niet zozeer denken aan een blikseminslag maar veel meer aan de regen die van de hemel neerdaalt (Jes. 55 : 10 en 11).

Het is van belang, dacht ik, om eens met enige nadruk te wijzen op wat hier staat in onze tekst. De indruk wordt namelijk wel eens gewekt alsof alleen die bekering maar voor vol en echt aangezien mag worden, waarbij men minstens duidelijk de tekst of de belofte uit de Bjijbel noemen kan waardoor men tot ruimte, tot bekering, kwam. Natuurlijk kan het zo best toegaan, maar op grond van Schrift en belijdenis willen we er alleen maar op wijzen, dat dit niet de enige weg is, zelfs niet eens de meest gebruikelijke weg, waarlangs de Heere een mens tot bekering brengt. We lezen niet dat er onder de preek van Paulus plotseling met kracht een waarheid, een belofte, een tekst, in het hart van Lydia viel. Neen, al luisterend kwam de gehele preek van Paulus bij Lydia in het hart.

Op die manier wordt het natuurlijk niet zo gemakkelijk om een nauwkeurig verslag van zijn bekering te geven. Men kan veel korter en duidelijker zijn als men maar één tekst behoeft te noemen als het middel waardoor men tot bekering kwam, dan wanneer men moet duidelijk maken dat een bepaalde preek tot ruimte bracht. Maar toch is de weg van Lydia veel rijker. Het is soms zo moeilijk alles op te hangen (als ik het zo eens even zeggen mag) aan één tekst. Soms ook nog geheel los van het verband waar die tekst in geplaatst is. Zelfs kan dat soms gevaarlijk zijn. We denken aan de 'waarheid' waar Christus mee verzocht werd door de satan in de woestijn.

Tegen dit alles zal men misschien bedenkingen hebben en zeggen, dat een preek dan toch maar het woord van een mens is, hoe bijbels die preek overigens ook moge zijn. En moet daardoor nu het geloof en de bekering gewerkt worden ? Inderdaad. Als er gevraagd wordt vanwaar het geloof komt, dan antwoordt onze catechismus: 'Van de H. Geest, die het geloof in onze harten werkt door de verkondiging van het heilig Evangelie (zod. 25, vr. 65; zie ook zod. 31, vr. 84).

Maar dan mag in de prediking de mens ook niet verkondigen wat hij er zelf van denkt, vindt en voelt. Hij zal Gods mond hebben te zijn en dus alleen maar doorgeven de boodschap en het onderwijs van de Schrift zelf.

Waar dat plaats mag hebben, zal men niet eens mensenwoord horen in de prediking, maar het Woord, de stem en het onderwijs van de Heere zelf.

 

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 augustus 1973

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Lydia

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 augustus 1973

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's