Geef ons heden ons dagelijks brood 1
Het gebed
Grote overgang ?
Dat lijkt zo. Tot op zekere hoogte is het ook zo. Na het drievoudige 'Uw' in de eerste beden, volgen er nu drie, waarin telkens het woordje 'ons' gebruikt wordt. Niet alsof in de eerste drie beden ons persoonlijke leven niet ten volle betrokken zou zijn. Hoe zou dat ook kunnen ? Hoe zouden we bidden om de heiliging van Gods naam en ons eigen leven daarbuiten houden ? We hebben dat ook overdacht. Maar al is dat persoonlijke en ook het gemeenschappelijke leven van de gelovigen erbij inbegrepen, toch treedt de mens zozeer op de achtergrond bij de majesteit Gods, dat hij in de kortheid van deze beden niet eens genoemd wordt.
Dat wordt nu anders. De schijnwerper wordt op ons mensen gericht. En wij komen in dat licht te staan als kleine mensjes, wier leven van dag tot dag in stand gehouden moet worden. Verder als mensen, die altijd weer moeten leven van Gods vergevende zondaarsliefde, omdat zij iedere dag hun schuld meerder maken. Tenslotte als mensen, die gewikkeld zijn in een strijd, waarin ze zelf geen ogenblik kunnen staande blijven.
Maar de overgang is toch niet zo groot als het lijkt. De eerste drie beden waren immers nog niet louter lofprijzen op de Naam, het Koninkrijk en de wil Gods. Ze waren ook een belijdenis, dat er aan de heiliging van Gods naam, aan de onbestreden heerschappij van het Koninkrijk Gods en de volkomen vervulling van de wil Gods in de wereld en in ons leven nog zo heel veel ontbreekt. De hoogte van de eerste drie beden heeft te maken met de armoede van de mens, die in de tweede helft van het Onze Vader met zovele woorden getekend wordt.
Omgekeerd is het zo, dat in die laatste drie gebeden niet alleen gevraagd wordt om de vervulling van onze lichamelijke en geestelijke nooddruft, maar dat het ook daarin gaat om de heiliging van Gods naam, om zijn Koninkrijk en de gerechtigheid, die daarin geldt, en om de realisering van Gods wil in het strijdperk van dit leven.
Volkomen terecht legt onze Heidelberger de bede om het dagelijks brood dan ook, wat ons aangaat, wel uit met de woorden: wil ons met alle nooddruft des lichaams verzorgen. Maar dan volgt er een opdat. Dat 'opdat' leidt een zin in, waarin het niet gaat om onze levenskracht en onze levensduur, maar waarin het gaat om de erkenning van God als de enige oorsprong van alle goeds. Daar ben ik weer bij de eerste bede: Uw naam worde geheiligd. Dat geldt ook van'het slot: 'en dat wij derhalve ons vertrouwen van alle schepselen aftrekken en op U alleen stellen'. Dat correspondeert ook weer met de eerste tafel van Gods Wet, nl. dat wij geen andere goden voor zijn aangezicht zullen hebben. Nu blijkt de overgang toch minder groot te zijn, dan een oppervlakkige indruk zou doen denken.
Het gewone bijzonder
Heel vaak heeft men, eveneens ten onrechte, gemeend, dat de bede om dagelijks brood toch wel al te platvloers was voor het allervolmaaktste gebed. Bekend is, dat de Vulgata (de van Hieronymus afkomstige Latijnse vertaling van de Bijbel) de vierde bede vertaalt: 'geef ons heden ons bovennatuurlijk brood', waarbij de stap naar de substantie van het lichaam van Christus in het brood van de eucharistie voor de hand ligt. '
Of — en dat blijkt uit tal van illustraties bij deze bede, men denkt toch wel aan bijzondere situaties met bijzondere uitreddingen. Geliefde bijbelgedeelten zijn dan de spijziging met het manna of met de kwakkelen, de vermeerdering van het meel in de kruik en de olie in de fles bij de weduwe te Zarfath, .de spijziging van de duizenden met enkele broden en vissen, de verandering van het water in wijn te Kana.
Nu geloof ik, dat wij mensen in de regel niet zozeer behoefte eraan hebben, dat wij iets bijzonders krijgen, maar daaraan, dat het gewone bijzonder voor ons wordt. Wij zoeken vaak het bijzondere b.v. in de prediking. Of zelfs boven en buiten de prediking. En we hebben juist nodig, dat de gewone prediking van het Evangelie bijzonder voor ons wordt en ons met aanbidding en verwondering vervult.
Het gaat ook in deze vierde bede niet om opmerkelijke gebedsverhoringen, al zijn die inderdaad onvergetelijk en behoren ze ook tot de beantwoording van ons gebed. Maar meer nog hebben we er behoefte aan, dat de eenvoudige dagelijkse spijze op onze tafel met verwondering, met gebed en dankzegging uit Gods hand ontvangen wordt. Verwondering als we zien op Hem, die ons dat alles dagelijks toeschikt. Verwondering niet minder, wanneer wij beseffen, aan wie Hij zijn gaven schenkt. We hebben niet zozeer behoefte aan het opmerkelijke, maar daaraan dat wij opmerken. Het opmerkelijke valt ons het meeste op omdat wij zulke slechte ogen hebben. De opmerkzame blik ziet Gods hand ook in het kleine, in het gewone. Het is ermede, als met de genezing van onze zieken. Er kunnen zich bijzondere omstandigheden voordoen, waarin de arts met zijn middelen uitgepraat is, maar waarbij er nochtans bij God uitkomsten blijken te zijn, die ons van een wonder doen spreken. Dat .zijn inderdaad gebeurtenissen, die ons levenslang bijblijven en waarvan we zeggen: dat was Gods vinger.
Maar dat sluit niet uit, dat diezelfde God gewoonlijk zich bedient van de weg der middelen en wij ook dan de genezing met gebed en dankzegging uit zijn hand ontvangen. Het is dan ook een foutief dilemma, wanneer we een geforceerde tegenstelling maken tussen wonder en wetenschap. God doet zijn wonderen ook dóór de wetenschap. Zelfs al zouden vele beoefenaren van die wetenschap Hem niet kennen noch erkennen. Wij zouden juist de wetenschap al te hoge eer bewijzen, wanneer wij haar terrein niet zagen als Gods gebied.
We laten aan de breedte van het terrein, waarop God handelt, geen recht wedervaren, wanneer we het dagelijks brood alleen gebruiken als aanleiding om te spreken over het Brood des levens.
Als we de Bijbel lezen valt ons op, dat onze aandacht niet uitsluitend gericht wordt op de geestelijke zijde van ons bestaan. De bijbelschrijvers, vooral de psalmisten, nemen ons mee naar buiten. Ze zien Gods grootheid aan de hemel boven ons en de aarde rondom ons. We hebben te doen met een God in wiens hand de diepste plaatsen der aarde zijn, die het gewas uit de aarde doet voortspruiten en en daartoe ook vruchtbaarheid aan de aarde schenkt. De landman gaat 's avonds van de akker naar huis. Maar God blijft er alle 24 uren van de dag. Daarom is de redenering: vroeger baden we, dat God ons alle dingen geven zou, maar sedert de kunstmest is dat niet meer nodig, er zo totaal naast. De bede om dagelijks brood sluit niet uit de ordenende werkzaamheid van landelijke en internationale organen, de wetenschappelijke voorlichting van landbouwhogescholen en voedseldeskundigen, zomin als van de landman, die het vee verzorgt of het zaad zaait.
We vragen om brood, toebereid en wel. En met dat brood vragen we heel ons levensonderhoud. Zo gebruiken we immers
het woord 'brood' ook als we zeggen dat iemand z'n brood heeft. Nu leggen we alles wat met dat woord 'brood' samenhangt in Gods hand. Van Hem is de aarde. Van Hem is het wonder van het kiemkrachtig zaad. Van Hem is de spierarbeid. Maar van Hem is ook het vernuft, dat leert hoe verschillende gewassen te behandelen. Zijn God onderricht hem van de wijze (van bewerken), Hij leert hem, zegt Jesaja van de landman (Jes. 28).
De Bijbel weet dus ook wel van de arbeid van de mens in verband met dat dagelijks brood. Wie niet werkt, zal ook niet eten (2 Thess. 3 : 10). Maar dat wordt nergens in mindering gebracht op onze afhankelijkheid van Hem, die ons de adem, het leven en alle dingen geeft. Integendeel. Zijn hand omvat de arbeid onzer handen en geeft daarmee een glans van wijding aan het dagelijks leven, waardoor dit er anders uit gaat zien. Zo komt heel het menselijk bestaan in het licht te staan van Hem, die alle dingen draagt door het Woord zijner kracht, in wien wij ons be wegen en leven en zijn; die de leliën des velds met schoonheid bekleedt en de jonge raven hoort, als zij roepen. Zo komt het dagelijks brood in verband te staan met Hem, die de Levensbron is en wordt ook de eenvoudigste arbeid geadeld.
Anders wordt het gewone minder dan gewoon. Zonder deze bede komt de mens op het peil van de hond, die z'n bak leegeet.
Bij de derde bede hebben we naar psalm 103 verwezen, waar de engelen ons ten voorbeeld worden gesteld in hun gewillige gehoorzaamheid.
Bij de vierde bede denken we aan de 104de psalm, waarin de lof gezongen wordt van Hem, die het brood uit de aarde doet voortspruiten, het brood, dat het hart des mensen versterkt (vs. 13—15). Deze psalm is vol van breedte en majesteit, vol verbazing aan de grootheid Gods. Aan het.einde alleen weerklinkt even een pijnkreet vanwege het vandalisme van de zondaar.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 augustus 1973
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 augustus 1973
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's