De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Ik geloof in God 7

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ik geloof in God 7

5 minuten leestijd

Wij komen nu tot het laatste, dat onze Ned. Geloofsbelijdenis over God belijdt, voordat zij begint te spreken over de eigenschappen van God in de engere zin des woords. Zij noemt God namelijk ook een geestelijk Wezen. 'Wij geloven met het hart en belijden met de mond, dat er is een enig, eenvoudig en geestelijk Wezen, hetwelk wij God noemen'. Het geestelij k-zijn van God hangt nauw met het eenvoudig-zijn van God samen. Als God eenvoudig is in Zijn Wezen, wil dat tegelijk ook zeggen, dat God alleen maar geestelijk is. God is Geest, zegt Jezus tot de Samaritaanse vrouw. En daarbij moet dan weer de klemtoon vallen op het woordje 'is'. God heeft niet alleen de Geest, maar God is Geest. Dat wijst opnieuw op de eenvoudigheid van God.

Degenen, die de belijdenis aangaande de eenvoudigheid Gods niet kunnen onderschrijven, kunnen dit daarom ook niet inzake de geestelijkheid van God. Wij denken in dit verband weer aan iemand als prof. Kuitert. De vorige keer zagen wij reeds, dat hij ook de eenvoudigheid van God afwijst als zijnde een vrucht van het Griekse denken. En ditzelfde verwijt treft ook de belijdenis aangaande de geestelijkheid van God.

Kuitert meent dan ook de hele Schrift in het geweer te kunnen brengen tegen deze leer. Want hoe duidelijk is het niet, dat God zich, met name in het Oude Testament, openbaart als een lichamelijke God, die ogen heeft en oren en een hart en zelfs ingewanden, en die een sterke arm heeft. Wat moeten wij met dit spreken van de Schrift aan, wanneer wij niettemin staande houden, dat God niet lichamelijk maar Geest is ?

Nu zouden wij om te beginnen erop willen wijzen, dat het niet helemaal waar is, wanneer bovengeschetste opvatting als de zuiver bijbels-Israëlitische wordt voorgedragen.

Herman Bavinck heeft ons al laten zien, dat de lichamelijke Godsvoorstelling een lang verleden heeft in de geschiedenis. Wij komen dan niet uit bij Israël maar bij de heidense religies met hun vaak materialistische godsbeschouwingen. Wanneer wij dan ook kerkvader Tertulianus moeten zien als degene, die als eerste een lichamelijke Godsvoorstelling lanceert, dan moeten wij de wortels daarvan niet in de Schrift maar in de beïnvloeding vanuit de heidense religie zoeken. Toch ging Tertulianus en met hem de meeste theologen, die een lichamelijke Godsvoorstelling aanhangen, niet zo ver, dat hij de lichamelijkheid van God in zuiver vleselijke zin beschouwde. Dat doet ook Kuitert niet. Kuitert zegt zelf, dat God en mens niet delen in een gemeenschappelijk zijn. Zoals hij ook zegt, dat God geen deel heeft aan de vitaliteit en de seksualiteit, welke voor het mens-zijn karakteristiek zijn.

Daarmee raakt hij aan een bijbelse lijn. Want in het mensvormig spreken over God in de Schrift zijn er duidelijk grenzen. Wel is er volgens de Schrift bij God sprake van zien en horen, maar nergens wordt in de Schrift aan God een lichaam toegekend, evenmin als voedings- en de voortplantingsorganen en verteringsorganen. Er is dus een duidelijke restrictie.

Nu is het juist de vraag, of deze restrictie ons niet te denken moet geven. Hoe hebben wij dit te verstaan in het geheel van wat de Schrift ons over God heeft geopenbaard ? De kerk van alle eeuwen heeft daarop in deze zin geantwoord, dat er hier sprake is van een mensvormige openbaring van God, die op een geestelijke wijze dient te worden verstaan.

De Schrift zelf geeft tot deze verklaring alle aanleiding. Want de daden van deze God, die met Zijn hand Zijn volk uitleidt en wiens ogen de ganse aarde doorlopen, gaan ver boven het lichamelijke uit. Hij is de alomtegenwoordige, de onvergelijkbare, de onvoorstelbare en daarom onzichtbare God. De unieke God, zonder weerga. Het is daarom veelzeggend, dat het tweede gebod verbiedt om van God een afbeelding te maken. Dat mag niet, omdat het niet kan. Elke afbeelding zou voor God een belediging betekenen, omdat God daarin zou worden aangetast in Zijn uniciteit. Calvijn zegt bij dit gebod, dat door God lichamelijk voor te stellen, de mens over God beschikt. Hem verlaagt tot op zijn eigen niveau. En dat duldt God niet. Want Hij is de Verhevene.

Dit laatste wordt ook nog daaruit verklaard, dat het lichaam in de Schrift be­ hoort bij het schepselmatige. God schept voor de mens een lichaam, uit het stof der aarde. En straks komt de volle consequentie daarvan naar voren, als God zegt: tof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren (Gen. 3 : 19). Dat is de mens. Hij is sterfelijk. En dat heeft met het lichamelijke te maken. Het is in zijn lichaam a.h.w. ingebouwd.

Dat laatste moet goed worden verstaan. Ik bedoel daarmee niet te zeggen, dat de dood als iets moet worden verstaan dat bij de schepping behoort. Dat kunnen wij in de Schrift nergens vinden. Maar wel is het omgekeerd zo, dat het lichamelijke niet de onsterfelijkheid als een eigenschap aan zich heeft. Als de mens leeft, lichamelijk, heeft hij dit aan God te danken en is dat niet een eigenschap van het lichaam. Want het lichaam op zichzelf is stof en dus als zodanig niets. Als God Zijn hand afhoudt, wordt het dan ook tot niets, nl. tot stof.

Dat is heel iets anders dan de Griekse verachting van het lichaam. Daarin heeft het lichaam als zodanig een negatieve betekenis. Maar de Schrift laat ons evenmin toe, dat wij tot een verheerlijking van het lichamelijke komen. Nee, de Bijbel is nuchter. Zij beschouwt het lichaam niet met een eigen waarde. De lichamelijkheid is schepping van God. Dat wil ook zeggen, dat God het alleen inhoud geeft, zijn schoonheid, zijn recht en reden van bestaan. Maar als God dat eraan ontneemt, blijft er ook niets meer van over.

Het lichaam hoort dus typisch tot het schepselmatige. Daarom ook spreekt de Schrift alleen op een bepaalde wijze over de lichamelijkheid van God. Op die wijze nl. die tendeert naar het geestelijke. Welke inhoudelijke consequenties dit heeft, daarover een volgende keer.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 september 1973

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Ik geloof in God 7

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 september 1973

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's