Wat is de 'Gereformeerde Gezindte'? 7
'Concreet belijden' (1)
Groen van Prinsterer heeft, nadat hij tot bekering was gekomen tot aan zijn dood, geworsteld — het woord is niet te zwaar ! — om de Ned. Herv. Kerk weer te doen worden een Kerk die Gods Woord belijdt en dus ook het Evangelie predikt.
Zijn jarenlang volgehouden strijd voor de 'vrijmaking' van deze kerk — 'vrijmaking' van de anti-kerkelijke organisatie van 1816 — was in laatste instantie een strijd voor het herstel van de Ned. Herv. Kerk als een Gods Woord metterdaad belijdende en het E"vangelie metterdaad 'rein' predikende kerk.
Wat Groen onder het belijden van het Evangelie verstond treedt op bijzonder duidelijke wijze aan het licht in zijn polemiek met het Nederlandsche Zendelinggenootschap. Het ging daarbij om de zuivere verkondiging van het Evangelie aan heidenen en mohammedanen.
Wij zullen van deze polemiek nu de hoofdzaak memoreren.
Het Nederlandsche Zendelinggenootschap werd in 1797 opgericht. Het werd in het leven geroepen om allen te verenigen, die begeerden te arbeiden 'tot de uitbreiding van het ware christendom, zoals dit gelegen is in het geloof der harten in de Here Jezus Christus als de Goddelijke Verlosser, Die yoor ons en in onze plaats onze zonden gedragen heeft in Zijn Lichaam op het hout'. Dienovereenkomstig had dat genootschap tot devies: 'Vrede door het bloed des kruises'.
In de loop der jaren kwamen evenwel 'vrijzinnige' lieden in het bestuur daarvan, o.a. de bekende leider van de 'Groninger School', prof. Hofstede de Groot.
De 'Groningers' loochenden o.a. dat Jezus Christus de Zoon is van God. Zij ontkenden dat de Heilige Geest waarachtig God is. En ze verfoeiden de prediking van het schulduitdelgend offer van Jezus Christus aan het kruis. Die prediking diskwalificeerden zij als 'bloedtheologie'. Het lijden en sterven van de Heiland was volgens hen niet meer dan het betoon van Zijn liefde voor de mensen. O
Deze invasie van 'vrijzinnige' bestuursleden deed ook haar — funeste — invloed gelden in de opleiding van de zendelingen. Reeds in 1842 waarschuwde Groen van Prinsterer tegen dit gevaar, maar zonder resultaat. Tenslotte schreef Groen een brochure waarin hij de situatie in dit genootschap scherp kritiseerde. Uit deze ongelofelijk geladen brochure zal ik het een en ander citeren.
De kritiek van Groen op het zendingsgenootschap is voor hem een gewetenszaak.
Er zijn situaties, zo schrijft hij, 'waarin men door zwijgen beaamt, door lijdelijkheid ondersteunt, door niet bestraffen van een verderfelijke leer de leugen-prediker gelijk wordt; waarin men met de belijdenis van de Heer op de lippen, de Heer verloochent, omdat men aan Zijne vijanden de hand reikt.' ^)
Naar Groens overtuiging moet daarom kritiek geleverd worden op alles wat strijdt met het Woord van God, de waarheid van het Evangelie. En dat zonder aanzien des persoons. Groen is 'geen vijand van ernst en nadruk in de kritiek.' Ik begeer niet, zo schreef hij, 'dat aan de eigenliefde der Auteurs de waarheid worde ten offer gebracht, ik betwist niet dat de oordeelkunde somtijds tot het toebrengen ener wonde verplicht is; mits niet het kwetsen, maar het genezen worde bedoeld; mits de oordeelkunde onder het kwetsen heelkunde zij; mits de scherpheid van het mes, onder leiding van de heelmeester, aan het bederf weren, niet aan een onbarmhartig grieven en kerven worde gewijd.' ^)
Speciaal in de situatie van volk en kerk in zijn dagen achtte Groen deze kritiek noodzakelijk. 'Wel verre van overdreven omzichtigheid en verschonend stilzwijgen te verlangen', zo schreef hij, 'acht ik veeleer dat, bepaaldelijk in ons Vaderland, meer wrijving en botsing der denkbeelden wenselijk is. Zonder vrijmoedige toetsing der wederzijdse gevoelens is er geen wezenlijke vooruitgang.' *)
Nu waren er mannen die Groen van harte als gelovigen en dus ook als broeders beschouwde maar er geen bezwaar tegen koesterden samen te werken in een organisatie als het zendelinggenootschap, met lieden die de Godheid van de Heere Jezus, de schuldbetalende kracht van Zijn kruisdood en de werking van de Heilige Geest loochenden. Zij achtten zich 'in genen dele geroepen om de vereniging van voorstanders en bestrijders der waarheid ter Christelijke samenwerking tegen te gaan.'
Zij achtten het voldoende als men de naam van Christus als leus ophief. Een verwijzing naar het 'wat dunkt u van de Christus ? ' beschouwden zij als een schromelijke 'onvoorzichtigheid'. En elk bezwaar tegen het gezamenlijk werken 'naar strijdige beginselen' stelden zij op rekening van 'hoogmoed en liefdeloosheid'. Als men dan zulke broeders de vraag stelde hoe het zendelinggenootschap stond ten opzichte van de genoemde vraag klaagden zij over de 'kleingeestigheid' waarmee men 'in een Christelijke instelling de echt-Christelijke zin van ootmoed en van verdraagzaamheid miskende'. ')
Met deze stand van zaken voor ogen vraagt Groen nu aan de christenen die met hem aan de aangenomen leer der christelijke kerk gehecht zijn: 'Zijn er geen waarheden waaronitrent, onder het bestuur van de onfeilbare Leidsman, door alle tijden heen, overeenstemming der gelovigen geweest is; zijn ze u onbekend, acht gij ze onverschillig, meent gij aan liefde zonder leer genoeg te kunnen hebben, of, laat ik beter zeggen, meent gij dat liefde zonder geloof, zonder aanneming der leer van Gods liefde jegens zondaren aan het kruis geopenbaard, mogelijk is; kunt gij de waarheden voor uw eigen rust en voor de behoefte van het geweten van zondaren missen; hebt gij voor de prediking van het Evangelie onder de heidenen geen Bijbel nodig die het Woord van
God is, geen Zaligmaker die zich, omdat het hem toekwam, Gode even gelijk heeft gemaakt; geen barmhartige Hogepriester die zich zelf voor ons heeft overgegeven, die voor ons voldaan en onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout; geen Heilige Geest door wie het hart geopend en de Gemeente in alle waarheid geleid wordt; zijt gij waarlijk tevreden met het klatergoud dat men ons, als de uitgevonden steen der wijzen, in de hand speelt ? '")
Als het zo met u staat, zo vervolgt Groen, 'hebt dan de moed om het juk der Evangelie-leer te verbreken; om ze openlijk te verwerpen; om althans, zonder omwegen, te erkennen, dat gij de verloochening van geen enkele waarheid der Openbaring als een genoegzame grond van onverenigbaarheid van inzichten en bedoelingen beschouwt. Doch, is het tegendeel waar, ligt er ook in uw hart nog een vonk van het vuur dat de profeet bedoeld heeft in de woorden: 'de ijver van Uw Huis heeft mij verteerd'; en mocht-het u blijken dat gij, onder de naam van liefde, vrede, en verdraagzaamheid, aan het veldwinnen van antichristelijke wanbegrippen bevorderlijk zijt, legt dan een flauwhartigheid af die verderfelijk is, en waardoor ook het Nederlandsche Zendelinggenootschap onder de invloed van het ongeloof gebracht wordt.'')
Kampen
1) Dit zendelingengenootschap werd steeds vrijzinniger. In 1858 begon ten gevolge daarvan de grote uittocht der orthodoxen. In 1864 verklaarde het bestuur zelfs dat ieder vrij was in de interpretatie van de grondslag! Later verdwenen de modernen weer uit het bestuur en keerden vele orthodoxen terug. Onder de leiding van Veurdenberg en dr. J. H. Gunning werd het toen weer de grootste zendingscorporatie. In 1951 loste ook dit genootschap zich op in de zending van de Ned. Herv. Kerk.
2) Het Nederlandsche Zendingsgenootschap 's-Gravenhage, 1848, 62.
3) Idem, 64.
4)Idem, 65.
5) Wem, 74.
6) Idem, 76/7.
7) Idem, 77. -
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 oktober 1974
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 oktober 1974
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's