Navolging in lijdzaamheid
Pastorale overwegingen
'Ziet, wij houden hen gelukzalig, die verdragen; gij hebt de verdraagzaamheid van Job gehoord en gij hebt het einde des Heeren gezien, dat de Heer zeer barmhartig is en een Ontfermer'. Met deze woorden spoort de apostel Jacobus (5 : 11) allen, die lijden moeten om Christus' wil aan tot verdraagzaamheid en geduld. Neem een voorbeeld aan de grote lijder Job. Let op het einde van de Heere Jezus.
De navolging van Christus betekent ook, dat wij op de lijdensweg de lijdensbeker vrolijk leren aanvaarden. Dat gaat meestal niet zonder grote spanningen, 't Gaat met strijd gepaard. Maar het is een kant van de navolging, die moeilijk in het christenleven kan worden gemist.
Souvereiniteit Gods en strafwaardigheid
Om werkelijk de zin van het lijden op de kruisweg achter Jezus aan te kunnen verstaan, is ons voor alle dingen nodig, dat wij een hartelijk besef hebben van Gods souvereiniteit en van de strafwaardigheid van ons bestaan, ook nadat God Zijn genade in ons verheerlijkte. Als wij ooit iets hebben ingeleefd van de majesteit van God en de ernst van Zijn toorn over de zonde, waarmee Hij Zijn eniggeliefd Kind Jezus tot in het hart trof, vergaat ons de lust om God van onrecht te betichten, wanneer Hij ons de bitterheid van de zonde in de herinnering brengt door Zijn straffen.
Vanuit dat besef heeft Calvijn in zijn Institutie geschreven over het lijden. 'Daarom moet zo dikwijls als wij getroffen worden, terstond de herinnering aan ons vroegere leven ons in de geest komen. Zo zullen wij zonder twijfel bevinden, dat wij iets bedreven hebben, dat een dergelijke kastijding verdiende' (Inst. III, 8, 6) Ook het huwelijksformulier achter in ons kerkboek zet daarmee in. Het is een merkwaardig begin op een zo blijde dag als die van de huwelijkssluiting: 'Aangezien de gehuwden gewoonlijk velerlei tegen spoed en kruis vanwege de zonde overkomt...'.
Herinnering aan onze zwakheid
Daar komt nog iets bij. Calvijn spreekt in het derde boek van zijn Institutie 'over het dragen van het kruis als een deel der zelfverloochening. En hij zegt dan, dat wij ook voortdurend herinnerd moeten worden aan onze, zwakheid, omdat wij een hart in ons omdragen vol dwaas en ijdel vertrouwen des vleses en halsstarrige trots. 'Dus teistert God ons of met schande, of armoede, of verlies van dierbaren, of ziekte, of andere rampen . .. . . .'
Wij moeten constant geoefend worden in de betrachting van nederigheid. Hoe vaak staan we in eigen kracht. Tanden op elkaar! Ik sla me er wel door heen! Maar als Gods aangezicht zich maar een ogenblik verbergt, worden wij verschrikt (Ps. 30:8).
Wij moeten aan de grond gehouden worden. Verhovaardiging en verwildering zijn gevaren, die ook het christenleven bedreigen. Wij gelijken om een beeld van Calvijn in dit verband te gebruiken op 'weerbarstige paarden, die, wanneer ze enige dagen zonder arbeid te verrichten gemest worden, daarna vanwege hun wildheid niet getemd kunnen worden en hun berijder niet dulden, ook al gehoorzaamden ze vroeger aan zijn besturing'.
Gelijk een vader doet...
Moesten deze dingen op zich zelf al genoeg zijn om ons er van te overtuigen, dat het lijden in de navolging van Jezus niet zinloos is, hoe veel te meer worden wij daarvan verzekerd, wanneer we in het kruis, dat Gods hand ons op de schouders legt, Zijn Vaderlijke hand bespeuren mogen. Een dichter bidt in dit verband: oon mij toch, dat Uw kastijden in mijn lijden, uit geen grimmigheid geschiedt' (Ps. 38 : 1 ber.) En een andere psalm zingt: Ai, matig Uw kastijden, sla mij met medelijden, gelijk een vader doet'. (Ps. 6 : 1 ber.)
Bastaarden, onechte kinderen mogen soms zonder kastijding leven. Het is het beste niet, als wij nooit eens getuchtigd worden. Het is het beste niet, als wij de permissie krijgen om naar hartelust te dartelen in de zonde. Bastaarden worden niet getuchtigd. En als zij getuchtigd worden, bijten ze als een hond in de stok, waarmee ze geslagen worden. Zij worden met de dag hardnekkiger. Maar God houdt Zijn kinderen kort, 'opdat zij met de wereld niet veroordeeld zouden worden' (1 Cor. 11 : 32). Dat is genade. God houdt ze op die manier ook dicht bij Zich. Wij worden, als het goed is, door al het leed, dat ons op onze levensweg overkomt, met des te meer kracht teruggeworpen op de genade van Hem, Die ons uit de duisternis trok tot Zijn Goddelijk licht. Achteraf zingen wij dan: t Is goed voor mij verdrukt te zijn geweest, opdat ik dus Uw Godd'lijk recht zou leren'. (Ps. 119 : 36 ber.) Dan kussen we de roede, waarmee we geslagen zijn. 'Alle dingen moeten medewerken ten goede dengenen, die naar Gods voornemen geroepen zijn' (Rom. 8 : 28).
U kent wellicht het verhaal van die twee mensen, die beiden op weg waren naar de doodsjordaan. Eén van hen had een zwaar houten kruis op de schouder. De ander liep daar maar vrolijk voort zonder levenslast 'Waarom werp je dat kruis niet van je af', vroeg deze laatste aan zijn vriend. 'Ik kan niet', antwoordde hij, 't is me opgelegd en ik zal het vrolijk dragen'. Bij de doodsjordaan gekomen, legde deze man het houten kruis in het water en dreef daarop naar de overkant. Maar zijn metgezel had niets om over te komen. Hij verdronk jammerlijk.
Hoe zwaarder het kruis, hoe groter de genade
Daar komt nog iets bij. 'Gij hebt de verdraagzaamheid van Job gehoord', schrijft Jakobus in zijn brief. Al de machten van de hel hebben aan Job getornd, maar tevergeefs. God liet in deze grote lijder zien, wat het geloof, door Zijn hand gewerkt en versterkt, vermag. Gods kind mag erop rekenen, dat, waar 'God de last zwaarder maakt. Hij ook sterker schouders geeft' (Calvijn tot de Falais). Het is niet Gods bedoeling om door het kruis te verpletteren. Als wij maar door de knieën gaan. Dat is Hem genoeg. Dan blijft er aanbidding over. En in Gods kracht dulden we het dan, ja tarten satan en duivel, dood en hel. Ik heb al bij heel wat ziekbedden gestaan, waar de genade van Gods gemeenschap klaarder blonk dan in het leven van hen, die van een kruis weinig of niets wisten. Hoe zwaarder het kruis, hoe groter de genade.
Laat ons niet vergeten, dat wij op aarde vaak tegen de verkeerde kant van het borduurwerk van ons leven zitten aan te kijken. Daar zijn het allemaal afhechtingen en knopen, waar geen patroon in te ontdekken is. Maar als we het van de goede kant, vanuit de eeuwigheid mogen zien, zullen we moeten zeggen, dat er geen kruissteek te veel in zit. Er wordt nogal eens gesproken over zinloos lijden. En, wie kan de zin van het lijden altijd maar ontdekken? Maar zullen we niet vergeten, dat als het kruis de lijder zelf geen voordeel meer schijnt te kunnen opleveren, daarom een ander er nog wel door gezegend kan worden? Hoeveel martelaren zijn het middel in Gods hand geweest om anderen tot geloof in de Heere te brengen? Adèle Babut schreef eens aan haar broer, Adolphe Monod, die predikant in Geneve was en een diep geestelijke crisis meemaakte (het was in de tijd, dat zij haar innig geliefd dochtertje door de dood moest verliezen): 'Toen ik geknield naast haar bedje lag, Adolphe, dacht ik aan jou en ik weet zeker, dat het God was Die in Zijn oneindige goedheid tot mijn verscheurde hart sprak, dat mijn beproeving ook voor jou tot een zegen kon worden, dat de smart van je zuster het begin kon zijn van de geloofsvrede, die wij voor jou zo vurig begeren'. Als wij achter Jezus aan moeten lijden, laat ons dan niet alleen denken aan het nut, dat het voor onszelf hebben kan, maar ook aan de zegen, die anderen daardoor kunnen deelachtig worden.
Vrolijk dragen
De lijdzaamheid onder het kruis in de navolging van Jezus wordt daar het beste beoefend, waar men leert afsterven aan zijn aardse begeerten, aan zichzelf en zijn eigenliefde. En daar wordt dan ook het heimwee naar de hemel aangewakkerd. Zo wordt de conformitas (de gelijkvormigheid) aan Christus, vooral in tijden van druk en vervolging een oorzaak van vreugde. Het kruis is niet zo zwaar meer, als de ogen open mogen zijn voor Hem, Die de prikkel uit het lijden heeft weggenomen, doordat Hij aan Zijn kruis de schuld en de toorn van God droeg. Dat deed Hij plaatsvervangend. Hoe zwaar dan nou ook het kruis moge zijn, dat God een volgeling van Christus op de schouders legt. God straft daarin niet opnieuw de zonde af. Hij drukt ons alleen steeds dieper in de sporen van de overste Leidsman en Voleinder des geloofs. En geeft het vreugde aan al Gods kinderen om te mogen hopen op de gemeenschap met Christus in Zijn heerlijkheid, dan achten zij het ook een voorrecht nu reeds met Hem één te mogen zijn in Zijn lijden. Het kruis is mede een bewijs van Zijn genade. Daarom mogen ze het vrolijk dragen. Het kruis, daar hoeft geen christenmens zich voor te schamen.
Guydo de Bres, de opsteller van de Nederlandse Geloofsbelijdenis vond het kruis zijn eer. In een brief aan zijn moeder schrijft hij vanuit zijn gevangenis, wachtend op de terechtstelling: 'O, wat een eer! Zelfs aan de engelen verleent God de eer niet voor Zijn Naam te lijden. En wie ben ik, dat mij deze eer geschonken wordt? Inderdaad, ik ben verrukt over de hemel, als ik deze dingen beschouw'. Ik denk aan het lied van Mc.Cheyne:
Nu reis ik getroost onder 't heiligend kruis
Naar 't erfgoed daar boven in 't Vaderlijk huis.
Mijn Jezus geleidt mij door d'aardse woestijn.
'Gestorven voor mij', zal mijn zwanelied zijn.
Wageningen
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 april 1975
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 april 1975
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's