De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Uit de pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de pers

12 minuten leestijd

Ongelukkig optreden

De terechtstelling van de Spanjaarden heeft veel deining verwekt. Terecht is van allerlei zijden — ook in dit blad — gewezen op de willekeur in dit soort 'rechtspleging'. Dat brede lagen in onze samenleving, inclusief de regering over een en ander hevig verontrust en verontwaardigd zijn is begrijpelijk. Niet iedereen is echter even gelukkig met de demonstratie op het Domplein die door de regering was uitgeschreven. Het is riskant om daar kritisch over te spreken. Want direct staan er dan in Nederland groepen klaar die je van fascistische neigingen beschuldigen en je verdediging van het Franco-regiem in de schoenen schuiven. Toch is een kritisch spreken, juist vanuit de kerk op zijn plaats. De kerk van Jezus Christus zal zich met geen totalitair systeem van welke snit ook mogen verbinden. Want de kerk heeft Jezus Christus als Heere en Koning over alles te belijden. En dat betekent: een 'neen' tegen alle machten waar in feite geen plaats is voor deze heerschappij van Christus.

Daarom was ik dankbaar voor een nuchter en kritisch artikel 'De les van het Domplein' in het Centraal Weekblad van 11 oktober j.l. van de hand van prof. dr. I. A. Diepenhorst. Ook Diepenhorst uit zijn gevoelens van onbehagen over het Francoregiem en de daar gevolgde rechtspleging. Hij acht het terugroepen van een ambassadeur een voor een regering gepaste maatregel om zo verontrusting kenbaar te maken. Maar het optreden van premier Den Uyl op het Domplein noemt hij uiterst ongelukkig.

Op goede grond kan worden betwijfeld of onder de huidige omstandigheden er behoefte was aan een door het kabinet uitgeschreven protest-demonstratie. Met zekerheid valt te zeggen dat het optreden van de minister-president ongelukkig was. Zo mogelijk nog duidelijker is dat wij westerse staten in het algemeen en wij Nederlanders in het bijzonder met onophoudelijk plaatsvindende, soms van vagebondage of ernstig vernieling en steeds van ongecontroleerd zich uitend sentiment vergezeld gaande optochten en massabijeenkomsten ons op een verkeerde weg bevinden.

Wanneer een ministerraad het volk oproept tot een massaal kenbaar maken van gevoelens, dient de aanleiding volstrekt overtuigend te zijn. Was het nodig om bij zoveel en zo groot onrecht op de wereld de verontwaardiging van de natie op het Spaans gebeuren samen te trekken? Premier Den Uyl, die zich vrolijk lachend door de menigte een weg baande, toonde plotseling op de kap van de hem tot spreekgestoelte dienende auto een opmerkelijk verbeten gelaatsuitdrukking. Hij sprak op hortend agressieve wijze niet beheerst over de dood door de garotte — het wurgschroeftoestel — en daarna over fusillering, wat in werkelijkheid, zoals hij toonde te weten gebeurd was. De vraag rijst of een verantwoord staatsman zich aldus tot het opzwepen van een menigte zal lenen, moge het dan vrij onbeholpen toegaan: iemand werd sterk herinnerd aan een verontwaardigd 'oefenaar'.

Mijn voornaamste punt is echter het wekken van massaal sentiment. Zouden wij op de televisie gezien dan wel via de radio of pers vernomen hebben dat een terechtstelling in een westers land zou hebben geleid in steden achter het ijzeren gordijn tot het uitlokken van relletjes en het werpen van benzinebommen, tot het in brand steken van een ambassadeverdieping, tot het kort en klein slaan van consulair ameublement, tot het ingooien van ruiten bij diplomaten, tot het vernielen van autobussen uit het desbetreffende land, dan waren wij over zulk optreden — van communisten — voorzover sommigen in zulke gevallen geen toegevendheid betrachten terecht gebelgd.

Wat zien wij? Dat in democratieën er velen zijn die geen enkele maat weten te houden, die in een soort brooddronken gezichtsverenging — een heel eigenaardig geestelijk verschijnsel — geen grens kennen en denken het recht een dienst te bewijzen door precies te doen waar zij in hun ergernis zin in hebben; zij geven zich over aan een soort 'spaanse furie' in plaats van waardig op hoog houden van het recht aan te dringen.

Een van de bedenkelijkste dingen van deze tijd is dat de zucht tot eigenrichting, tot zelfs het mes — meestal is het de botte bijl — in handen nemen; steeds meer zich openbaart en dat men daar ook aan toegeeft. Helaas staat hier het kabinet-Den Uyl in de eerste plaats schuldig. Een beslist 'neen' ten aanzien van bedrijfsbezettingen is nooit vernomen. Kort geleden werd de kans gemist om de binnenschippers tijdig duidelijk te maken dat niet alles mag. Van voor de veiligheid van Nederland beduchte en niet nakoming van internationale militaire verplichtingen vrezende marinemannen wordt niets, van anderssoortige protesterenden wordt veel door de vingers gezien.

Daarom is het zaak dat een ministerraad bij zijn optreden naar buiten bedenkt wat de draagwijdte daarvan is. Wij hebben geen protesterend kabinet, wij hebben geen ministers van agitatie en manifestatie nodig, doch bedaarde en in hun bedaardheid overtuigende leidslieden van een niet door massabijeenkomsten nodeloos verhit volk. Op het Domplein in Utrecht is veel te leren, daar staan kerk en universiteit. Het ontbrak beide nimmer aan beslistheid, maar evenmin aan evenwichtigheid. Deze laatste dreigt op een autodak spoedig verloren te gaan.

Geen ministers van agitatie. Terecht. Als een regering wel op dit spoor gaat, dan is er iets grondig mis. En daar bij komt, dat het een uiterst bedenkelijke zaak is, om geen zwaarder woord te gebruiken, om een nationale manifestatie — want dat be­doelde men toch — te misbruiken voor marxistische en rode propaganda, compleet met rode vlaggen en de internationale. We zeggen 'neen' tegen Franco, maar evenzeer tegen een dergelijke propaganda die — zie Portugal — land en volk in een toestand van ellende stort.

En om nog één ding te noemen: In brede kringen is men verontrust over Spanje. Accoord. Waar blijven deze demonstranten als het gaat b.v. om het onrecht dat de joden in Rusland wordt aangedaan?

De Syrische Joden

In 'In de Waagschaal' van 11 oktober schrijft ds. A. A. Spijkerboer een artikel over het onrecht en de discriminatie waaronder de Joden in Syrië te lijden hebben. Spijkerboer richt zich tegen de uitspraken van dr. J. B. Taylor, lid van een door de wereldraad uitgestuurde delegatie naar het Midden-Oosten, die in een verklaring gezegd heeft dat de in Israël geuite beschuldigingen over de behandeling van de Syrische Joden onjuist zijn. Allerlei voorbeelden van discriminerende behandeling worden evenwel door Spijkerboer genoemd o.a. de rode letters 'Moessawi' ( = Jood) op de identiteitskaarten, onthouding van stemrecht en bepaalde beroepen, verbod om aan universiteiten te studeren, censuur en schending van briefgeheim. Allemaal dingen die ons vanuit de jaren '40 - '45 maar al te bekend zijn.

In 1974 kreeg een Nederlandse vrouw toestemming het ghetto van Damascus te bezoeken, zij het dan onder het volgende voorbehoud (ik citeer nu uit haar verslag):

1. Het was ons verboden ook maar ergens te blijven staan, of ook maar op enigerlei wijze contact te zoeken met de bewoners.

2. Wij moesten onze handtas, fototoestel en paspoort afgeven en kregen in ruil voor ons paspoort een laissezpasser voor het ghetto.

3. We mochten om 11 uur het ghetto in en we moesten er om uiterlijk 12 weer uit zijn. 4. De gids heeft vermoedelijk een bepaald aantal straatnamen opgekregen waar wij mochten lopen, want ze keek voortdurend naar de straatnaamborden.

Toen wij eenmaal het ghetto binnen waren, werden wij gevolgd door twee politieagenten, hun wapen in de aanslag. Zij liepen ongeveer een a twee meter achter ons. Aan de overkant van de straat liep een tweetal Palestijnen, die elkaar regelmatig aflosten. Ook liepen er een paar Palestijnen naar ons toe. Als zij een bepaald punt genaderd waren werden zij afgelost door anderen die weer dezelfde procedure volgden. En steeds bleef de politie ons volgen. Op een zeker ogenblik bleven wij staan voor iets wat ons een winkeltje leek en vrijwel op hetzelfde ogenblik hoorden wij achter ons de politie schreeuwen Yella, yella (schiet op, doorlopen o.i.d.) De huizen van de Joodse bewoners waren duidelijk te onderscheiden van de huizen van andere bewoners (Palestijnen) doordat op de huizen een Davidsster geschilderd was.

Wat de bewoners betreft en hun gedrag. Zoals ik al schreef liepen de Palestijnen midden op straat en waren zich zichtbaar van geen enkel gevaar bewust. Zij zagen er goed gekleed en goed gevoed uit. Hun lopen was ook geen angstig voortjakkeren. Ook liepen ze rustig alleen op straat. De Joodse bewoners daarentegen liepen steeds in groepjes zo dicht mogelijk langs de huizenkant. Hun lopen was eigenlijk meer een soort hardlopen. Zo gauw ze onze 'begeleiders' zagen verdwenen ze. Kinderen hebben we bijna helemaal niet gezien. De kinderen, die er waren, renden ook weer min of meer langs de huizenkant en waren ook niet alleen. Steeds zag je ze in groepjes. De Joodse bewoners van het ghetto waren zeer, zeer armoedig gekleed, meestal in het zwart en heel vaak in kleren, die meerdere malen hersteld waren. Ook de kinderen waren donker gekleed en ook hier weer de sporen van tot op de draad versleten kleding. Uit het gedrag van de mensen ten aanzien van ons vreemdelingen sprak alleen maar angst. Een enkel groepje vrouwen wat voor ons uit durfde te gaan lopen probeerde ons allerlei tekens te geven met handen en schouders. De betekenis laat zich raden. Een gissing mijnerzijds is: probeer ons niet aan te spreken, misschien ook wel een vragen om hulp, ik weet het niet'.

Tot zover het verslag van de Nederlandse vrouw. Ik teken daar bij aan dat de aanwezigheid van Palestijnen in het ghetto van Damascus is te verklaren uit het feit, dat huizen van Joden, die komen te overlijden, aan Palestijnen worden toegewezen. Als je daar dan verder bij denkt, dat deze huizen platte daken hebben, en om binnenplaatsjes gegroepeerd liggen, dan kun je begrijpen dat Palestijnen die op het dak van hun huis staan gemakkelijk uitzicht hebben op de binnenplaats van hun Joodse buren, en dus het dagelijkse doen en laten van een Joods gezin nauwkeurig kunnen volgen.

In de afgelopen jaren zijn een zeventig tal Joodse jongens en meisjes uit Syrië gevlucht. Dat is letterlijk een kwestie van leven en dood: wie opgepakt wordt, wórdt vermoord. Zo werden in september 1973 Kasem Abadi (20) en Natan Shaya (18) bij de Libanese grens gegrepen en daarna gedood. In maart 1974 werden de zusters Toni, Laura en Farah Zebah met haar vriendin Eva Saad eveneens bij de Libanese grens gegrepen, en daarna verkracht en gedood. Wat de vlucht van deze jongens en meisjes voor hun ouders betekent wordt duidelijk uit het volgende berichtje: in maart heeft de Syrische inlichtingendienst elf Joodse vrouwen in Aleppo gearresteerd en gemarteld: de vrouwen hadden allen kinderen, die erin geslaagd zijn uit Syrië weg te komen. De inlichtingendienst heeft hen net zolang met elektrische schokken gemarteld tot ze de namen loslieten van de smokkelaars, die hun kinderen over de grens hadden geholpen. De vrouwen zijn daarna vrijgelaten.

Het zijn schokkende dingen die hier genoemd worden. Terecht wijst Spijkerboer erop dat wanneer men dit wilde en onjuiste beschuldigingen noemt men er zich dan toch van moet vergewissen of in Syrië ernst gemaakt wordt met het recht op vrijheid van beweging en woonplaats en meningsuiting, rechten die in elke democratie geëerbiedigd worden. En voorts dat men er dan bij de syrische regering op moet aandringen dat de internationale pers ongehinderd kan spreken met de joodse gemeenschappen in Syrië en er vrijelijk verslag van kan uitbrengen. Laten we er erg in hebben: Het gaat hier om meer dan een stukje politiek. De behandeling van de syrische Joden vormt een onderdeel van het Israëlvraagstuk dat geen christen onberoerd kan laten.

Luther over de prediking

We willen ditmaal besluiten met een citaat uit een artikel over de prediking bij Luther van dr. W. Balke in het orgaan van de vrienden van Kohlbrugge, Het Kerkblaadje. Balke wijst op de hoge waarde die Luther aan de prediking hecht. Het gaat immers om de verkondiging van het evangelie, de ware schat van de kerk. Men kan dit ambt slechts aanvaarden in gehoorzaamheid aan God.

Het predikambt is voor Luther door een diepe kloof gescheiden van het overheidsambt. Hij verklaart (1530): 'Het is wel waar, dat de wereldlijke overheid of het staatsambt op geen enkele manier te vergelijken is met het geestelijke predikambt. Want het is niet zo duur en zo hoog verworven door het bloed en het sterven van de Zoon Gods als het predikambt. Ook kan het niet zulke grote wonderen en daden uitrichten als het predikambt. Want alle daden van het wereldlijke ambt hebben slechts betrekking op dit tijdelijke en vergankelijke leven. Zo veel nu het eeuwige leven dit tijdelijke leven overtreft, zo ver en zo hoog gaat ook het predikambt boven het wereldlijk ambt uit. Dit laatste is maar een schaduw, terwijl het eerste het lichaam-zelf is. Want de wereldlijke heerschappij is een beeld en schaduw en figuur van de heerschappij van Christus. Het predikambt geeft eeuwige gerechtigheid, eeuwige vrede en eeuwig leven'.

Verder zegt Luther (1538): 'Dit is de reden waarom God het ambt der predikanten in de Kerk heeft ingesteld, nl. daarvoor dat de ene broeder de andere leert en waar het maar nodig is, troost, opdat de mensen, die door de duivel verschrikt worden, niet vertwijfelen'.

Duidelijk komt hier de dubbele opdracht van het predikambt naar voren: om te leren en om te troosten. Deze dubbele opdracht is typerend voor Luther. De mens moet helder en duidelijk onderwijs ontvangen; van zichzelf uit komt hij niet tot de rechte kennis van en het rechte oordeel over zichzelf. De reformator ziet in de vertroostende belofte de kern van het Evangelie. Een preek, waarin de troost gemist wordt, mist haar doel.

De norm der prediking is voor Luther de Schriftgetrouwheid. Er mogen geen menselijke theorieën worden verkondigd. Ook gaat het niet om de gekunstelde vorm, waarin de prediking gegoten wordt. Het gaat er niet om, dat de logica bevredigd wordt of het gevoel. Het gaat om de tróóst; dat is het brood voor het hart. Het gaat om de rechte uitleg van de schrift. Het gezag van de Heilige Schrift bepaalt en beslist alles. Prediken is het Woord Gods tot gelding brengen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 oktober 1975

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Uit de pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 oktober 1975

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's