Het geloof en zijn voorwerp
1
We kunnen verschillende bijbelse woorden gebruiken om aan te duiden, wat er in het hart van de mens, gevonden moet worden in verband met het herstel van zijn verhouding tot God.
Men kan de nadruk leggen op de wedergeboorte, op de bekering, op het aanroepen van de Naam des Heeren, op de verootmoediging, op de droefheid naar God en de blijdschap in God.
Maar in prediking en theologie. Schrift en belijdenis neemt toch het woord 'geloof' een allerbelangrijkste plaats in.
Ik moge enkele woorden uit de Schrift in herinnering brengen, die op die beslissende noodzaak van het geloof wijzen. De opgestane Jezus zegt: die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden, maar die niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden. (Marcus 16 : 16).
En in Joh. 3 : 36 klinkt het: die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.
De brief aan de Hebreeën wijst op Israël, dat rondzwierf en omkwam in de woestijn en verklaart: het woord der prediking deed hun geen nut, dewijl het met het geloof niet gemengd was in degenen, die het gehoord hebben (Hebr. 4 : 2b). Dezelfde brief waarschuwt, dat het zonder geloof onmogelijk is God te behagen. Want die tot God komt moet geloven, dat Hij is en een Beloner is, dergenen, die Hem zoeken (Hebr. 11 : 6). Hoezeer de apostel Paulus de rechtvaardiging alleen door het geloof predikt, is overduidelijk. Maar ook Jacobus zegt, dat de wijsheid, die ons ontbreekt, ons zal gegeven worden, wanneer wij haar van God begeren. Maar dat moet dan wel geschieden 'in geloof' (Jac. 1 : 5-7). En Johannes wijst ons er op, dat 'dit Zijn gebod is, dat wij geloven, in de Naam Zijns Zoons Jezus Christus', en dat dit de overwinning is, die de wereld overwint, namelijk ons geloof' (1 Joh. 3:23a en 5:4b).
De Heidelbergse catechismus
Dienovereenkomstig groepeert zich het tweede deel van onze Catechismus rondom het antwoord van Paulus op de vraag van de stokbewaarder naar de weg der behouds: geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden. De zondagen 5 en 6 spreken over de noodzakelijkheid van een Middelaar, Die aan alle eisen van de gerechtigheid Gods voldoet. Maar als dan uit het heilig Evangelie openbaar wordt, dat die Middelaar er is, komt de vraag aan de orde, of nu alle mensen weer door Hem behouden worden, gelijk zij allen door Adam's val onder het oordeel liggen. Daarmede begint Zondag 7. Het antwoord is ontkennend. Maar degenen, die wel in de rijkdom van dit verlossingswerk delen worden niet aangeduid als 'de uitverkorenen', of 'de wedergeborenen', 'de bekeerden': maar als degenen, 'die Hem (Christus) door een waar geloof worden ingelijfd, en al Zijn weldaden aannemen'. Hier wordt van stonde reeds duidelijk, dat het zaligmakend geloof, niet een uiterlijke daad, maar een innerlijke verbondenheid aanduidt, die door God Zelf wordt tot stand gebracht. Vandaar dat reeds terstond gesproken wordt van een 'waar' geloof. Daarop gaat vraag 21 nader in, sprekende over het wezen des geloofs. Van vraag 22 t.m. Zondag 22 zal het dan gaan om de inhoud van dat geloof. De apostolische geloofsbelijdenis wordt daarbij gehanteerd, niet als een opsomming van heilsfeiten, die door de kerk aanvaard worden. Maar als het geloof der kerk in de Drieënige God als een belovend God (vr. 22). Zondag 23 en 24 handelen over de rechtvaardiging, ingeleid door de vraag: 'maar wat baat het u nu, dat gij dit alles gelooft? '
Tenslotte spreken de Zondagen 25-31 over de oorsprong en de versterking van datzelfde geloof.
Desondanks is er menigmaal een zekere aarzeling ten aanzien van het hanteren van het woord geloof. We horen van sommige kerkelijke kringen en van een bepaalde prediking wantrouwend opmerken: ze zeggen daar, dat je maar moet geloven! Dat wantrouwen hangt samen met bepaalde ontaardingen van het geloof en van datgene, wat als voorwerp des geloofs aangericht wordt.
Op twee misvattingen ten opzichte van 't karakter van 't geloof en van het eigenlijke voorwerp des geloofs zou ik in het volgende willen wijzen. Enerzijds is het gevaar aanwezig, dat alles getrokken wordt in de verstandelijke, intellectualistische, rationalistische sfeer. Dan wordt 't geloof 'iets dat in de hersenen zweeft' (Calvijn). Anderzijds dreigt het geloofsleven geheel en al getrokken te worden in de gevoelssfeer. En hoewel het ware geloofsleven niet zonder gevoelsaandoening denkbaar is, komen we daar terecht in een vaag en ongestadig mysticisme.
Verstandelijke ontaarding
Sedert de mens gegeten heeft van de boom der kennis des goeds en des kwaads wil hij zich kennis verwerven los van God en van de kennis van God.
Hij kan er toe komen eigen intellectuele vermogens te houden voor een zelfstandige kenbron. Zoals een spin uit eigen lichaam een web voortbrengt en daaraan gaat hangen, zo gaat de mens zich toevertrouwen aan voorstellingen, die hij zelf ontworpen heeft. Hij vermeet zich met eigen denkbeelden kritisch te gaan staan tegenover de openbaring Gods, en belandt tenslotte bij één van de vele soorten van filosofie. Dan zal men ook geen aanspraak maken op wat de Bijbel geloof noemt.
Anders wordt het, wanneer het verstand wel niet aangezien wordt voor een betrouwbare en onafhankelijke kenbron, maar wanneer men dit wel laat functioneren als het belangrijkste kenmiddel. Het menselijk verstand wordt dan het orgaan, waarmede men de inhoud van het Woord Gods op een rationalistische manier gaat hanteren. In de theologie duikt telkens 't gevaar op van zulk een abstractintellectualistische en systematisch theologiseren. We ontdekken, dat in Middeleeuwse theologische systemen en soms ook in de nadagen van de Reformatorische theologie. Een bekend gezegde is: vóór 1618/1619 beleed men zijn geloof; daarna geloofde men zijn belijdenis. Ook wanneer we hiervan het ten onrechte generaliserende aftrekken, is hier toch reden genoeg om ons te laten waarschuwen. De belijdenis des harten ook in het aangezicht van de marteldood is iets anders dan verstandelijk hanteren van de waarheden, die door het geloof werden beleden.
De theologie is dan vaak de opkomende moderne wijsbegeerte gaan bestrijden met wapenen, die eigenlijk weer op wijsgerige methoden geleken, dan dat de dwaling, van de Schrift uit, in haar wortel werd aangevallen.
In de prediking dreigt een eenzijdige leerstelligheid, die men gewoonlijk aanduidt met 'voorwerpelijke' prediking.
Maar het is de vraag, of deze benaming inderdaad juist is. Want voorwerp des geloofs is de levende God Zelf sprekende en werkende door Zijn Woord. Daartegenover kan het verstand niet alleen zich uitputten in een ordenend uitstallen van heilsfeiten, heilswaarheden en heilswaarden, maar het kan zich ook werpen op een analysering en rubricering van het zg. onderwerpelijke leven. Men kan dan, populair gezegd, met een dode tong over de ellende spreken. Men trekt dan meer conclusies uit het Woord, dan dat men leeft uit het Woord. Het erge is, dat hier het Woord losgemaakt wordt van de levende God Zelf. Men spreekt meer over God, dan men luistert naar God. We komen dan in het vaarwater van de Schriftgeleerden terecht, die wel gedurig bezig waren met de Schriften, maar zonder dat zij daaronder verslagen of daardoor vertroost werden.
De Bijbel wordt dan een steengroeve. Men is dan ijverig daarin bezig om bouwstenen te verzamelen voor de tempel der waarheid, die men wil oprichten. Het Evangelie wordt dan een geheel van heilsfeiten en heilswaarden, die toegestemd worden. Dat geschiedt ook niet zonder aandoening. Vooral wanneer de hoogtijdagen der christelijke kerk gevierd worden.
Maar — waarom een christenmens dan ooit zou klagen over donkerheid en gaat roepen uit de diepte — dat wordt niet begrepen. Want Christus is er immers! En in Hem ligt alles. Dat behoeft men toch alleen maar gelovig aan te nemen.
Daar dreigt het gevaar, dat men de vraag ontwijkt, of dit werkelijk het geloof is, dat met de levende God te doen heeft. Het is immers mogelijk, dat men bij 'denkbeelden' leeft. Dat zijn ook 'gesneden beelden', wanneer zij de plaats van God Zelf moeten innemen. Het geloof krijgt dan iets onbewogens en onpersoonlijks.
Panorama
Het doet mij denken aan het panorama Mesdag in Den Haag. Wie het donkere gangetje door, en de trap op gegaan is, ziet verrast Scheveningen voor zich: de zee, de duinen, het strand, schepen, vuurtoren, kerk, huizen, een paar mensen... Maar — een week, een maand, een jaar later is het tafereel net zo. Het is geschilderd.
De werkelijke zee is altijd weer anders. Vandaag een zilveren spiegel met een gouden baan zonlicht, morgen een grimmig monster, dat stukken duin opslokt. Dat is de werkelijkheid, die blijft boeien, terwijl je op het doek uitgekeken raakt. Zelfs het echte geloof, dat naar deze kant georiënteerd is, heeft iets oppervlakkigs. Zoals veel liederen het dynamische van de Psalmen missen. De soldaat in vredestijd heeft wel een uniform aan, hanteert zijn geweer en schiet. Maar er vloeit geen bloed. Welk een verschil, wanneer het ernst is aan het oorlogsfront!
vervolg zie pag. 541
vervolg van pag. 539
Het geloof is daar, los van zijn voorwerp — de levende God — misvormd. Het wordt een acte van de geest, die men kan voltrekken, wanneer men wil, als iemand, die uit axioma's wiskundige stellingen opbouwt.
Men kan dan b.v. komen tot de volgende redenering: od heeft met ons een verbond opgericht en daaraan Zijn teken en zegel verbonden. Daarom ben ik een 'bondeling'; als zodanig Gods eigendom en geroepen uit gehoorzaamheid belijdenis des geloofs af te leggen en aan het Avondmaal deel te nemen. Daarom heb ik deel aan Zijn eeuwig heil. Dat er tweeërlei ranken aan de wijnstok zijn, wordt dan alleen pro memorie genoteerd. Een moralistisch getinte verbondsgehoorzaamheid neemt de plaats in van droefheid naar God en bekering tot God. Dit geloof herinnert aan Joh. 2 : 23-25 waarin gesproken wordt van velen, die geloofden, maar aan wie Jezus Zichzelf niet toevertrouwde. Schijnbaar is dan het geloof betrokken op z'n rechte voorwerp n.l. het Woord. Maar men heeft dat Woord losgemaakt van God.
Daarom werkt het ook niet als een hamer, die verbrijzelt, als een vuur, dat verteert of loutert, als een balsem, die heelt, als een bron, die laaft.
Het resultaat is een vorm van dode rechtzinnigheid, die men tevergeefs tracht een fris kleurtje te geven,
(wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 november 1975
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 november 1975
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's