Macht en onmacht van Satan
7
De duivel de baas?
Ik noem twee geschiedenissen, beide gepubliceerd soms met naam en toenaam. Het eerste speelde in 1944 ergens in Zuid-Holland. Tolsma, die hierover in zijn dissertatie schreef spreekt van een inductiepsychose, een waanvorming met religieuze inhoud, die als een geestelijke besmetting om zich heen greep met desastreuze gevolgen. Een overspannen jonge man in een wat een typisch gezin gevoelt zich na wekenlange worsteling bekeerd; hij moet gaan preken; een vriend komt des zondagsavonds preeklezen. Nog een ander uit het gezin gelooft bekeerd te zijn. Men gaat de dijk op, het oordeel Gods aanzeggende. Als één van de broers niet meedoet, hoewel hij ook oude schrijvers leest, wordt hij door de ene zoon, die als een profeet beschouwd wordt als de duivel aangewezen Extatische taferelen .volgen. Het dagelijkse werk blijft liggen. Maar de 'duivel' moet sterven. Op afschuwelijke manier wordt deze gedood en verbrand. Eén ontkomt. De politie komt te laat. Wat zegt men? De allernaaste zegt: De jongen is niet gek, hoor. De Duivel heeft het die nacht gewonnen. En de kennis, die tevoren niet heeft gewaarschuwd noemde nu het bekeringswerk duivels werk. 'Als zij in het vrije werk Gods gelegen hadden, dan was er niets gebeurd'.
Als evenwel van de zijde van de overheid niet was ingegrepen, dan is het de vraag geweest of niet de infectie, want iets anders was 't niet, zich niet zou hebben uitgebreid. Maar was hier dan de duivel niet aan het werk, vraagt u. Heeft de duivel het niet gewonnen? Alle ziekte is een gevaarlijke invalspoort voor de boze, schreven wij eerder. Dat geldt ook hier. Sluit dit menselijke schuld uit? Betekent dat dan wij klaar zijn met te zeggen: Dat had niemand kunnen voorkomen? Als er goede geestelijke, schriftuurlijke leiding was geweest, als men het ziekelijke, bizarre, anthropocentrische van heel dat geestelijke leven had willen zien, dan zou het anders zijn gegaan, maar dat vreemde extatische abnormale werd juist als het echte beschouwd. 'Dat hebben wij nog nooit zo gehoord, dat iemand er zo diep door moet'. Maar ook hierin is het, dat soms de duivel zich verandert in een engel des lichts, maar ik mag-hem zijn gang niet laten gaan, ik moet waken en bidden en met de middelen, die de Heere alle ziekte bestrijden: Wie gezond zijn hebben de medicijnmeester niet van node, maar wie ziek zijn. Maar breng uw zieken daar dan ook! De tweede geschiedenis ontleen ik aan een artikel van Prof. Dr. J. H. Plokker (Tijdschrift voor Geneeskunde 1967), Demonopathische psychosen. Onder deze naam vat hij zeer uiteenlopende beelden met een geheel verschillende pathogenese (ziekteoorzaak) samen; één zijn zij in de idee, dat de zieken de vaste overtuiging hebben, dat zij van de duivel bezeten zijn. Een vrouw van middelbare leeftijd werd na een poging tot zelfmoord opgenomen. Zij was angstig en gespannen. Sombere gedachten zonder aanwijsbare oorzaak vervulden haar. Zij was niet bereid om te sterven. Later komen allerlei stemmen: Het is beter, dat je van de aarde verdwijnt, je bent een hellehond. Ik ben van de duivel bezeten. Het kan in de hel niet erger zijn dan hier. Zij vertelt van de verschijning van een troep duivelen. De diagnose was niet zo moeilijk: endogene melancholie en zo is deze zieke behandeld. Ik heb getracht deze beschrijving zo veel mogelijk te beperken.
Waken en bidden
Meer dan eens vinden wij in soortgelijke gevallen een zieke of een ziekelijke geest. Het is onjuist om hier te spreken van een bezeten zijn door de duivel of soortgelijke omschrijvingen van een bijzondere uitingen van het geweld van de boze in het leven van een mens. Dat blijkt ook uit de afloop: De duivel gaat niet op de loop omdat een extatische kring door de overheid uit elkaar gehaald wordt, opdat een gevaarlijke geestelijke infectie geen gelegenheid zal krijgen als een epidimie om zich heen te grijpen. Daarbij denk ik aan het eerste geval, waarbij een dode te betreuren was. De duivel is uit het hart van de tweede patiënte niet verdwenen door deskundige behandeling in een kliniek. De duivel wijkt niet voor bezweringen. De duivel wijkt niet alleen voor Hem, die de duivel overwonnen heeft en die in de wereld kwam om door de dood teniet te doen degene die het geweld des doods had, dat is de duivel.
Voor ons blijft over: waken en bidden; bidden en werken: bidden om Gods bijstand, om de kracht en de leiding van de HeiligeXieest om van alle onheilige machten te worden bevrijd en verlost en daarbij te werken met de middelen, die de grote Medicijnmeester ons ter beschikking heeft gesteld.
Zie je wel, waar de godsdienst de mens kan brengen? zegt men. Wij moeten niet meegaan met Freud en Adler, die de mens van zijn godsdienst willen genezen; dan kunnen deze verschrikkelijke dingen, als boven met enige voorbeelden getekend, niet gebeuren. Ja, ja, zei Rümke (hij schreef een uitnemend werk over Psychiatrie): velen willen godsdienst verdringen. Doen alsof er geen godsdienst is. Niet denken en niet praten. Alsof de Schepper niet het besef van de eeuwigheid in het hart des mensen gelegd, heeft een merkteken, dat niet uit te roeien is!
De grote Jung gaat — op eigen wijze — vierkant in tegen Freud en Adler c.s. Het is juist religie, die geneest schrijft hij: Ieder wordt daaraan in laatste instantie ziek, dat hij verloren heeft wat levende godsdiensten aan hun gelovigen te allen tijde hebben gegeven en niemand is werkelijk genezen, die zijn godsdienstige instelling niet weer bereikt.
Het moderne exorcisme determineert mij te gemakkelijk, waar en wanneer iemand van de duivel is bezeten, nog afgedacht wat boven in voorafgaande stukken naar voren is gebracht. Soms zijn de achtergronden volslagen onbegrijpbaar; onbegrijpelijk blijft het hoe van de zondemacht en zondebeïnvloeding altijd weer. Maar een schild hebben wij allen wel nodig, dat is heel zeker en wel een sterk schild.
Ik besluit met twee aanhalingen. De eerste van Luther: 'Wij zijn hier in het rijk van de duivel niet anders dan wanneer een reiziger in een herberg komt, terwijl hij weet, dat allen in het huis rovers zijn; als hij daar zou komen, zou hij zich toch wapenen en zo goed als hij kon uitkijken en niet veel slapen. Zo zijn wij hier op aarde, waar de boze geest een vorst is en het hart van de mens in zijn macht heeft om te doen wat hij wil'.
Het tweede is de aantekening van Calvijn bij Mare. 9 : 29. Dit geslacht kan nergens door uitgaan dan door bidden en vasten. 'Met deze woorden berispt Christus de traagheid van het geloof van sommigen opdat zij zouden weten, dat meer dan een gewoon geloof nodig is. Niet alle geloof is genoegzaam als het om een ernstige worsteling met Satan gaat, maar er zijn zware inspanningen nodig. Als geneesmiddel tegen matheid van het geloof schrijft Christus het gebed voor, waarbij Hij als hulpmiddel nog het vasten verordent. Gij zijt zachte (mollis) duivelbanners, alsof gij naar een gemakkelijke en speelse strijd uitgaat, terwijl gij toch met een sterke tegenstander te doen hebt, die alleen met uiterste inspanning overwonnen kan worden. Het geloof moet door het gebed worden versterkt en aangevuurd en daar gij te traag en te koud (te ongeïnteresseerd) zijt moet het vasten als hulp erbij komen Waar Satan eenmaal diepe wortels geslagen heeft en door langdurig bezit, machtig is geworden of waar hij met teugelloze willekeur heerst, daar is het moeilijk en zwaar de overwinning te behalen en daarom moet met alle krachten worden gestreden'.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 februari 1976
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 februari 1976
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's