Aan de voet van de kansel
Pastorale overwegingen
Onlangs bereikte de redactie van de Waarheidsvriend een vraag over de betekenis van de handdruk, die de 'dienstdoende' ouderling de voorganger geeft bij het begin en aan het eind van een kerkdienst. Ook op ambtsdragersvergaderingen komt deze vraag soms naar voren. Blijkbaar is dit voor onze ouderlingen in meerdere of mindere mate nogal eens een gewetensvraag. Het kan immers niet altijd lijden, dat men die handdruk met volle instemming geeft. Soms voelt de ouderling zich zelfs aangetast in zijn diepste overtuigingen door wat hij van de kansel hoort. En moet hij dan maar doen, alsof hij het er mee eens is en het zicht van heel de gemeente de man, die van de preekstoel komt, de hand geven ? Wat moet die gemeente daarvan denken ? Zou het niet goed zijn, als de gemeente aan de weigering van de hand door de ouderling onder aan de kansel kon zien, dat ze op moet passen met wat haar in de kerkdienst aan geestelijke spijs is voorgezet ? De kerkeraad moet zijn taak verstaan ? En die taak is toch zeker ook, dat vooral de ouderlingen toezien op de leer, die vanaf de kansel klinkt. Tenslotte zet geen weldenkend mens zijn handtekening onder een stuk, waar hij 't niet mee eens is.
Instemming of verantwoordelijkheid ?
De vraag is nu echter, of de handdruk aan de voet van de kansel een uitdrukking is van de instemming, die de ouderling betuigt met wat de voorganger in de dienst de Woord heeft gezegd.
Duidelijk is in elk geval, dat de handdruk van de ouderling een diepere betekenis heeft dan b.v. de handdruk van een kerkganger, die na afloop van de dienst de dominee zegt, dat hij met heel zijn hart heeft mogen luisteren. Ook brengt de ambtsdrager, die de voorganger tot aan het trapje van de kansel leidt, met de handdruk maar niet tot uitdrukking, dat hij met hem meeleeft en hem sterkte toewenst bij zijn moeilijke werk. Dat is iets, wat ook kan gebeuren, wanneer iemand een toespraak moet houden in één of andere vergadering.
Een kerkdienst is niet één of andere vergadering, waarin iemand een al of niet stichtelijk woord spreekt. Een kerkdienst draagt een ambtelijk karakter. Dat wil zeggen, dat daarin een gemeente is samengeroepen rondom Woord en sacrament om de gemeenschap met de levende God en met elkaar te doorleven. Het wil ook zeggen, dat de Heere 'een mensje, uit het stof verrezen' roept en bekwaamt om te bemiddelen in deze gemeenschapsoefening. Dat is een geweldige verantwoordelijkheid. En die verantwoordelijkheid ligt opgesloten in het ambt van dienaar des Woords.
Maar die verantwoordelijkheid is niet slechts een zaak van de dienaar des Woords. Het is een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van heel de kerkeraad, in het bijzonder van de ouderlingen. Darom zijn de leden van de kerkeraad ook ambtelijk aanwezig tijdens de kerkdienst. Heel die kerkeraad heeft in feite dienst in alle samenkomsten der gemeente, die onder zijn verantwoordelijkheid gehouden worden. De z.g. dienstdoende ouderling vertegenwoordigt die gemeenschappelijke verantwoordelijkheid alleen en geeft daaraan gestalte.
Daarom lezen we in onze kerkorde (Ord. 14, 1): 'Tot de opbouw van de gemeente als het Lichaam des Heeren is aan de ouderlingen toebetrouwd: het vergaderen van de gemeente, de zorg, dat alles in de gemeente met orde geschiedt, het dragen van de medeverantwoordelijkheid voor de bediening des Woords en het rechte gebruik der sacramenten, het samenbrengen van de gemeente rondom Woord en sacrament, de ambtelijke tegenwoordigheid bij de kerkdiensten '
Gelet op dit alles, mag de handdruk van de ouderling gezien worden als een symbool van de gezamenlijke verantwoordelijkheid, die een ambtelijke verantwoordelijkheid is voor de kerkdienst. Die verantwoordelijkheid blijft, ook als men persoonlijk en uit hoofde van zijn ambt zijn instemming met de preek niet kan betuigen. Daarom dient de handdruk niet achterwege te blijven als het laatste het geval is. De ouderling zou zich dan weliswaar voor het forum van heel de gemeente distantiëren van wat de voorganger op de kansel meende te moeten brengen, maar zijn verantwoordelijkheid blijft. Laat daarom die verantwoordelijkheid steeds tot uitdrukking komen in het symbool van de handdruk. Maar laat juist dat symbool de broeders van de kerkeraad er van bewust maken, dat hun roeping niet vervuld is met het in-en uitgeleide doen van de voorganger.
Een teken voor voorganger, gemeente en kerkeraad
Want als het in de handdruk dan ten diepste gaat om het mede dragen van verantwoordelijkheid, dan is het naar drie kanten goed, dat die handdruk er altijd is.
In de eerste plaats is ze een teken voor de voorganger zelf. Die zal daarin een onderstreping moeten zien van zijn opdracht op de kansel. Hij staat daar niet op zijn eentje. Hij moet geen eigen mening voordragen. Hij dient zich op de vierkante meter heilig land, waarop hij staat tijdens de Woordbediening, bewust te zijn, dat hij met heel de kerkeraad voor God verantwoordelijk is ten aanzien van wat hij zegt. Het achterwege laten van de handdruk zou de schijn wekken, alsof de man een soort symbool bezit op de preekstoel. De handdruk bevestigt 's mans roeping om zich te houden aan de enige spreekregel van de kerk, dat is het onfeilbare Woord van God. En in de Nederlands Hervormde Kerk betekent dat ook, uit kracht van het reformatorische kerk-zijn, dat hij gehouden is te blijven binnen de grenzen van 'het algemeen accoord' van onze belijdenisgeschriften.
In de tweede plaats wordt ook de gemeente er door de handdruk aan herinnerd, dat ze haar voorganger niet moet zien als één of andere mijnheer, die al of niet zinvolle dingen zegt. De gemeente mag van deze man verwachten, dat hij zich bewust is van zijn ambtelijke verantwoordelijkheid, die hij samen met het geheel van de kerkeraad draagt, zodat zij Zijn Woord kan ontvangen niet al eens mensen woord, maar, zoals het waarlijk is, als Gods Woord. Des te erger dan ook, als de gemeente in deze verwachting beschaamd wordt, doordat de man op de kansel meer zijn eigen mening voordraagt dan dat hij Gods Woord verkondigt.
En tenslotte zal de handdruk ook het recht onderstrepen, dat de kerkeraad heeft om in te gaan op wat de voorganger heeft gezegd. Dat laatste moet dan ook maar niet achterwege blijven, zeker ook niet als de ouderling de handdruk ervaart als een gewetenszaak. Zijn ambt is immers blijkens de formulier voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen: inzonderheid mede toezicht te nemen op de leer en de wandel van de dienaren des Woords, opdat alles tot stichting der kerk gericht moge worden en dat geen vreemde leer worde voorgesteld, volgens hetgeen wij lezen in Hand. 20 : 28, waar de apostel vermaant naarstige wacht te houden tegen de wolven, die in de schaapskooi van Christus zouden kunnen komen. 'Het opzicht over de dienaren des Woords is zeker niet alleen een zaak van de Provinciale kerkvergaderingen. Het is eerstens een zaak van de kerkeraad ter plaatse. Jacobus Koelman heeft zelfs van Arminius gezegd, dat het conflict met hem wellicht niet zo hoog opgelopen zou zijn, wanneer deze in Amsterdam was geble ven als gewoon predikant, omdat de kerkeraad daar een matigende invloed op hem had. (Aldus A. van Ginkel in zijn boek 'de ouderling', blz. 254).
De handdruk aan de voet van de kansel is geen formaliteit. Ze mag een afschaduwing zijn van wat Aaron en Hur deden, toen zij de handen van Mozes ondersteunden in de strijd tussen Israël en Amalek. De ouderlingen mogen biddend mee met de dienaar des Woords tot op de kansel om hem daar geestelijk te ruggesteunen. Wat is 't een zegen voor een predikant, als hij het zo ook tijdens de dienst ervaren mag.
Het gesprek met de voorganger
En omdat nu de handdruk onder aan de kansel geen formaliteit is, juist daarom mag en moet de ouderling als de man van de geestelijke achterhoede, naar voren treden, wanneer hij op grond van Schrift en belijdenis geen ja en amen kan zeggen op een preek. Dat doet hij uiteraard niet tijdens de dienst zelf. En misschien dat de voorganger er ook moeite mee heeft, dat de ouderling meteen na de dienst een gesprek wil hebben over de preek. In dat geval is het goed om een afspraak te maken voor dat gesprek op een later tijdstip. Maar in het algemeen zal de voorganger het juist erg op prijs stellen, dat men reageert op wat hij naar voren heeft gebracht. Hij dient daar in ieder geval voor open te staan, gelet op het bovenstaande. En dat gesprek na de preek zij dan geen twistgesprek. Het moet ook geen vrijblijvende discussie zijn. Het mag in liefde en ernst gevoerd worden rondom het Woord van God. En laat het vooral ook niet alleen plaats vinden, als er vragen zijn of ernstige critiek. Er schijnen kerkeraden te bestaan, die vinden, dat de dominee maar moet aannemen, dat het goed gaat, zolang als zij zwijgen. Maar waarom toch zouden juist zij zwijgen, als er een Woord van God van de kansel klonk, dat een reuke des levens ten leve en een reuke des doods ten dode was ?
Nee, een rechtgeaarde dienaar des Woords zit niet verlegen om een pluim. Laat de enige reactie in de consistoriekamer niet zijn: 'Wat was 't vol vanmorgen' of 'wat was 't stil in de kerk'. Laat het gesprek na de dienst in de consistoriekamer er niet slechts zijn om een verlegen stilte te verbreken. Laat het een woord uit het hart zijn, waar de 'geur van Christus in is. Nee, een voorganger moet niet dingen naar de goedkeuring van mensen. Want dan lijkt het er op, dat het gaat om de geur, die hij van zich zelf verspreidt. Maar laat de man, die daar zo heel alleen tussen hel en hemel heeft gestaan, aan de grens van de eeuwigheid, weten, dat men er als ouderling der gemeente met heel zijn hart bij is geweest. De man op de kansel heeft ook daar zijn aanvechtingen. Daarom is het zo rijk, als hij ervaren mag, dat hij ook broeders rondom zich heeft, aan wie hij het eerst mag beleven, wat God zegt: 'Mijn Woord keert nooit ledig weder. .. ! Welk een zegen dan, als de kerekraad met hun ambtsbroeders in het consistoriegebied voor de troon van God mogen gaan staan en het Woord van de prediking voor die God mogen neerleggen, opdat Hij er Zijn wondere werk mee zou doen.
En gaat dat laatste niet van harte, dan zou het eens overwogen moeten worden of de preek niet een aantal keren op de kerkeraadsvergadering onderwerp van gesprek moet zijn. Ook daardoor kunnen remmingen wegvallen. Als een kerkeraad voor de dominee de eerste aanblik van de gemeente mag heten, dan zal die kerkeraad, denk ik, ook het hart van de gemeente op tafel mogen leggen. En het is goed voor een herder en leraar om thuis te zijn in het hart van zijn gemeente, dat hart met al zijn vragen, zijn twijfels, zijn strijd, zijn geloofsvreugde, zijn verwondering en aanbidding.
Wij zeggen wel eens, dat er geen tucht in onze Kerk is. Maar wij hebben misschien al te vaak gedacht, dat een dominee toch altijd buiten schot blijft, omdat de provinciale kerkvergadering, die over hem moedert, zo'n eind weg zit. En we zijn, over de dienaren des Woords ten diepste denk ik, te zeer vergeten, dat het opzicht een zaak is en blijft van de kerkeraden. U weet het: tucht komt van tijgen, trekken. En waarom zou ook een ouderling een dienaar des Woords niet kunnen trekken ? Die twee staan daar even aan de voet van de kansel, ook in oog, hand in hand. En ieder van hen mag het weten: wij zijn niet zo maar van elkaar af. Ik ben mijn broeders hoeder.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 maart 1976
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 maart 1976
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's