Uit de pers
Evangelicals over atoombewapening
De discussie rondom de atomaire bewapening is binnen de kerk wat tot rust gekomen. Dat viel ook te verwachten na de vaak felle en heftige discussies, die tot zoveel polarisatie aanleiding gaven. Toch blijft de vraag urgent naar recht en grenzen van de bewapening. In Opbouw van 28 juni geeft drs. W. G. Rietkerk een overzicht van stemmen uit de engelstalige evangelicale wereld over dit onderwerp (p.a. publicaties van John Stott en Ronald Sider).
''Wij treffen in deze bredere evangelische wereld twee stromingen aan in de meningsvorming ten aanzien van de atoombewapening:
1. de mennonitische traditie van pacifisme;
2. de calvinistische of reformatorische traditie die werkt met de theorie van de rechtvaardige oorlog.
In het boek van Olivier Barclay komen velen uit eerstgenoemde traditie aan het woord en internationaal gezien is het vooral Ronald Sider die zich tot hun spreekbuis gemaakt heeft. Buiten Nederland is Menno Simons bekender en invloedrijker dan daarbinnen. Dat komt omdat de emigrantenlanden van ouds toevluchtsoord waren voor de vaak vervolgde mennonieten of anababtisten. Zij hebben een visie op het Koninkrijk van God als een werkelijkheid die volledig dwars staat op de onze. Het Koninkrijk van God, dat Jezus gebracht heeft is radicaal anders. Onze sociale en politieke wereld zal totaal verdwijnen als het rijk van Christus doorbreekt. Daarom mogen christenen geen medeverantwoordelijkheiid dragen met de overheid die deze wereld bestuurt met de vleselijke wapens van kanon en raket. Die wereldmijding is ook breder kenmerkend voor deze groep christenen. Vanuit die achtergrond ligt een radicale afwijzing van de atoombewapening helemaal voor de hand. Uit de Schrift wordt hier altijd de bergrede naar voren geschoven en wordt het N.T. van het O.T. losgemaakt (liefde t.o. gerechtigheid).
In de reformatorische traditie heeft men altijd verder gewerkt aan de leer van Augustinus t. a. v. de rechtvaardige oorlog. De Reformatoren zeiden: het Koninkrijk van God bestaat uit een vernieuwing en verheerlijking van déze aarde. Er is een continuïteit en christenen mogen meewerken in hun cultuuropdracht aan de ontplooiing van deze wereld als een zinvolle en ontsluitende arbeid, die waar het gebeurt tot eer van God ook in de toekomde eeuw vrucht zal dragen.
Op die basis waren zij bereid tot het dragen van medeverantwoordelijkheid ook in een gebroken en geschonden wereld. In Romeinen 13 en het O.T. vonden zij de basis voor hun visie op zelfs de mogelijkheid van het voeren van een oorlog: Augustinus zei: alleen als het is voor een rechtvaardig doel, als ze wordt gevoerd door het wettig gezag, als de manier waarop eerlijk is en fair. Bij de formulering van regels om vooral dit laatste uit te werken valt het op dat Augustinus met grote klem benadrukt dat daarom het gebruik van onnodig geweld verworpen moet worden, beloften ook aan een vijand moeten worden nagekomen (!), wraakoefeningen, massa-moord en wreedheden moeten worden afgewezen. Calvijn dacht daar niet anders over.
Het ligt voor de hand, dat deze leer van de rechtvaardige oorlog in al deze boeken midden in het centrum van de discussie staat. Want hoe volkomen naïef lijken al die regels te zijn na de wreedheden van de twee laatste wereldoorlogen! Hoe onmogelijk is het in een moderne oorlog om gewelduitoefening totaal te beperken! Vooral geldt hier de hoofdvraag: is er nu niet met het ontstaan van de nucleaire bewapening een totaal en ook principieel nieuwe tijd aangebroken die een verandering van deze reformatorische traditie afdwingt?'
De feiten spreken een onthutsende taal. Nog altijd zijn de gevolgen van Hiroshima niet voorbij. Maar de grootmachten, Rusland en Amerika, beschikken over een wapenarsenaal, dat de bom van Hiroshima vele, vele malen teboven gaat als het gaat om de mogelijkheid van vernietiging van leven. Als dit arsenaal ontbrandt, zo zegt Rietkerk, is het niet mogelijk, dat het leven op aarde voortgaat. Is Gods bedoeling met het overheidszwaard evenwel niet het leven op aarde te bewaren, door noodvoorzieningen die het leven op aarde ondanks de zonde mogelijk moeten maken? Hoe oordelen de 'reformatorische' evangelicals hier nu over?
'Atkinson en Stott zeggen in hun boeken terecht dat deze massa-vernietigingswapenen op morele gronden radicaal afgewezen moeten worden. Ze mogen niet bestaan en zijn per definitie een overtreding van het gebod van God en de regels van een rechtvaardige oorlog in Augustijnse traditie. Atkinson gaat op deze lijn verder en zegt: maar als je ze niet mag hebben, mag je er ook niet mee dreigen want dat is even immoreel.
Het komt Stott tot een ander standpunt. Hij erkent de morele afwijzing maar komt dan met de politieke realiteit. Intussen zijn ze er en wie ze eenzijdig wil afschaffen, vergroot het gevaar van een instabiele en dus meer explosieve relatie tussen de grootmachten. Er moet dus zo snel mogelijk worden afgebouwd en intussen móet je er wel mee dreigen. Hier ligt voor mij het kernprobleem: hoe voorkom ik dat ik in dit vraagstuk schizofreen word?'
Het lijkt op een pat-stelling. Rietkerk zelf denkt in de lijn van de duitse ethicus Thielicke, die gebruik en dreiging afwijst, maar constateert dat er van het hebben als zodanig een afschrikwekkende werking uitgaat. Thielicke acht het 'hebben' niet immoreel mits er duidelijk bij gezegd wordt dat we ze niet gebruiken. Een 'oplossing' kan men dit moeilijk noemen. Blijft immers het gegeven van het basis-wantrouwen tussen de machten en het onberekenbare van de wereldpolitiek. En wat als andere staten er in het Midden-Oosten over deze wapens kunnen gaan beschikken? Intussen blijken ook de Evangelicals op dit punt verschillend te denken. Dat is niet zo vreemd. De vragen zijn dermate ingewikkeld en veelomvattend dat men juist hier moeilijk kan zeggen: 'wij hebben de enig juiste, bijbelse of christelijke visie'. Binnen de kerken zullen we naar elkaar moeten blijven luisteren. En buiten de kerk zullen politici en militairen niet mogen verflauwen in de inspanning om wederzijds dit afschuwelijke potentieel aan wapenen terug te dringen.
***
De Davidster
Velen van ons zullen het bekende joodse symbool van de zespuntige ster kennen. Niet altijd is de Davidster een joods symbool geweest. Er is een lange geschiedenis aan voorafgegaan. In de bronstijd is de ster al te vinden in Mesopotamië en zelfs in Groot-Brittanië. Het oudste voorbeeld op joodse voorwerpen dateert uit de 7e eeuw voor Chr. Tot de veertiende eeuw duikt de ster in verschillende landen op, soms als ornament, soms als magisch symbool. Maar dan is ze nog geen specifiek joods symbool. Over deze Davidster las ik een boeiend artikel in het maandblad Israël (mei 1985). 'In de 14 eeuw duikt de naam "Magen David" (= Davidsschild) op. van 1300 tot 1700 worden de twee benamingen door elkaar gebruikt, maar de naam Magen David krijgt de overhand tot hij alleen overblijft. Na 1492 wordt de Magen David in Praag, Italië en Holland als "drukkersmerk" gebruikt en enkele families nemen de ster in hun wapenschild op. Maar tot die tijd is zij geen specifiek joods symbool.
In Praag werd de Magen David voor het eerst officieel als joods embleem gebruikt. In 1354 verleende Karel IV de joodse gemeenschap het voorrecht van een eigen vlag. Hierin prijkte de Magen David, terwijl de vlag 'vaandel van David' werd genoemd. Later kwam de Magen David in Praag veelvuldig voor op synagogen, zegels van de gemeenschap, boeken en talrijke voorwerpen. Van Praag uit verspreidde de Magen David zich over de omliggende gebieden. Maar op twee uitzonderingen na vindt men haar niet op grafzerken. (Dit gebruik komt pas op vanaf het einde van de 18e eeuw.)
Na Praag verschijnt de Magen David in Wenen als officieel embleem van de joodse gemeenschap. Zij neemt haar op in haar zegel. Een afdruk ervan werd teruggevonden op een document uit 1655.
Toen de joodse wijk in 1656 officiel werd afgebakend, sierde de Magen David de grenspalen van het joodse gebied, zoals het kruis de christelijke grenspalen. Een van die grenspalen wordt in het gemeentemuseum van Wenen bewaard. In 1670 werden de Joden uit Wenen verdreven. De Magen David werd nu het embleem van hun nieuwe verblijfplaats van Moravië tot Amsterdam.
In kabbalistische kringen wordt de Magen David het "schild van de Zoon van David", m.a.w. de Messias. In de 17e eeuw kende het embleem een ruime verspreking onder aanhangers van de valse messias, Sabbatai Tswi; zij propageerden het onder de naam "zegel van de Messias, zoon van David". Ten slotte vond de Magen David als symbool van het Jodendom in de 19e eeuw een ruime verspreiding in alle landen en in alle joodse gemeenschappen. Die verspreiding werd waarschijnlijk in de hand gewerkt door het verlangen naar een algemeen erkend embleem dat kon worden vergeleken met het christelijke kruis. Van nu af aan komt dit embleem meer en meer in zwang. We krijgen het niet alleen meer te zien in de zegels van de gemeenschappen, maar ook op grafzerken, op de gevels van synagogen en zelfs op culturvoorwerpen, b.v. de mantels van de Torarollen.
Op het einde van de 19e eeuw kiest het opkomende zionisme de Magen David als kenteken. Het staat al gedrukt in de kop van het eerste nummer van "Die Welt", de zionistische krant van Th. Herzl, dat op 4 april 1897 verschijnt. De Magen David wordt zo het symbool van een nieuwe hoop en een nieuwe toekomst voor het Joodse volk.
Bij de oprichting van de Staat Israël kiest men de Menora, het oudste echt joodse symbool, tot embleem. Maar de Magen David blijft bewaard in de nationale vlag (die feitelijk de zionistische vlag is).
Ook Nazi's maakten gebruik van de Magen David, maar als een "schandvlek". Zo is ze met miljoenen Joden meegegaan op weg naar de dood. Daardoor verwierf ze in de diepte een nieuwe betekenis waarin lijden en hoop samengaan.
Franz Rosenzweig interpreteerde de Magen David als "Ster van Verlossing", een benaming die de titel werd van een van zijn boeken: Der Stern der Erlösüng (1921).
Volgens Rosenzweig bestaat de Magen David uit twee driehoeken. Die met de punt naar boven verbeeldt de ruimte: God, de wereld, de mens; die met de punt naar beneden de tijd: de Schepping als verleden, de Openbaring als heden, de Verlossing als toekomst. De twee driehoeken op elkaar wijzen erop dat de Schepping God verbindt met de wereld, de Openbaring God met de mens, en de Verlossing de mens met de wereld. Voor Rosenzweig bestaat de verlossing in de totstandkoming van een volmaakte harmonie tussen de mens en de wereld, enerzijds, en God, anderzijds. Volgens hem zijn de mens, God en de wereld drie gescheiden eenheden die zich slechts met elkaar kunnen verenigen door de kracht van de Verlossing. Wanneer die zal zijn gekomen (met name in de messiaanse tijd), dan zal er geen dood meer zijn en zullen de levenden onsterfelijk een eeuwigdurende loflied op de Verlossing zingen.
Omtrent de oorsprong van de benaming "Magen David" voor de zespuntige ster tast men in het duister. Een joodse legende verklaart die als volgt: Toen Saul David achtervolgde, verschool deze zich in een grot. Een spin weefde een web voor de ingang van de grot. Toen Saul het web zag, zei hij bij zichzelf: "Hij zit niet in de grot, want het web is nog heel", en hij trok verder. Eenmaal het gevaar voorbij kwam David uit de grot; toen zag hij het web dat hem uit Sauls handen had gered. Het web had de vorm van een zespuntige ster. Vandaar de naam "Magen David", wat betekent Schild van David...'
***
De bevindelijk-gereformeerden onder de sociologische loep
Er is in dit blad al enkele malen geschreven over de dissertatie van dr. C. S. L. Janse 'Bewaar het pand'. Ik trof in het blad De Wekker enige artikelen over dit boek aan van de hand van prof. dr. W. v. 't Spijker. Zijn waardering over deze gedegen studie is gemengd met kritiek. Het portret, dat Janse tekent van de door hem beschreven groepering, stelt hem teleur. Van dit portret vindt men een samenvatting in een artikel dat ir. v. d. Graaf aan dit boek gewijd heeft. Hier volgt nu het oordeel van de Apeldoornse kerkhistoricus:
'Het spijt me, dat ik achter de betrouwbaarheid van dit signalement een vraagteken moet zetten. Wanneer ik van achteraf mag beginnen: wanneer men in het buitenland komt, treft men in de kerk, vooral op het land, velen aan, die in het zwart gaan, die langzaam zingen, die een eigen voorkeur voor een bijbelvertaling of tekst hebben - en die niet behoren tot de hier geschetste groep. Men behoeft overigens niet eens naar het buitenland te gaan, om er achter te komen, dat de kenmerken die hier genoemd worden, al dan niet in verband met elkaar, nog helemaal niet de zekerheid geven, dat men met een bevindelijk-gereformeerde te doen heeft. Ik ken vele bevindelijk-gereformeerden, die een andere krant lezen dan die, welke kenmerkend geacht wordt voor deze groep, en die ook op een andere politieke partij stemmen, dan in dit kenmerkensysteem wordt aangegeven, die bovendien wel eens een gekleurde jurk aan hebben of zich van een hoofddeksel bedienen, zo flatteus en modieus, dat ik er meer wereldsgezindheid dan bevindelijk-gereformeerdheid achter moet zoeken. Ik vertrouw dit portret niet helemaal Ik weet dat er een groot aantal mensen in Nederland leeft, dat aan dit signalement beantwoordt. Maar zijn dat nu de bevevindelijk-gereformeerden?
Nu zijn deze overwegingen nog maar het begin van de moeilijkheden die zich voordoen, wanneer men de bevinding met de hoed, de geestelijke ervaring met de politieke partij in verband brengt. Het kan dr. Janse toch niet ontgaan zijn, dat juist ten aanzien van de bevindelijkheid, er méér van een mens gevraagd wordt, dan het lezen van een krant, het stemmen op één partij, net kiezen voor één kleur uit het rijke scheppingspalet. Ik moet aannemen, dat dit inderdaad duidelijk was voor de auteur, en ik neem ook aan, dat we daarom een aanvullend signalement krijgen in een stuk dat geschreven werd onder het opschrift: historisch perspectief, en meer nog in een aantal bladzijden die gewijd zijn aan de religieuze overtuiging van de bevindelijk-gereformeerden.
Het historisch perspectief vind ik mager. Het lijkt me ook eenzijdig en naar de doelgroep toe geschreven. Maar ik laat het rusten. Beter lijkt de beschrijving van de religieuze overtuiging, wanneer daarbij gebruik wordt gemaakt van sommige leerstukken die sprekend naar voren komen: bijbelbeschouwing, uitverkiezing, bekering, kenmerken van bekering en geloof, vereisten voor predikanten, opvatting van de tien geboden en ook die van de voorzienigheid Gods. In de engelstalige samenvatting vinden we een nog eenvoudiger kenmerk van de leerstelligheid der bevindelijk-gereformeerden: ellende, verlossing, dankbaarheid.
Nu, ik vind dit alles ook vrij wat mager. Want al deze leerstukken worden hartelijk onderschreven door hen, die wellicht niet op staande voet door dr. Janse onder de bevindelijken zullen worden gerekend. Vraag het ook aan de bevindelijken zelf. Ik bedoel niet aan hun kinderen, door middel van een enquêteformulier via de school uitgereikt en ook niet aan hun onderwijzers. Maar aan de bevindelijken zelf. Zij zullen u zeggen, dat al die leerstukken op zichzelf nog niets zeggen. Dat het een voet te hoog kan zitten. Dat een bevindelijke kennis iets geheel anders is dan een verstandelijke kennis. Dit schreef dr. Janse zelf ook al. Maar dan moest hij toch ook hebben aangevoeld, dat het gebruik van de term "bevindelijk" zich verzet tegen déze rubricering, alsof men de ware bevinding zou kunnen signaleren met behulp van een sociologisch schema.
Wat is bevinding?
Men zal verstaan, dat ik ernstig bezwaar heb: niet vanuit de sociologie, omdat ik moet bekennen, dat ik daarvan te weinig verstand heb. Enigszins heb ik bezwaar, en ik zou dit kunnen toelichten, tegen een historische vertekening van dit gereformeerdendom, maar het weegt me niet zo zwaar. Wérkelijk een groot bezwaar heb ik tegen het hanteren van het begrip 'bevinding' op een zo veruitwendigende manier, dat men haar kan aflezen van zo uiterlijke kenmerken. Dit bezwaar heb ik, dat de bevinding hier verschraalt, en haar hemelse gloed moet gaan missen onder deze analyse, zodat van de bevindelijken een partij wordt gecreëerd. Mijn respect voor de ware bevinding van Gods volk is zo groot en ik schat het geheim van de zaak der bevinding zo hoog, dat ik er voor zou terugdeinzen om ook maar te suggereren, dat men die hoogheilige zaak in een dissertatie over een sociologisch onderwerp zou kunnen vangen.
Ik denk dat ik weet hoe het zit. We zullen onder bevinding toch wél iets anders verstaan. Maar daarom ware het mij lief geweest, wanneer dr. Janse eenvoudig had geschreven over wat we noemen: de rechtervleugel van de gereformeerde gezindte of iets dergelijks. Nu dit niet het geval is, zou ik een kleine vriendelijke waarschuwing niet willen achterhouden. Wanneer het Reformatorisch Dagblad gezien wordt als een herkenningspunt van deze flank der gereformeerde gezindte, zoals in het boek geschiedt, laat deze krant dan niet al te grote waarde hechten aan zulke uiterlijkheden, die immers het werkelijke gelaat van de gereformeerde christen niet bepalen. Laat het trachten de ware bevinding in haar geheim en rijkdom te bevorderen en te eerbiedigen. Zij is gebonden aan Schrift en belijdenis. Anders moet men vrezen, dat deze krant al emanciperende assimileert zodat over een x-aantal jaren de persistentie verdwenen is.'
Ter verheldering: met de laatste zinsnede grijpt Van 't Spijker terug op de ondertitel van Janse's boek: de spanning tussen assimilatie en persistentie bij de emancipatie van de bevindelijk-gereformeerden. Assimilatie duidt aan het opgaan van groepen of personen in een andere sociale laag. Persistentie betekent daartegenover, dat men blijft bij de manier van leven, die men er op nahield.
De bezwaren die Van 't Spijker uit, zijn niet van belang ontbloot. Veruitwendiging heeft het kerkelijk leven, ook in de gereformeerde gezindte veel kwaad gedaan. Sociologische studies lopen nogal eens gevaar feitelijke gegevens als normen te gaan hanteren. Vaak geschiedt dat in het progressieve kamp. Het is niet te hopen dat de door Janse genoemde kriteria en uiterlijke kenmerken ook als norm, ja als graadmeter voor de zuiverheid gebruikt zullen worden. Hier en daar bereiken ons wel eens geluiden die reden geven voor die vrees. Daarmee is aan het gereformeerde leven in zijn hoogten en diepten geen dienst bewezen. Integendeel!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1985
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1985
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's