De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Volwassendoop en herdoop (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Volwassendoop en herdoop (3)

10 minuten leestijd

Wij hebben de vorige keer gezien, dat Calvijn in zijn leer aangaande de doop uitgaat van het wezen van het sacrament als teken en zegel van Gods genadige belofte in Christus, dat dient tot versterking van het geloof en dus ook alleen in het geloof kan worden ontvangen, door de Heilige Geest. Dat geldt van het sacrament van het Heilig Avondmaal, dat geldt ook van het sacrament van de Heilige Doop. En als het van de doop alszodanig geldt, heeft dit evenzeer betrekking op de kinderdoop. Want voor Calvijn is de kinderdoop niet een aparte doop, maar is hij één met de volwassendoop en vormt hij daarmee samen de ene christelijke doop.

Als dus ook voor de doop der kleine kinderen der gelovigen geldt, dat deze alleen in het geloof kan worden ontvangen, hoe wordt dit dan door Calvijn mogelijk geacht, als het om kleine, onmondige kinderen gaat? Het antwoord op deze vraag is niet eenvoudig. Het is dan ook duidelijk, dat Calvijn en ook de andere Reformatoren daarmee hebben geworsteld. Wat Calvijn betreft sluit hij in de beantwoording van deze vraag in eerste instantie zich geheel aan bij Luther. Luther is ertoe gekomen om aan te nemen, dat ook de kleine kinderen, die gedoopt worden, het geloof bezitten. Zo kon het dus ook voor hen voluit melden, dat het sacrament van de doop ontvangen werd in het geloof. Maar Luther wist natuurlijk wel, dat dit geloof niet aanwezig is bij de kinderen in een volwassen, bewuste gestalte. Hij sprak dan ook van een kindergeloof, dat nog onbewust aanwezig was, maar dat toch gezien mocht worden als een inwoning van de Geest in het hart, waardoor zo'n kind toch de goddelijke genade deelachtig was.

Bij Calvijn vinden wij dezelfde opvatting ook. Vooral aanvankelijk heeft hij zich duidelijk in deze zin uitgesproken. Maar ook in de laatste uitgave van zijn Institutie van 1559 heeft hij het daarover. Hij gaat er dan vanuit, dat wij mogen geloven, dat in de harten der kleine kinderen het zaad des geloofs is gelegd door de Heilige Geest, en dat mede daarop het sacrament van de doop gericht is. Hij houdt dit staande tegen de Dopers, die de kinderdoop o.a. daarom afwezen, omdat kleine kinderen nog niet kunnen geloven. En omdat de doop door hen heel uitdrukkelijk als geloofsdoop werd beschouwd, konden en mochten de kleine kinderen volgens hen niet voor de doop in aanmerking komen.

Bij Calvijn ligt dit anders. Hij heeft geen vrijmoedigheid om kleine kinderen van het deelhebben aan de genade uit te sluiten. Want hij beseft heel diep, dat er voor de Heilige Geest geen grenzen zijn, in de actieradius van zijn toepassende genade. Als voor de Geest zelfs het hardste hart geen onoverkomelijke hindernis is om het te vernieuwen, en daaraan het geloof te schenken, zou het dan voor de Geest wel onmogelijk zijn om binnen te komen in het jonge kinderhart om ook daar Gods genade in Christus te verheerlijken? Trouwens, Calvijn vindt in de Schrift zelf maar al te duidelijke bewijzen, dat de Geest dit niet alleen kan doen, maar ook metterdaad doet. Hij noemt dan Jeremia, die reeds vanaf de schoot van zijn moeder door God geheiligd is, en Johannes de Doper, die in de buik van Elisabeth van blijdschap opsprong bij de binnenkomst van Jezus, die ook nog verscholen lag in de schoot van Maria. Dat laatste brengt Calvijn ertoe om vooral ook op Jezus zelf te wijzen. Christus zelf is toch ingegaan in de schoot van Maria als een bijna onzichtbaar zaad, en is als een ongeboren vrucht negen maanden lang in de buik van zijn moeder geweest, en is daarna even klein, machteloos en onwetend ter aarde gekomen als ieder ander kind. En toch was Hij ook toen de Zoon van God. Ook toen was Hij reeds bezig om in onze plaats zijn Middelaarswerk te volbrengen. Dat deed Hij door de kracht van de Heilige Geest. Zo machtig is dus de Geest. De Geest is immers God zelf, die God, voor wie niets te wonderlijk is.

Het is dus eigenlijk voor Calvijn geen punt om met overtuiging te stellen, dat de Geest niet alleen kan werken, maar ook metterdaad werkt in de harten van de jonge kinderen. Mede daarom acht hij het volkomen legitiem, juist ook vanuit de aard van het sacrament, om ook aan de kleine kinderen der gelovigen de doop te bedienen.

Toch knoopt Calvijn er tegelijk een andere gedachte aan vast. Met de eenheid van geloof en doop te handhaven, hoeft dat volgens hem nog niet te betekenen, dat het geloof reeds bij de kinderen aanwezig moet zijn, als een voorwaarde, op grond waarvan de doop kan plaatsvinden. Calvijn meent, dat als wij dit zo zouden stellen, wij dan de Geest zouden binden in zijn vrijmacht. Dat laatste is niet mogelijk, en daarom ook niet geoorloofd. De Geest is immers God zelf. Als zodanig is Hij niet alleen de almachtige God maar ook de souvereine God. Hij laat zich niet binden door ons. Maar, zoals Jezus tegen Nicodemus zegt, de Geest waait waarheen Hij wil. En ook wanneer Hij wil. Voor Calvijn houdt dit in, dat het goed mogelijk is, dat de Geest de belofte der genade, die in de doop wordt betekend en verzegeld, ook op een later moment in het leven van de gedoopten tot werkelijkheid kan brengen door geloof en bekering te schenken. Want de belofte zelf geldt voor het hele leven en ook de doop als teken en zegel geldt voor het hele leven. Het hele leven van de gedoopte is dus als het ware het werkterrein van de Geest. De eenheid van doop en geloof wil Calvijn dus niet beperken tot het moment van de doop zelf, maar uitstrekken tot het hele leven van de gedoopte.

Het is duidelijk, dat hier een beslissing door Calvijn wordt genomen, die tamelijk ver reikende consequenties kan hebben en ook wel gehad heeft, vooral in de latere gereformeerde tradities. Voor Calvijn zelf betekende deze verruiming van de relatie doop en geloof, dat er in zijn doopleer een belangrijke plaats werd toegekend aan het verbond. Op deze wijze zag hij het kind, dat gedoopt is, opgenomen in het verbond van God met zijn volk. Vandaar, dat Calvijn er zoveel waarde aan hecht, om de doop te verstaan als de vervulling van de oudtestamentische besnijdenis. Want ook de besnijdenis was teken en zegel van het verbond, dat God met zijn volk Israël gesloten heeft. Daarin is het van essentieel belang, dat reeds de kleine kinderen ook besneden werden. Zij ontvingen ook het teken en zegel van het behoren tot het verbond van God. Zij werden immers beschouwd als te behoren tot het volk van God. Zij deelden in dezelfde beloften en ook in dezelfde verplichtingen. Zij waren wel klein, maar zij hoorden er toch helemaal bij. Welnu, ditzelfde geldt ook van de doop en de gedoopte kinderen. Zij zijn ook opgenomen in het volk des Heeren, zij behoren evenzeer tot de gemeente van Jezus Christus. Zij mogen delen in dezelfde rechten en in dezelfde plichten. Zij delen evenzeer in het volle heil van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Daarom mogen zij ook het teken en zegel daarvan ontvangen.

We zien hier dus een verbreding optreden in tweeërlei richting. In de eerste plaats geldt dit de leeftijd van het gedoopte kind. De doop geldt niet slechts voor het moment van de doop zelf, maar voor het hele leven, door de jeugd en de volwassenheid en de ouderdom heen, tot aan de laatste levensdag toe. Maar de verbreding gaat ook in de richting van het persoonlijke naar de gemeente, naar het volk Gods, in het midden waarvan het jonge kind mocht geboren worden, en opgroeit en opgevoed wordt en groot mag worden. Het is wel jong en klein, maar het telt helemaal mee. Daarom ontvangt het alles, wat de anderen ook ontvangen. Want ook in dit opzicht geldt, dat er bij God geen aanneming des persoons is, en dat Hij de God van Zijn volk is, van geslacht tot geslacht. Het is duidelijk, dat deze verbondsgedachte sterk heeft geleefd bij Calvijn en in de hele gereformeerde traditie. En wij zijn ervan overtuigd, dat zij diepe wortels heeft in Gods eigen Woord. Tegelijk mogen wij binnen dit verbondskader ook het gezin plaatsen en de betekenis van het geboren zijn uit gelovige ouders en het ontvangen van een christelijke opvoeding. Het zijn evenzo vele aspecten van het veelzijdig leven des verbonds, zoals dit ook zo duidelijk in de Schrift ons wordt geopenbaard, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament. Het is dan ook veel betekenend dat bijv. in de brieven van Paülus telkens de gezinsrelaties worden aangegeven en de goddelijke beloften en geboden in die verbanden worden doorverteld. Dat is voluit nieuwtestamentisch, omdat het voluit oudtestamentisch is. En het is één van de vele bijbelse bewijzen, dat de nieuwtestamentische gemeente de vervulde gestalte is van het oudtestamentische verbondsvolk.

Wanneer wij nu in het bovenstaande met eigen woorden de doopleer van Calvijn, zeer in het kort, hebben weergegeven, komen wij tenslotte voor de vraag te staan, hoe Calvijn dan de gedoopte kinderen der gemeente heeft gezien. We zagen: eerst heel duidelijk als gelovige kinderen, ook al is het geloof in hen nog slechts als een zaad aanwezig. Vervolgens treedt er een ruimere beschouwing op door de verbreding naar de twee genoemde kanten. Betekent dit laatste nu, dat er een wijziging optreedt in Calvijns visie op het gedoopte kind? Het antwoord moet heel duidelijk luiden: neen. Calvijn blijft ook dan het gedoopte kind zien als gelovige, omdat het kind voluit deel uitmaakt van het volk Gods, van de gemeente van Christus, van het verbond des Heeren. Dat moeten wij dus goed zien, en ook vasthouden.

Tegelijk is er echter mee verbonden, dat voor Calvijn deze positieve beschouwing van het gedoopte kind nooit wordt tot een automatisme in die zin, dat hij op zodanige wijze aanneemt, dat het kind tot Gods gemeente behoort, dat de oproep tot geloof en bekering nu niet meer nodig zou zijn, omdat dit alles reeds als aanwezig beschouwd wordt. Nee, juist omdat Calvijn weet, dat de Geest vrijmachtig zijn werk doet en zijn weg gaat en zich niet laat binden aan het moment van de doop zelf, maar het hele leven van de mens tot zijn werkterrein maakt, daarom krijgt in het kader van deze positieve doopbeschouwing, ook ten op­ zichte van de jong gedoopte kinderen, de prediking van geloof en bekering voluit haar plaats. Dat is m.i. de bijbelse spanning, die Calvijn brengt in zijn doopleer en tevens in zijn visie op de christelijke gemeente. Enerzijds gaat hij er voluit vanuit, dat ze waarachtig christelijke gemeente is, gemeente van ware christgelovigen. En daar horen ook de kinderen bij. Anderzijds houdt hij volledig ruimte ervoor om die gemeente op te roepen tot geloof en bekering, om haar ook vanuit Gods Woord kritisch, vermanend en waarschuwend, en zelfs met Gods oordelen dreigend tegemoet te treden, vanuit de wetenschap, dat niet alles Israël is, dat Israël genoemd wordt. Calvijn weet dat niet allen, die tot de gemeente behoren, ware gelovigen zijn. Dat er ook schijngelovigen en ongelovigen onder hen zijn, en ook velen die al of niet definitief van het goede spoor zijn afgeweken. Dit brengt hem tot een positief-kritische benadering van de gemeente, vanuit het Evangelie, vanuit het positief-kritische verbondsdenken, dat wij ook in de Schrift terugvinden, en dan weer, zowel in het Oude Testament als in het Nieuwe Testament.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 augustus 1985

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Volwassendoop en herdoop (3)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 augustus 1985

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's