De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Het begin van de zending onder de heidenen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het begin van de zending onder de heidenen

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

'Zondert Mij af beide Barnabas en Saulus tot het werk', waartoe Ik ze geroepen heb. (Hand. 13 : 2b)

De gemeente, die de eer te beurt viel om de eerste zendelingen uit te zenden, was Antiochië aan de Orontes in Syrië. Een grote stadsgemeente, te vergelijken met een stad als Amsterdam in onze dagen. In deze metropool was een christelijke gemeente ontstaan die voor een deel uit gevluchte christen-joden bestond; en voor een deel uit christenen, die van oorsprong heiden wan.

Een gemeente, waar de geestelijke komaf nogal ver uit elkaar lag. Het was echter niet het verleden, dat de gemeente van Antiochië maakte wat ze was. Nee, het was vooral de genade van de Heere Jezus Christus, die hen samenhield binnen de band van het geloof. Zij, die van heidense komaf waren, mochten roemen in de genade, dat zij door het bloed van Christus toegang gekregen hadden tot de levende God en Vader door één Geest. Nu waren ze geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods. En zij die van Joodse komaf waren, mochten roemen in de genade dat zij deel mochten hebben aan de vervulling van de beloften, aan de vaderen geschied. Zij mochten delen in de belofte des Vaders: de Heilige Geest. Door die Geest mochten ze de Heere aanroepen met 'Abba = Vader'!

Dat de Heilige Geest in de gemeente van Antiochië woonde en werkte kunnen we afleiden uit het tekstgegeven dat daar enige profeten en leraars waren.

De Bijbel leert ons dat het voorkomen van profeten en leraars in de gemeente geen vanzelfsprekende zaak is. Het is een gave van God. In 1 Kor. 12 : 28 lezen we: En God heeft er sommigen in de gemeente gesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten(!), ten derde leraars(!), daarna krachten, daarna gaven der gezondmakingen, behulpsels, regeringen, menigerlei talen. En in Efeze 4 wordt ons betuigd dat profeten en leraars gaven zijn, die de verhoogde Christus uitdeelt. En reeds in het Oude Tesment lezen we dat de profetie en de bekwaamheid tot het ambt een gave van de heilige Geest is.

Het voorkomen van profeten en leraars in de gemeente van Antiochië is dus een bij­ zondere gave van God drieënig. Vader, Zoon en Heilige Geest. En... waar de Heere gave geeft doet Hij dat mild en overvloedig: In de gemeente van Antiochië zijn wel vijf profeten en leraars. Vijf mensen, die door de Heilige Geest geleid, bekwaam waren de gemeente te leiden in de grazige weiden en heilgeheimen van Gods Woord. Vindt u niet dat de situatie van Antiochië schril afsteekt bij de situatie van vele (stads-)gemeenten in onze tijd? Hoevele predikantsplaatsen werden er in de afgelopen 40 jaar opgeheven. En wat is er in de bestaande (stads-)gemeenten vaak een schrijnend tekort aan (door de Heilige Geest geleide) ambtsdragers.

Hoe zou dat komen? Zou de oorzaak kunnen liggen in het niet volharden van de gemeente mét haar ambtsdragers in de leer der apostelen; niet meer volharden in de gemeenschap, in de breking des broods en in de gebeden. Wordt de Heilige Geest in vele gemeenten niet bedroefd door het vasthouden aan een zondige levenspraktijk? In hoevele gemeenten en in hoevele harten kan Hij de genadegaven van de Heere Jezus niet eens kwijt, omdat de handen en de harten vól zijn van andere goederen, waar men méér heil van verwacht, dan van het heil dat de verhoogde Christus ons wil schenken.

Zou het teveel gezegd zijn dat er een direkt verband bestaat tussen de geloofsband met Christus en de aanwezigheid van door de Heilige Geest geleide ambtsdragers in een gemeente? Is de ambtsdragersnood in de meeste gevallen niet een signaal van de geloofsnood in de gemeente? !

Verder moet het ons opvallen dat Antiochië en niet Jeruzalem de eer krijgt om als zendende gemeente te mogen fungeren. Het is niet onmogelijk dat hierin al iets van de voorafschaduwing ligt, dat de heidenen het oude verbondsvolk Israël zullen vóórgaan in het Koninkrijk van God. Als de gemeente van Jeruzalem haar taak ten opzichte van de heidenwereld niet verstaat, dan gaat de Heere souverein aan haar voorbij. Dan wordt het uiterst actueel: Vele eersten zullen de laatsten zijn en vele laatsten de eersten. De Heere zal de heidenen doen voorgaan om het oude verbondsvolk tot jaloersheid te wekken. Opdat zij hun schuld jegens de Heere en hun naasten gaan erkennen en hun zaligheid in die ene Naam gaan zoeken, die er onder de hemel gegeven is: Jezus Christus. Waar niet meer verstaan wordt dat Gods gave de opgave van de mededeelzaamheid met zich meebrengt, daar verachtert men in de genade. En als de Heere het niet verhoedt komen wij tenslotte buiten de genade te staan. Hoe moet de verhoogde Heere aan het eind van de eerste eeuw de gemeente van Laodicea aanklagen: Zij waren daar zo zelfgenoegzaam geworden. Zij meenden zo rijk en verrijkt te zijn en aan geen ding gebrek te hebben, terwijl ze zo ellendig en jammerlijk, en arm, en blind en naakt waren. In hun zelfgenoegzaamheid waren ze lauw geworden. En daarom zou de Heere hen uit Zijn mond spugen. Zullen wij het voor onszelf en voor onze gemeente vasthouden én in de praktijk brengen: De Godsstroom van genade wil in ons leven vloeien én verder vloeien. Brengen wij die stroom tot stilstand dan is het precies als met gewoon rivierwater: spoedig is alle leven eruit, alle reuk en smaak eraf: het gaat spoedig stinken. Een teken dat het in staat van ontbinding is! Een gezonde gemeente, een gezonde gelovige leeft van het gegeef. Wij komen bij de Heere nooit verder dan de bedelstaf. Maar hij leeft anderzijds ook óm te geven.

Wie nu zou denken dat de gemeente van Antiochië vanwege haar geestelijke welstand zendende gemeente mocht worden, komt beschaamd uit. Niet de gemeente zendt uit maar het is de Heere Zelf.

Stelt u zich eens voor dat dat wel zo was! En velen denken, blijkens de zendingspraktijk, dat het inderdaad zo is: de gemeente zendt! Zending wordt dan gezien als een activiteit van de gemeente. Het is een liefhebberij of een nobel streven, een uiting geven aan je gevoel van naastenliefde. Zending is een humanitaire zaak. Wie de zending zó opvat heeft geen oog en hart voor de eigenlijke Zender in de zending: de Heere!

In ons tekstgedeelte in Hand. 13 lezen we het steeds weer. In vers 2 zegt de Heilige Geest (dus niet de gemeente of één van haar ambtsdragers): 'Zondert Mij af beide Barnabas en Saulus tot het werk, waartoe Ik (dus niet één of andere mens of menselijke instantie) hen geroepen heb. En in vers 4 lezen we: Dezen dan, uitgezonden zijnde door de Heilige Geest (dus niet de gemeente, noch de drie achterblijvende profeten en leraars!). Lucas laat er geen twijfel over bestaan Wie roept tot en Wie zendt in de zending. Het is de Heere Zelf. Hij roept wie Hij wil en wanneer Hij wil. Maar Hij is het ook Die zendt wie Hij wil en wanneer Hij wil.

Nadat de Heilige Geest te kennen heeft gegeven dat Barnabas en Saulus voor het zendingswerk onder de heidenen moesten worden afgezonderd komen de gemeente en de drie andere profeten en leraars bij elkaar en vasten en bidden alvorens Barnabas en Saulus de handen op te leggen en hen te laten gaan.

De eigenlijke uitzending door de gemeente van Antiochië gaat dus door een periode van vasten en bidden vooraf.

Het bidden zal ons niet bevreemden. Er is immers reden genoeg om te bidden! Hoe zal er gebeden zijn om bekwaammakende genade voor Barnabas en Saulus. Want wie is er voor zendingswerk bekwaam in eigen kracht? Niemand. Daarom zal er gesmeekt zijn of de Heere Zelf ook een deur des geloofs wilde openen voor de heidenen. Hoe zal er gebeden zijn voor de gemeente en haar voorgangers, die achterbleven. Stelt u zich eens voor: twee dienaren van het Woord, die de gemeente hebben mogen stichten en hebben mogen opbouwen, zij worden in één keer aan de gemeente onttrokken. Vacature-tijd is altijd crisis-tijd. Tot Wie kan de gemeente béter haar toevlucht nemen dan tot de Heere, Die de gemeente gekocht heeft met Zijn bloed en haar wil leiden en regeren door Zijn Woord en Geest? !

Maar in Antiochië wordt niet alleen gebeden, ook gevast. Met dat vasten blijken wij als reformatorische christenen vaak moeite te hebben. Wij weten meestal nog wel dat Roomsen en Mohammedanen vasten. Het betekent dat er op een bepaalde dag of een bepaalde periode spijs en drank of helemaal geen spijs of drank genuttigd wordt. Uit onze Bijbellezing weten we meestal ook nog wel dat de Farizeeën er bepaalde vastendagen op na hielden. Zij wilden de discipelen en de Heere ook daartoe verplichten als zijnde een kenmerk van rechtzinnigheid. Christus heeft het vasten op die wijze afgewezen. Zijn discipelen waren in de bruidsdagen: de Bruidegom was met hen. Na Zijn verscheiden zouden andere tijden aanbreken... Die tijden zijn nu voor de gemeente aangebroken. Het vasten is voor haar echter geen oefening in de strijd tegen de vleselijke begeerten, noch het bewijs leveren van rechtzinnig te zijn. Het vasten voor de gemeente is een blijk van 't ernstig nemen van het gebed. De gemeente is zó met hart en ziel bij het gebed betrokken dat zij het eten er voor laat staan.

Misschien herkent u wel van dat soort situaties in uw leven, waar eten en drinken niet (meer) aan de orde van de dag zijn. Dan zijn er belangrijker zaken aan de orde. Ik kan me voorstellen dat op een uur, waarop doktoren en verpleegsters vechten voor het leven van één van uw gehefden er geen enkele behoefte meer is om te eten noch te drinken!

Het bidden was de gemeente van Antiochië dus ernst. De zaken van zending en van de gemeente gaan vóór eten en drinken! Wij zien ditzelfde vasten ook bij Saulus als hij de Heere Jezus op weg naar Damascus heeft ontmoet. Als hij heeft ingezien Wie hij vervolgde dan grijpt het hem zó aan, dat hij drie dagen en nachten smeekt om genade. Drie dagen en nachten eet hij niet en drinkt hij niet.

Hoe staat het onder ons met het bidden? Met het ernstig bidden, het smeken aan de troon der genade. Herkennen wij er iets van dat de genade voor onszelf, voor de gemeente en voor onze naaste op een gegeven moment belangrijker is dan ons dagelijkse eten en drinken? ! In dat ernstige bidden is Christus ons voorgegaan. En als Hij, na lange tijd gebeden te hebben, door Zijn discipelen gevraagd wordt iets te eten dan zegt Hij: 'Het is Mijn spijs de wil van Mijn Vader te doen'.

Saulus werd vernieuwd naar het beeld van zijn Heere. De gemeente van Antiochië werd ook naar dat beeld van haar Hoofd herschapen. Zou de Heere ook heden ten dage u en mij ook nog naar dat beeld (willen) herscheppen? Dan zal ons het vasten in de goede zin van het Woord, geen onbekende zaak zijn.

 

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 augustus 1985

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Het begin van de zending onder de heidenen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 augustus 1985

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's