Uit de pers
Geestelijke verzorging in het leger
Onder de specialisaties in het predikant-zijn kennen we o.a. de geestelijk verzorger bij de landmacht, de marine en de luchtmacht, doorgaans kortweg de legerpredikant genoemd. Zo'n woordverbinding roept in een tijd waarin het (stoom)pacifisme velen boeit, vragen op. Een van die vragen is: Kun je in het leger met goed geweten dienaar des Woords zijn? Of word je zo ingekapseld in het systeem, dat de vrijheid van de evangeliedienaar teloor gaat. Een aantal jaren geleden was er rondom een predikant, ds. Diekerhof, een diepgaand conflict inzake deze zaak. Dat is al lang verleden tijd. Maar de vragen zijn bij velen gebleven. Hoe bestaat het dat er in een verband als het leger naast vernietigingswapens ook ruimte is voor geestelijke verzorgers, pastores, gewapend met het Evangelie van de vrede, zegt men. In het Centraal Weekblad van 23 augustus geeft Onno Weggemans een verslag van een aantal gesprekken met legerpredikanten en aalmoezeniers over deze zaak. Hij noemt een getal van 45 legeraalmoezeniers en 76 legerpredikanten. Organisatorisch is het ministerie van defensie verantwoordelijk, inhoudelijk is hun werk een zaak van de kerken. Ze hebben een uniform en een officiersrang en zijn toch geen militair. Uiteraard komen in die gesprekken kerkelijke uitspraken met betrekking tot de kernwapens aan de orde.
'Eén van de gereformeerde legerpredikanten is M. Uittenbosch. Ook hij is niet erg gelukkig met de uitspraak van zijn kerk, "omdat zulke uitlatingen bij sommige mensen precies averechts kunnen werken".
Hoewel hij het wel eens is met de inhoud, zal hij bij een eventuele komst van de raketten niet de dienst verlaten. Uittenbosch: "Ik wil in gesprek blijven met de mensen, alleen door mijn aanwezigheid al oproepen tot vragen stellen. Veel mensen in het leger durven niet te denken en te praten over bewapening. Eén van mijn taken is dat deze mensen over deze zaken gedachten ontwikkelen. Ik vind het best als ze anders denken. Als ze er maar over denken".
Werkzaamheden
De officiële taakomschrijving van de confessionele geestelijke verzorgers luidt: "Gestalte te geven aan het getuigenis en de dienst der kerken in de krijgsmacht". Dit gebeurt op allerlei manieren. Een greep uit de werkzaamheden: Het geven van geestelijke verzorging - dit zijn bijeenkomsten met dienstplichtigen waarin allerlei thema's worden behandeld, zeg maar van kernwapens tot popmuziek - , gesprekken met militairen die in moeilijkheden zitten, ziekenbezoeken, meegaan met oefeningen, overleg met commandanten en soms het houden van kerkdiensten. Samenvattend zou je kunnen spreken van pastoraat en persoonlijke vorming voor beroepsmilitairen en dienstplichtigen.
Tussen predikanten en aalmoezeniers wordt bij het werk geen onderscheid gemaakt, zij zijn onderling uitwisselbaar. Dit geldt niet voor de humanistische raadslieden, de derde poot van de geestelijke verzorging in het leger. De raadslieden werken wel soms samen met de confessionele geestelijke verzorgers, maar vormen verder een afgezonderd en zelfstandig onderdeel van de geestelijke verzorging in het leger. Het is niet mogelijk te spreken over "het" werk van de confessionele geestelijke verzorger.
Hiervoor is de invulling van de werkzaamheden te veel afhankelijk van onderdeel en persoon. Wel kunnen een paar van hen aan het woord worden gelaten.
Ondermijnend
Ds. T. van Bennekom zit nu bijna een jaar in dienst. Door de Gereformeerde Bond is hij als "jaarling" uitgeleend aan het leger, wat betekent dat hij over een paar maanden weer terug gaat naar de burgermaatschappij. Hij kijkt tevreden naar het afgelopen jaar om, "hoewel je je soms wel eens afvroeg wat je hier deed? Maar dat beantwoordde zich vaak dan vanzelf. Laatst bijvoorbeeld stonden een stel jongens op wacht, terwijl ik eigenlijk geen dienst had. Toen ben ik toch maar een kijkje gaan nemen. Kwam ik plotseling een jongen tegen die me hard nodig bleek te hebben".
Hij zit op zijn kamer in de generaal-majoor Kootkazerne bij Garderen. Een prima bewaakt terrein, zoals bij de poort bleek. De wachtcommandant had niets van een bezoeker gehoord en vertrouwde het daarom niet. Pas na lang aarzelen besloot hij een bezoekerspasje in te vullen, waarna hij wegliep met de mededeling: "Effe een soldaatje halen". Pas bij het gebouw van de geestelijke verzorging verdween deze weer van mijn zijde. De soldaat was één keer op geestelijke verzorging geweest. "Wel aardig, je kreeg er koffie", het relaas van dit bezoek.
Van Bennekom is één van de vijf medewerkers op het bureau. Gekleed in het militaire uniform - waarbij het kruis linksboven op zijn jas hem als predikant kenmerkt - noemt hij zijn houding ten opzichte van het leger "loyaalkritisch". Vraagtekens zet hij soms bij punten als bewapening, schaal van waarderen en ethische normen. Dit heeft hij ook naar voren kunnen brengen, alleen zonder veel zichtbaar resultaat. Tot hoever zou hij kunnen gaan met zijn vragen? "Ik denk behoorlijk ver", aldus Van Bennekom. "Totdat het krijgsmacht-ondermijnend wordt. Dat vind ik zelf ook, daar zijn andere instanties voor. De VVDM bijvoorbeeld.'
Ik heb de indruk, dat de verslaggever zich vergist, als hij schrijft dat de Gereformeerde Bond iemand als 'jaarling' uitleent aan het leger, immers binnen onze kerk staat de gemeente haar predikant af voor deze pastorale dienst in het leger. Opvallend is in de weergave de kritische loyaliteit die de gesprekspartners ten beste geven. Voor allen is belangrijk de solidariteit met de soldaten op hun post. Legerpredikant zijn is: er zijn voor de mensen.
Hoe zit het nu met geestelijke vorming die zich voltrekt op de vormingscentra. Een van die centra is 'Beukbergen', tussen Amersfoort en Utrecht. De staf van dit conferentieoord bestaat uit een viertal predikanten die de conferenties leiden.
'Van Reenen drukt het doel van zijn werk als volgt uit: "Plechtig gezegd zo met mensen bezig zijn dat ze er iets meer beeld van hebben beelddrager Gods te zijn. Minder plechtig is: Niet geleefd worden, weten waar je mee bezig bent". Volgens de vier legerpredikanten ligt hierbij de nadruk op vragen als "Hoe functioneer ik in het systeem?", "Wat doet het systeem aan mij?" en "Wat gebeurt er met mij?"
Dat dit niet altijd wordt gewaardeerd, bleek vorig jaar toen de bijeenkomsten "Kernwapens en mijn persoonlijke verantwoordelijkheid" moesten worden gestopt. Vanuit het leger waren klachten gekomen over te eenzijdige voorlichting, waarna er van hogerhand een ingreep volgde. Je kunt je dan ook afvragen of er op een onafhankelijke manier kan worden gewerkt. Dit blijkt een "hot" item te zijn, waarover de meningen van de stafleden verschillen. Van Reenen opent de discussie. "Je moet goed weten", aldus de directeur, "dat je het vormingswerk niet ter bevestiging van de doelstellingen van de krijgsmacht kunt gebruiken. Je kunt mensen beïnvloeden, dan gaan ze anders dan ze gekomen zijn". Nawijn neemt het woord over: "Daar zitten de adders onder het gras. Het kan zijn dat hij veranderd terugkomt in het systeem. Van het systeem mag dit niet, zodat je dan weer kans hebt op tegenmaatregelen". Van Reenen werpt tegen dat aan de andere kant een geestelijke verzorging die principieel tegen het leger is, niet kan functioneren en dat Nederland juist een geestelijke verzorging-vriendelijk land is. Nawijn: "Je bent niet tegen het leger, maar tegen de eigenschappen".
Van Veen vult hem aan: "Nederland is geestelijke verzorging-vriendelijk omdat er weinig fundamentele veranderingen worden nagestreefd. Zolang je aardig bent, is er niets aan de hand". Tenslotte Van Rossum: "Zolang de geestelijke verzorging vriendelijk is, is het systeem niet onvriendelijk".
Duidelijk is dat de medewerkers van het vormingscentrum kritischer zijn over de geestelijke verzorging dan de mensen in de kazerne. Wel geven ze toe ook makkelijk praten te hebben, "omdat we hier niet te maken hebben met een bataljonscommandant".'
Over de geestelijke verzorging bj de VN vredesmacht in Libanon merkt ds. C. v. Rossum op dat je in de situatie van Libanon anders werkt dan in Nederland in de kazerne. Je bent daar echt één van hen die er moeten verblijven. Je deelt in de spanningen.
'De problemen waar hij mee te maken kreeg, waren vooral heimwee en verbroken relaties. Wat opviel, was dat er vooral veel behoefte was aan zijn ambtsgeheim. "Vooral bij de beroeps, die mochten hun moeilijkheden niet naar buiten brengen omdat dit gevolgen kon hebben voor een beoordeling of bevordering. Ze konden dan bij mij terecht, omdat ze wisten dat ik niets door zou vertellen."
Tenslotte de vraag die de meeste indruk maakte op de predikant. "Een kleine post van twaalf man, in de nacht van vrijdag op zaterdag. Die nacht begon er een beschieting van de Palestijnen, de Israëli's schoten terug en wij zaten er in een bunker precies tussen. Toen moesten de jongens eruit om de Palestijnen te stoppen. Om drie uur 's nachts kwamen ze terug. Hierna een gesprek tussen twee jongens: "Jan, als ze jou gedood hadden dan hadden ze mij ook dood moeten schieten". De andere man liep huilend weg. De volgende dag heb ik gepreekt over de liefde tussen David en Jonathan.'
Vanuit het Evangelie wil men bij de soldaat zijn, naast hen staan, luisterend, bemoedigend, in een houding van solidariteit die zich niet laat inkapselen in de verbanden van het apparaat. De gesprekspartners gaven uiting aan hun zorg door het leger te worden opgeslokt. Maar, zo zei men, als je de valkuil ziet kun je er omheen. Tenslotte maakt het verslag er melding van, dat vele geestelijke verzorgers zich in de steek gelaten voelen door hun achterban, nl. de kerken, de gemeentes. 'k Meen dat dit gegeven niet verwaarloosd mag worden. Dienaren des Woords, pastores die hun nek uitsteken om op een kwetsbare post te staan, een post die door velen kritisch bekeken wordt, verdienen op zijn minst onze steun en onze solidariteit. Hoe men ook over de moderne bewapening denkt en welke vragen men stelt bij het militaire apparaat, dat zal nooit een alibi mogen zijn om te ontkomen aan de opdracht aanwezig te zijn bij de mensen die het betreft, aanwezig met het Evangelie. Een legerpredikant vertelde mij onlangs dat je enerzijds in het leger met de neus op de realiteit van de secularisatie gedrukt wordt, en dat anderzijds juist daar het pastoraat grote kansen heeft. Het uitvoerige verslag in het Centraal Weekblad heeft de grote verdienste dat het ons bepaalt bij een stuk categoriaal kerkewerk en pastoraat dat helaas vaak aan onze aandacht ontgaat.
***
Allemaal antisemitisme?
Dat is de vraag boven een artikel in De Wekker van 23 augustus van de hand van ds. K. Boersma. Deze haakt in op de mening van Richard A. Stein, voorzitter van de Stiba, de stichting bestrijding antisemitisme. Stein is van oordeel dat het onjuist is onderscheid te maken tussen religieuze uitvallen tegen het Jodendom en aanvallen, gestimuleerd door rassenwaan. Hier volgt een deel van het commentaar van Boersma.
'Wie christen wil zijn zal in het denken en spreken over het jodendom zijn uiterste best moeten doen om niet wéér het verwijt op zich te laden (en daarvoor een proces aan zijn broek te krijgen) openlijk of verkapt antisemiet te zijn en te discrimineren.
Het echtpaar Goeree uit Harderwijk en dr. B. Wentsel uit Den Haag weten daarvan mee te praten. En het is niet ondenkbaar, dat menig ander die wel eens iets over de verhouding van Israël en de kerk geschreven heeft (daar hoorde ik zelf ook een enkele keer bij) bij nadere raadpleging van allerlei uitingen van christelijke zijde er nog eens iets over te horen zal krijgen. Vooral na 1947 is er een grote bezinning op gang gekomen over die verhouding. Die is echt niet begonnen met de verschijning van de boeken van dr. Hans Jansen over Christelijke theologie na Auschwitz.
U ziet, dat ik van het spreken over de verhouding van christenen en joden ben overgegaan op de verhouding van Israël en de kerk. Dat doe ik met opzet, omdat ik volhoud dat wat Stein noemt "anti-judaïsme" wezenlijk verschilt van antisemitisme.
Daarvoor ga ik niet naar Levinsohn weleer of naar de toch zo grote Maarten Luther, maar naar de jood Paulus zelf. Naar het Nieuwe Testament. De laatste jaren is er terecht op gewezen, dat het Nieuwe Testament niet een anti-joods boek is, maar dat de discissie, als men dat zo eens noemen wil, plaats heeft binnen het toenmalige jodendom. Zeker is later de verdrukking van de christenen, mede met behulp van de joden (zie b.v. Hand. 13 : 44-52) omgeslagen in een eeuwenlange vervolging van de joden met behulp (of erger) van de christenen, en dat is een zaak van jammerlijke schaamte voor ieder die vandaag nog christen wil zijn. Maar dat neemt niet weg, dat de strijd, die de joods-christelijke apostelen te voeren hadden, tenslotte, en in totale inzet, ging over déze kwestie: is, religieus gezien, de wettige voortzetting van het Oude Testament een zodanige als die in Jezus' en in Paulus' dagen gevonden werd in de leer en praktijk van het jodendom, d.w.z. de theologie van de Farizeeërs en de Schriftgeleerden, óf moet de legitieme continuïteit gezocht worden in de leer van de apostelen?
Voor de beantwoording van die vraag, waarme de betekenis van het gehele Nieuwe Testament staat of valt, wijst Paulus op de openbaring van Jezus in zijn leven op de weg naar Damascus. Daar is de jood Saulus, eerder ten volle overtuigd van het Gode welbehagelijke van zijn Farizeese opvattingen (wat wij als christenen dan noemen het wettische jodendom) als een blad aan de boom omgedraaid door Jezus als de Opgestane Zelf. In Damascus verkondigde hij terstond in de synagogen, dat Jezus de Zoon van God is (Hand. 9 : 20); de Christus is (vs. 22). Daarom heeft de christelijke kerk, geleerd door het Evangelie zelf, geen scheiding erkend tussen de leer van Jezus en die van de apostelen.
De onderscheiding tussen "anti-judaïsme" (hoewel geen mooi woord, toch wel een zakelijk juiste aanduiding) en antisemitisme dient gemaakt te worden door allen, die zich aan de Bijbel willen houden. En wie deze zienswijze van bijbelgelovige christenen niet willen delen, zullen misschien van hen willen aannemen, dat die christenen dat niet doen uit nieuw opgekomen haat of discriminatie, maar met het verdriet en de hoop, die de leraar Paulus bezielden, toen hij over het leven van en de hoop voor zijn volksgenoten schreef.'
De schrijver wijst er terecht op dat de discussie vertroebeld wordt door onzuivere probleemstellingen, en ongenuanceerde oordeelvellingen. Uiteraard ligt de zaak van het antisemitisme - Boersma wijst daar terecht op - door alles wat er in christelijk Europa gebeurd is uitermate gevoelig. Dat moet ons behoedzaam maken in onze uitingen. Behoedzaam ook terwille van de rechte evangelieverkondiging. Maar omgekeerd kan een verkondiging die trouw wil blijven aan het apostolisch getuigenis, er niet omheen het 'neen' van een deel van Israël tegenover de prediking van Jezus Christus te noemen. Niet uit antisemitisme, maar veeleer terwille van een eerlijk gesprek met Israël. Ook in Romeinen 9: U wordt dit 'neen' niet verzwegen. Maar - en dat is voor prediking en theologie een aangelegen punt - de ernst van Israels neen wordt aan de orde gesteld vanuit het weten van Israels verkiezing, en het gebeurt voorts in diepe smart en bewogenheid.
Niet alleen terwille van de vrijheid van godsdienst, maar ook terwille van een eerlijke ontmoeting zijn wij er bij gebaat dat men woorden als discriminatie, rassenhaat, antisemitisme etc. niet te pas en te onpas gebruikt. En inderdaad: anti-judaïsme is wat anders dan antisemitisme! Al dient toegegeven dat ook de term 'anti-judaïsme' door de vaak verschillende invulling voor misverstand vatbaar is. Het blijkt moeilijk te zijn helder en zakelijk te formuleren!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 september 1985
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 september 1985
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's