Parmantigheid
'Voorwaar voorwaar zeg Ik u, die in Mij gelooft, de werken die Ik doe zal hij ook doen, en zal meerdere doen dan deze, want Ik ga heen tot Mijn Vader...' (Johannes 14 vers 12)
Tekstwoorden als deze zijn geen woorden waarmee we spontaan overweg kunnen, zelfs niet na verloop van tijd. Vandaar dat we er goed in zijn te doen alsof ze er niet staan. Officieel overslaan mag niet, maar laten rusten wel, vinden we.
Immers, wat moeten we met dit woord van de Heere Jezus? Het is een woord uit de afscheidsredenen, gehouden waarschijnlijk aan de tafel van het laatste avondmaal, in de vooravond van Zijn lijden en de avond van Zijn leven. Het spreekt van grote werken die de discipelen doen zullen, groter dan de Heere Jezus deed: wat moeten we ons daarbij denken? Mag het geloof erop rekenen dat het van een wondermacht wordt voorzien waarbij een wonder als de opwekking van Lazarus verbleekt?
In zekere zin wel, hoe wonderlijk het klinken moge. Zowel in Handelingen 5 als in 19 wordt van de wondermacht van de apostelen hoog opgegeven. Net als de Heere Jezus doen zij wonderen, als tekenen van het Godsrijk dat komen zal, genezingen en duiveluitbanningen. Ze hebben er niet naar gestaan om dit te kunnen, maar het is iets dat mee-komt, spontaan en overtuigend. Het hangt samen met de bijzondere plaats die ze innemen in de heilsgeschiedenis; ze zijn immers predikers die oog- en oorgetuigen zijn geweest van de dingen die de inhoud van hun prediking vormen.
Bovendien gebeuren er na Pinksteren ook dingen die tijdens de Heere Jezus in zo'n omvang niet gebeurd zijn. Het evangelie doorbreekt alle kluisters, het steekt over naar Europa, duizenden op één dag vragen paar de doop van de bekering, zelfs vorsten, ja de keizer zelf, komt onder de indruk.
Het gevaar is nu dat we deze bijzondere teken-macht verwarren gaan met onze eigen neiging om te staan naar hetgeen indrukwekkend is, werelds gesproken iets voorstelt. Wij mensen willen buiten de Heere om groot worden, met alle risico's aan onszelf ten onder te gaan, en na ontvangen genade willen we wéér zo graag - of nog steeds graag - vaste en grote dingen hebben om ons aan vast te klemmen. En we weten toch: deze parmantigheid komt de Bijbel niét tegemoet. Als het zaad niet in de aarde valt en sterft... en wie zijn kruis niet opneemt en de Heere Jezus niet dagelijks volgt, kan Zijn discipel niet zijn. Nooit is het indruk-wekkende het eigenlijke.
Bovendien is datgene wat ons overtuigend lijkt, juist vaak datgene wat in verwarring brengt en machteloos maakt. Als Mozes, net als de discipelen, een teken meekrijgt als hij naar Farao moet gaan en het volk Israël moet overtuigen, blijkt aan het hof dat de Egyptische tovenaars dezelfde wonderen kunnen doen. Daar belandt een mens dan midden in de onduidelijkheden. 'Is het wel uit God wat ik ervaren heb?' 'Mag ik wat ik ontvangen heb, wat ik nu weer aankan, houden voor een gave uit Gods hand, een teken mij ten goede?'
Als de zaken er zo voorstaan nog een reden temeer, om een tekst als deze maar over te slaan. Het meeste van wat de apostelen konden, kon Simon de tovenaar ook.
Ik denk dat het geheim van de tekst in het slot schuilt. De Heere Jezus gaat heen tot de Vader. Aan de discipelen, als op zichzelf teruggeworpen mensen, predikt Hij dat dit voor hen een grote en nieuwe zegen is: door Zijn werk bij de Vader zal Hij het werk van de discipelen, waarin zij zelf niets vermogen, van kracht voorzien.
Dan wordt de volgorde: God gaat werken, en wij gaan daarom óók werken én het merken, namelijk dat Gods werk iets uit-werkt in ons leven.
Is echter de praktijk niet juist tegengesteld? Het lijkt soms wel alsof we het geloof en vertrouwen ontvangen om het weer spoedig kwijt te raken. In plaats van op grote winst, wijst wat we merken juist op regelmatig verlies.
Daarop antwoordt de tekst dan twee dingen. Het eerste is dat gelovige mensen de neiging hebben slordig te zijn op hun vrijmoedigheid. Wie maar mooi en vroom praat krijgt hem ons altijd uit handen gepraat. En aangezien wij parmantige mensen zijn zoeken we dan naar andere steunsels om ons overeind te houden, maar daar gaan we mee óm, en dat is maar goed ook: weten we gelijk wat we er - niet - aan hebben.
Dan nog iets. Als Christus is heengegaan tot de Vader zet de Vader de volle macht van Zijn heerlijkheid achter Zijn liefde, en dat merken we, net als de discipelen, in de weg van het werkzaam-worden met de belofte. Toen Mozes de machteloosheid van de tekenen die de Heere hem had meegegeven, ontdekte, aan het hof van Farao, hoefde hij niet hard weg te lopen, want hij had naar de Naam Gods gevraagd, met alles waar die Naam voor staat aan macht en trouw, en die Naam dééd het. Die Naam heeft het ook bij de discipelen gedaan en zal aItijd weer bij ons doen, naar de mate waarin wij onszelf aan de Heere verliezen en onze parmantigheid afleggen.
Dan gebeuren er geweldige dingen. Dan schrijft de Heere, in de praktijk der godzaligheid, de tekenen van Zijn goedheid als uitroeptekenen aan de muren en wanden waar we langs trekken. We weten: Hij trekt mee, en daarom kan het, gebeurt het en komt het af.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 september 1985
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 september 1985
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's