Globaal bekeken
Buitenbeentjes zijn er de jaren door in alle kerken en kringen geweest. Vandaag is Jan van Heil zo'n buitenbeentje. Hij is actief S.G.P.-er en lid van de Gereformeerde Gemeenten. Evenwel gaf hij zijn handtekening aan het volkspetionnement inzake het weren van de kruisraketten. Nu is Van Heil in Hervormd Nederland geintemewd op een wijze, HNeigen. Omdat het een publiek geuit verhaal is volgt hier een episode uit het vraaggesprek.
'Toen in 1969 de eerste mens op de maan landde, gooide Van Heil een balletje op over deze technische prestatie, waarin in kringen van de gereformeerde gemeente absoluut niet werd geloofd "omdat God niet zou toestaan dat de mens op de maan kwam". Toen op die bewuste dag de kranten met chocoladeletters meldden dat het wonder toch was geschied, was de reactie van een geloofsgenote: "Geloof jij allemaal wat in de krant staat?" Van Heil moet er nog om lachen, net zoals hij zich verheugt op verjaardagen, waar hij steevast de stemming erin houdt met voor het gezelschap controversiële stellingen - maar gezellig blijft het altijd wel.
Voor buitenstaanders mag de wereld van de gereformeerde gezindte één grote zwarte kous lijken, de werkelijkheid is veel gevarieerder. En Van Heil is niet de enige luis in die zwarte kous. Bekend is het verhaal van het toenmalige Utrechtse statenlid (nu kamerlid) Van der Vlies, die tot aller verbazing ooit een PSP-motie steunde om de provincie Utrecht kernwapenvrij te verklaren. Zijn argument haalde hij uit het SGP-beginselprogramma: "De krijgslasten mogen niet te hoog oplopen". (Als kamerlid stemde hij overigens onlangs vóór de plaatsing van kruisraketten).
Wie zich verdiept in de 150-jarige geschiedenis van de gereformeerde gemeenten, stuit op meer mensen - meestal mannen en altijd predikanten - die door een ongewone manier van optreden de aandacht op zich vestigden en in hun kring geschiedenis maakten. Buitenbeentjes die op hun manier de waarheid verder droegen zijn er altijd geweest Tobbers, dat waren ze meestal wel. Van de predikant W. den Hengst is bekend, dat hij pas op zijn 49e de noodzaak van de "wedergeboorte" inzag. Uit een herdenkingsboek van W. C. Lamain: "Droefheid vervulde zijn hart. Hij bekende dat van zondag tot zondag op de preekstoel. Soms bracht hij een gedeelte van de avond of de nacht door op het kerkhof, lopend temidden van de graven, wenende dat hij de zielen had misleid voor de eeuwigheid. O, wat een smart vervulde zijn hart". Van een andere illustere voorganger uit de vorige eeuw, L. G. C. Ledeboer, is bekend dat hij een verwerpelijk hervormd kerkboek met gezangen en reglementen - de aanleiding tot de afsplitsing - "in heilige verontwaardiging van de preekstoel wierp. Na het beëindigen van de dienst nodigde ds. Ledeboer de gemeente uit hem te volgen, om dit boek te begraven in de tuin". In een herdekingsboek van ds. G. H. Kersten staat een mooi verhaal over dominee Budding uit Biggekerke, die wonderlijke dingen deed: "Bijvoorbeeld een kraaiende haan, die hem onder het preken in een schuur hinderde, gebood hij te zwijgen en het kraaien hield op. Te Biggekerke zaten vier mensen meermalen zeer bewogen onder de preek luide te snikken en te schreien. Budding zei, dat ze moesten ophouden en drie hunner gehoorzaamden; één kon niet. Dit gaf Budding aanleiding om in het gebed na de predikatie te zeggen: "Heere, ik dank u, dat Gij drie huichelaren ontdekt hebt".
***
Titus Brandsma is recent door de Paus zalig verklaard, wat dat dan ook wezen moge. In het blad 'In de rechte straat' wijdde ds. H. J. Hegger intussen een aantal regels aan Titus ('na veel mishandelingen vermoord op 26 juli in het concentratiekamp Dachau'). Er is namelijk een boek verschenen, getiteld 'Titus Brandsma en de mystiek'. Uit het betoog van ds. Hegger de volgende passages.
'"Bij Titus is de liefde uitgangspunt, middelpunt en eindpunt, en voor de angst is er geen plaats meer". Hij schreef: "De liefde Gods moet onze zonden bedekken, zij zijn vergeven. De herinnering moet ons bijblijven, maar mag ons niet drukken".
Dat vind Ik (H. J. Hegger, v.d.G.) bijzonder goed geformuleerd. De vreugde des Heeren is hierop aarde altijd een evangelische vreugde, d.i. een vreugde vol dankbaarheid om de vergeving en gekleurd door het verdriet om de in ons blijvende, wroetende zondigheid, die we grondig verfoeien, maar waarvan we in dit leven nooit helemaal loskomen.
Verder: "Er is in het mystieke leven zulk een sfeer van gelijkgestemdheid, dat men God speurt in de Godminnende ziel reeds vóór Hij Zich zichtbaar en hoorbaar en voelbaar doet kennen". Volgens Brandsma is het mystieke aanschouwen "een zien in een nevel, waarin wel het licht niet ontbreekt, waardoor het licht zelfs met een felle kern heenbreekt, maar om dan toch naar alle zijden in de nevel weg te vloeien".'
(Best een moeilijke mystieke zin, v. d. G.)
Intussen dichtte Brandsma de volgende versregels in 'de gevangenis van Scheveningen'.
'O Jezus, als ik U aanschouw.
Dan leeft weer, dat ik van U hóu
En dat ook Uw hart mij bemint
Nog wel als Uw bijzond're vind.
Al vraagt mij dat weer lijdensmoed.
Och, alle lijden is mij goed.
Omdat ik daardoor U gelijk
En dit de weg is naar Uw rijk.
Ik ben gelukkig in mijn leed.
Omdat ik het geen leed meer weet
Maar 't aller uitverkorendst lot.
Dat mij vereent met U, o God.
O, laat mij hier maar stil alleen,
Het kil en koud zijn om mij heen.
En laat geen mensen bij mij toe:
't Alleen zijn word ik hier niet moe.
Want Gij, o Jezus, zijt bij mij,
Ik was U nimmer zo nabij.
Blijf bij mij, bij mij, Jezus zoet
Uw bijzijn maakt mij alles goed.'
***
De Wedergeboorte, was dat vroeger een méér doordacht thema dan vandaag? Het is in ieder geval lange tijd geleden dat verscheen het geschrift 'Soliloquium ofte betrachtingen eens sondaers/die hij gehadt heeft in den angsyt syner weder-geboorte'. Het is een geschrift van Willem Teelinck, opnieuw uitgegeven door uitgeverij Den Hertog, Houten (112 pag., ƒ 12, 90). Uit dit boekje de volgende passages.
'1. Och, Heere, mijn goede God, wanneer zal het mij gegeven worden Uw schoonheid nog beter te zien en Uw algenoegzaamheid op te merken? Waar zal ik heengaan? Hoe moet ik me gedragen, Heere, om Uw aangezicht te vinden, waar de volheid der vreugde is en ik altoos en eeuwig vrolijk zal zijn? Och, Heere, mijn God, ik verneem uit Uw Woord dat U een licht bewoont dat niemand genaken kan. Hoe zal ik dan, arm zondaar, die niets dan onreinheid en duisternis ben, tot dat ontoegankelijk licht kunnen genaken? Toch getuigt U ook in Uw Woord, o Heere, dat U Zich wilt laten vinden door al degenen die U van ganser harte zoeken. Och, Heere, dat ik U toch maar van ganser harte zoeken kon.
2. O Heere, ik voel wel iets in mijn hart dat naar U trekt, maar, Heere, het gaat niet verder, het vestigt zich niet blijvend in mijn hart, het neemt mijn gemoed niet zo in beslag als de waarheid van Uw hoge majesteit dat redelijkerwijs vereist.
3. Daarom vrees ik, Heere, dat mijn aandoeningen, mijn zoeken naar U alleen maar voortkomen uit een natuurlijk gevoel, dat het met mij niet goed gaat en dat U het alleen bent. Die het beter zou kunnen maken. Daardoor kunnen licht in mij - als Uw geest der dienstbaarheid daarin werkt - natuurlijke, zedelijke, morele werkzaamheden ontstaan naar U, mijn God, die alleen voortkomen uit vrees voor de hel en de verdoemenis, en die geenszins voldoende zijn om U zo te zoeken als U redelijkerwijs gezocht wilt zjn. Dit maakt dat mijn gemoed bekommerd blijft, dit doet me nog meer tot U zuchten dat U me toch door Uw wederbarende Geest mijn hart en gemoed grondig wilde bearbeiden, opdat ik U zo mocht zoeken, Heere, van ganser harte en met zulk een ernst als ik behoor te doen, en zoals U o Heere, waardig bent gezocht te worden, wanneer U Zichzelf zoudt willen laten vinden.
4. Ik ontdek ook, Heere, dat U nog verder in Uw Woord getuigt dat die rein van hart zijn, U zullen zien. Och, dat mijn hart nog zo onrein is, nog zo besmet met vele vleselijke begeerlijkheden! Och, kon ik mijn hart toch geheel ontledigen van alle bekommeringen, van alle beschouwingen, van alle voorstellingen van U die niet waar zijn. En mocht U mijn hart daarentegen vullen met vurige begeerten, zuchten en verlangens naar U, mijn God. En dat ik mijn ganse hart, ziel, geest, gemoed en alles, enkel en alleen daarheen kon leiden om enkel U, mijn God, te zoeken en aan te hangen. Och, och, wat zou ik dan gelukkig wezen!
5. Maar, Heere, ofschoon ik dit wens en dat graag zou willen, toch word ik gewaar dat de wegen van een mens niet in zijn macht zijn. Ik merk, Heere, dat U mij nog steeds de ogen moet openen, indien ik Uw overwinnende schoonheid voldoende zou kunnen zien, en dat U mij nog meer moet trekken, opdat ik U zal nalopen.
6. Ja, Heere, U alleen bent alles in allen, indien U maar mijn hart wilde reinigen, zodat ik U, mijn God, terdege zou kunnen zien; indien U toch die wortel der bitterheid wilde uittrekken, zodat ik de juiste weg tot U zou mogen gaan. Och, Heere, dat ik U eens kon vinden om mijzelf in U te verliezen, opdat ik eeuwig mocht behouden worden. Och, dat ik U tot mijn enig steunsel kon maken, opdat ik in mijzelf kon bezwijken en dat ik alleen op U mocht rusten, mijn Heere, mijn God, mijn levenskracht, mijn alles.
7. Och, Heere, ik voel het wel: er Is steeds iets in mij, nu dit dan dat, wat telkens nog mijn hart misleidt. En dat blijft mij arme mens, zo zeer aanhangen, dat, ofschoon ik geen echt genoegen vind in aardse dingen, ik toch Uw wil blijf verzuimen, doordat ik mijn zinnelijkheid volg en zo mijn dagen nutteloos besteed.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 december 1985
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 december 1985
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's