Bij het heengaan van ds. Jac. Vermaas
'Zie het Lam Gods...' (Joh. 1 : 29)
Bij het heengaan van ds. Jacob Vermaas passen twee woorden wel heel in het bizonder: zegen en dank, dank om Gods zegen.
Gezegend werd hij in en met zijn gezin. Tot op hoge leeftijd mocht hij met zijn vrouw samen zijn en alle kinderen en kleinkinderen waren daar getuige van. Na een voldragen leven werd hij weggenomen, zei ds. J. L. W. Koppenhol zondag in de Nieuwe Kerk te Huizen.
Gezegend werd hij in en met de gemeenten, die hij dienen mocht; gemeenten waaruit hij de jaren door veel liefde ontving, omdat hij zelf de gemeenten zo in liefde op zijn hart droeg en ook niet boven de zonden en gebreken stond, die elke gemeente en de mensen daarin eigen zijn.
Gezegend werd hij in en met de onderscheiden verbanden, waarin hij de kerk dienen mocht met zijn diep gewortelde overtuiging, die gefundeerd was op de Schrift en de belijdenis van de kerk. Vanuit dat onwrikbaar beginsel was hij bezig in de jongelingsbond, de bond voor inwendige zending en de Gereformeerde Bond en later nog de Gereformeerde Sociale Academie 'de Vijverberg'.
Gezegend werd hij met helderheid van geest en verstand tot op het moment, waarop de Heere hem, in de handen van zijn vrouw, de hand op de ogen legde om ze voorgoed te sluiten.
En daarom past diepe dank aan de Allerhoogste, omdat Hij deze dienaar van het Woord riep en zond, omdat hij deze vriend en broeder schonk aan velen, die zich nauw met hem verbonden wisten.
Ieder mens is als schepsel van God uniek, enig in zijn soort. Daarom mag vandaag ook getuigenis worden gegeven van wat de Heere ons. Zijn kerk in déze unieke mens gaf. Dat mag te meer omdat hij tot op het laatste moment van zijn leven getuigenis gaf van wat het wezenlijke voor hem was geweest in zijn ambtelijke dienst, het ganse leven door. Toen de wereld zich voor hem samengetrokken had op dat kleine plekje, op die enkele vierkante meters, op zijn ziekbed, dat zijn sterfbed werd, zei hij me enkele uren voor zijn heengaan — en het was alsof hij zeggen wilde, geef dat nog één keer door — 'slechts één ding heb ik in heel mijn ambtelijke dienst begeerd, namelijk héénwijzen: 'Zie het Lam Gods ...'. Een héénwijzing , méér niet, naar Hem die gekomen is om de zonde der wereld weg te nemen. Wat blijft er van ons menselijk bezig zijn, ons slaven en sloven, ook van al het preken en spreken, het schrijven en vergaderen, het discussieren en studeren, kortom van al de arbeid die er geschiedt in Gods Koninkrijk, hoe noodzakelijk ook, anders en meer over dan slechts een Naam, één Naam tot behoud gegeven. Niets anders blijft over dan een lam, hét Lam.
Ds. Vermaas vertelde me eens dat ds. C. B. Holland, vroeger ook predikant in Huizen, in de laatste uren van zijn leven nog zo sterk aangevochten werd. Iemand zei hem toen: Holland, nu heb je heel je leven zo sterk en scherp de gerechtigheid in Christus gepreekt, zou je daar nu zelf ook het hoofd maar niet op neer leggen? In die woorden vond hij rust. We haalden het op in het laatste gesprek, toen Jacob Vermaas zelfde rust vond bij het Lam Gods, waarnaar hij zélf zo vaak en zo graag verwezen had. Hoe kon hij toornen over een prediking, waarin die ene naam ontbrak, waarin het heil in Christus voor goddelozen niet voluit werd uitgezegd. Het einde van ds. Vermaas wees uit hoe uiteindelijk alleen Christus en diens volbrachte werk overblijft.
Met vrijmoedigheid mogen we vandaag hier ook daarom iets naar voren halen van de gaven, die God ons in dominee Vermaas schonk.
Meer dan een halve eeuw werd hem gegeven in de dienst des Woords maar daaromheen ook in alle arbeid in het geheel van de kerk, arbeid die aan die dienst des Woords volstrekt ondergeschikt was.
Bezielend heeft hij in de jaren, waarin hij voorzitter was van de hervormd-gereformeerde jongelingsbond, de jongeren toegesproken. Scherp staat nog in mijn geheugen de eerste keer dat ik hem zo'n bezielend woord hoorde spreken op één van de bekende bijeenkomsten voor de jongeren op Hemelvaartsdag. Vernieuwing van de wereld — zo citeerde hij de deense dominee Kaj Munk — was niet het eerst nodige. Wat we nodig hebben zijn vernieuwde mensen, mensen die wedergeboren zijn door Woord en Geest. Zie het Lam Gods...
Zijn werkzaam aandeel in de arbeid van de IZB was geen hobbyisme, maar kwam voort uit een diep verlangen dat mensen, die van het Woord vervreemd zijn, zouden horen van Hem, die hét Leven is. Zie het Lam Gods...
En verder, vijf en dertig jaar lang mocht hij onafgebroken deel uitmaken van het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond. Altijd weer bleek daarbij hoe hem het gereformeerd karakter van de kerk ter harte ging, omdat dat gereformeerde juist in de prediking van de gerechtigheid van Christus zijn volle spits kreeg. Hij wist zich nauw verbonden met een voorgeslacht, dat zich geroepen wist om de Waarheid van het Woord Gods, naar de belijdenis der vaderen, te verbreiden en te verdedigen in de kerk, die hem lief was. Die waarheid was voor hem geen formeel, verstandelijk begrip. Ze was vooral Persoon, vleesgeworden Woord: Christus, dé Weg, dé Waarheid en hét Leven. In zijn jeugd was hij diep gegrepen door de prediking van zonde en genade. Als hij, in een dorp verder dan waar hij geboren was, die prediking hoorde dan voelde hij intuïtief: dat is de waarheid; de prediking van wedergeboorte en bekering, van een rijke Christus voor een arme zondaar. En in en vanuit die prediking gaf hij mede leiding aan het hervormd-gereformeerde deel in de kerk, maar daarbij ook aan de hele kerk, die hij ook in de ambtelijke vergaderingen diende, tot in het moderamen van de synode toe.
Hij was bedeeld met scherp onderscheidingsvermogen en zijn oordeel was bij de tijd, omdat hij tot het laatst toe kennis bleef nemen van wat werd geschreven en gezegd. Altijd een stapeltje boeken op handbereik, altijd weer nieuwe titels erbij maar ook oude weer opgezocht.
Als God mensen gebruikt in Zijn dienst— en dat dóét hij— dan heeft Hij zeker ook déze mens gebruikt en hem bedeeld met de gave van de onderscheiding der geesten, of deze zich nu presenteerden in modern gewaad of in oud gewaad, in gewilde populariteit of onnodige zwaarwichtigheid. Wat niet terzake was ontmaskerde hij scherp.
Ik kan niet nalaten ook iets te zeggen van Jacob Vermaas als mens. Door Gods genade was het hem gegeven dat hij een hart voor mensen had; altijd attent. Daarbij zag hij nooit de kleinen over het hoofd. Integendeel, hij voelde zich juist tot hen aangetrokken. De kinderen hadden zijn hart, omdat zijn hart jong bleef, ook toen hij al tachtig was. De armen, de sociaal zwakkeren konden op hem rekenen. Dat is gebleken in Woord en daad in zijn Hoogeveense tijd, in de tijd van erbarmelijke sociale toestanden aldaar in het veen, en ook in de nood van de Tweede Wereldoorlog. Hij leefde intens mee met de mensen, die met hun concrete noden op zijn weg kwamen. Hoeveel vermoeiden zal hij niet een beker water hebben mogen reiken in dienst van zijn Zender. Wie het niet haalde, of dreigde te halen, wie niet tot zijn recht kwam of dreigde te komen, wie achterbleef of achteruit gezet werd kon rekenen op zijn sympathie, zijn meeleven.
En wat zijn vriendschappen betreft, daarin lag iets van wat de Schrift over de hefde zegt: ze is niet afgunstig, ze zoekt zichzelf niet, ze bedekt alle dingen, ze gelooft alle dingen, ze hoopt alle dingen, ze verdraagt alle dingen.
En verder behoeven we het niet mooier te maken dan het is of was. Want toen hij nog één keer wees naar het Lam Gods, Wees hij tegelijk nog een keer van de mens zélf af. Hij zei: 'laten we over de rest maar zwijgen'. En die rest is ons eigen ik, met al onze menselijke gebreken. Wat blijft er anders over dan genade.
Wat preekte hij graag over een psalm als psalm 46: 'God is ons een Toevlucht en Sterkte. Hij is krachtig bevonden een Hulp in benauwdheden.' Of Psalm 91: 'Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen. Ik zal tot de Heere zeggen: mijn Toevlucht en mijn Burg, op Welken ik vertrouw.' Of psalm 84: 'zelfs vindt de mus een huis...'
Wie geleerd heeft als een bange mus te schuilen bij de altaren van God krijgt bij het sterven vleugelen van een arend om opwaarts te stijgen.
We mogen er van overtuigd zijn dat dominee Vermaas in veel opzichten, in zijn gezin, zijn vriendenkring, in de gemeenten en in de kerk, nog spreken zal nadat hij gestorven is.
'Let op de vrome en zie op de oprechte; want het einde van die man zal vrede zijn.' (Ps. 37 : 37).
Toespraak gehouden in de rouwdienst in verband met het overlijden van ds. Jac. Vermaas, in de Oude Kerk te Huizen op dinsdag 4 februari 1986.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 februari 1986
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 februari 1986
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's