De kleding van de hogepriester (4)

Aäron droeg op het hoofd een hoed, een soort tulband van fijn linnen. Aan de voorkant van de hoed was met een blauw snoer een dunne plaat van zuiver goud bevestigd met daarin de woorden gegraveerd: de Heiligheid des Heeren. Deze gouden plaat was duidelijk zichtbaar op het voorhoofd van de hogepriester.

Het doel waartoe Aäron deze plaat moest dragen, lezen wij duidelijk in vers 38: '.. .opdat Aäron drage de ongerechtigheid der heilige dingen, welke de kinderen Israels zullen geheiligd hebben...'. De ongerechtigheid der heilige dingen... dat is beschamend! Het gaat hier niet om openbare en grove zonden maar over heilige offers en gaven waar ook nog ongerechtigheid aan kleeft, hoe heilig en toegewijd de gaven en offers ook zijn! Zo konden zij niet bestaan voor de Heere. De Heere is een heilig Heere; de Heere is zó rein dat Hij niet de geringste onreinheid kan verdragen. De Heere is zó volmaakt dat Hij niet in gemeenschap kan treden met datgene wat ook maar een vlek of rimpel heeft. Alles wat de Heere aangeboden wordt moet volstrekt heilig zijn. Wij moeten het volmaakte brengen en wij hebben niets van onszelf dat volmaakt is; onze beste werken in dit leven zijn alle onvolkomen en met zonden bevlekt (Heid. Cat. vraag 62).

Getuigt de profeet Jesaja niet: 'al onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed'. (N.b. wat moeten onze ongerechtigheden dan wel niet in Gods ogen zijn!)

Wanneer wij daar oog voor krijgen blijft alleen verootmoediging over. Alles wat uit onszelf voortkomt is besmet en kan de Heere niet behagen. Wat een onvolkomenheden, tekortkomingen en ongerechtigheden in onze godsdienst: wat kan er een geveinsdheid, vormelijkheid en lauwheid zijn! Wat kan er in het werk voor de Heere in de heilige dingen een eerzucht, zelfzucht, traagheid en onverschilligheid en vanzelfsprekendheid zijn! Die onvolmaaktheden in onze heilige dingen kunnen ons soms zo terneer drukken en de vraag doen stellen: hoe zal het ooit voor de Drieënige God aangenaam zijn? Het luistert zo nauw in de dienst des Heeren.

En toch... de hogepriester mocht voor de Heere staan in het heiligdom. Wat een wonder van genade. Het kon door die gouden plaat met 'de Heiligheid des Heeren' erin gegraveerd, een plaat die voortdurend op het voorhoofd van Aäron moest zijn om henlieden voor het aangezicht des Heeren aangenaam te maken.

In zichzelf was het volk onwaardig maar God zag die plaat van goud op Aärons voorhoofd. De ongerechtigheden der heilige dingen werden a.h.w. bedekt door die plaat. De Heere zag het offer en de offeraar in de persoon van de hogepriester en deze was geheiligd doordat de Heere die gouden plaat zag. Die plaat was een blijvend getuigenis dat de hogepriester op bijzondere wijze aan de Heere gewijd was. Door het tussenbeide treden van de hogepriester tussen de Heere en het volk met die plaat op het voorhoofd konden zij de Heere toch aangenaam zijn. 't Was niet alleen de zalf op 's hogepriesters hoofd waarmee hij was aan God gewijd, maar ook die plaat van goud die het hart verblijdt! Door de gouden plaat met de Heiligheid des Heeren kon Aäron de ongerechtigheden der heilige dingen dragen, wegdragen. Wat een genadige zorg van de Heere om ook in die nood te voorzien, middels deze gouden plaat. Ten diepste was dat alleen mogelijk omdat de grote Hogepriester Christus komen zou. Heel de dienst van de tabernakel schaduwde dat af en bereidde daar op voor. De kleding van de hogepriester en ook de gouden plaat zagen op de heiligheid van Christus Die onze onheiligheid voor Gods heilig oog wil bedekken.

Zoals de plaat van louter goud was, zo was Christus' heiligheid van het allerfijnste goud. Hij was heilig, onbesmet en afgescheiden van de zondaren. De engel Gabriel sprak reeds voor de geboorte van Christus op aarde reeds over 'dat Heilige' dat uit Maria geboren zou worden. Zijn hele wezen is 'Heiligheid des Heeren'; ja, Chris­tus was de vleesgeworden Heiligheid des Heeren. Zo was heel Zijn leven op de aarde: Heiligheid des Heeren. In Zijn heilige dingen waren geen ongerechtigheden; geen bedrog was in Zijn mond. Pilatus moest getuigen: ik vind geen schuld in Hem. Zoals de 'Heiligheid des Heeren' diep gegraveerd stond in de gouden plaat, zo was de heiligheid van Christus niet uitwendig, maar diep in Zijn hart. Ook van Christus' heiligheid gold dat het niet zomaar een heiligheid was maar een heiligheid des Hééren. De Zoon was de Vader geheel toegewijd, het was Zijn spijs en drank om de wil van Zijn Vader te doen; Hem te verheerlijken in alles wat Hij sprak, deed en leed op aarde. Alles van Christus was in overeenstemming met Gods heiligheid en gerechtigheid.

Wat een Hogepriester hebben wij toch in Christus ontvangen! Wat een Zaligmaker! Er is geen enkel gebrek aan Hem. Wat een vreugde voor degenen die deze Jezus hebben liefgekregen: Hij draag de ongerechtigheden van Zijn volk. Alle ongerechtigheid is op Hem neergekomen en wanneer het op Hem is, wordt het ons niet langer toegerekend! Hij draagt ook de ongerechtigheid van onze 'heilige dingen'. Wat een troost in droefheid over onze tekortkomingen.

De hogepriester droeg 'geduriglijk' die plaat boven het voorhoofd: wat een rust geeft dat aan het hart. Treedt Christus zo niet gedurig voor de Zijnen voor het aangezicht van de Vader? En dan komt Hij niet met onze onheiligheid, maar met Zijn eigen heiligheid. Zijn heiligheid is dan de onze! Wij lezen immers: '...aan Zijn voorhoofd, om henlieden voor het aangezicht des Heeren aangenaam te maken'. De ware gelovigen zijn aangenaam voor de Heere om iets in Hém. Niet om iets op ons voorhoofd maar op het Zijne. Zijn 'Heiligheid des Heeren' maakt ons 'aangenaam' voor de Heere: zo alleen. Vanwege Hém! Door Zijn gerechtigheid en heiligheid. Een wonder nooit te doorgronden: De Vader wendt het oog af van onze ongerechtigheid en ziet de volkomen gerechtigheid van Zijn zoon.

Hoe meer wij onze ongerechtigheid leren kennen, des te meer zullen wij Hem danken in Hem een algenoegzame Borg en Zaligmaker gevonden te hebben en dat wij in twijfel en vrees, in verzoeking en beproeving op deze Hogepriester mogen zien. O, dat wij genade ontvangen, voor het eerst of opnieuw, om met het oog van het geloof op Hem te zien en door Zijn genade Hem gelijkvormig worden.

Wanneer wij gekocht en betaald zijn met Zijn kostbaar bloed en Zijn Heilige Geest in ons woont, wil de Heere ook ons maken tot een 'Heiligheid des Heeren'. Een heihgheid die diep in het hart gegraveerd staat, maar ook naar buiten treedt in een onheilige wereld als een licht dat schijnt tot eer van God en tot zegen van de naaste.

Moge wat we bezitten en wat we zijn Hem geheiligd zijn en de tijd aanbreken dat alles de Heere heilig zal zijn, tot de meest gewone dingen toe; ja, zelfs op de bellen van de paarden zal staan: de Heiligheid des Heeren (Zach. 14 : 20).

De kleding van de hogepriester gaf het volk reden tot grote vreugde, niet in het minst door die gouden plaat.

de priesters met Mijn heil bekleên
en 't volk doen juichen, weltevreên!

Wie zich tegen het kleed der gerechtigheid van de Grote Hogepriester Jezus Christus kant', wordt nu of straks voor Zijn troon, bekleed met schaamt' en schand'. Maar allen die het alleen van Christus hebben leren verwachten in hun leven, zullen zich onuitsprekelijk verblijden, want zij mogen zien dat

...eeuwig bloeit de gloriekroon
op 't hoofd van Davids grote Zoon! (Ps. 132)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen