Globaal bekeken
In Theologia Reformata, het driemaandelijks theologisch tijdschrift vanwege de Gereformeerde Bond, besteedt prof. dr. H. Jonker in zijn Reflexen aandacht aan het overlijden van ds. J. Vermaas. Hier volgt het stukje:
'Er zijn de laatste tijd een aantal predikanten overleden. We kunnen ze hier niet alle noemen maar gedenken hen wel. Een uitzondering maak ik voor ds. Vermaas en prof. Verdonk. We zetten de namen naast elkaar Waarschijnlijk hebben beide overledenen elkaar nooit ontmoet. Toch hadden ze iets gemeen. Wat? Dat volgt nu.
Ds. Vermaas is bekend geworden als predikant te Ter Aa, Hoogeveen, Huizen, Amersfoort, Bodegraven, Veenendaal, Huizen. Vooral ook als lid van het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond. Ook als bestuurslid van andere organisaties, vooral ten aanzien van de jongeren. Een man die in zijn leven keihard heeft gewerkt. Zelf herinner ik mij twee contacten, die zijn instelling typeren.
Hij was vaak aanwezig bij de proefpreken in Utrecht. "Ik zie u nogal eens hier", merkte ik eens tegen hem op. "Ja, als ik vrij ben, kom ik bij iedere kandidaat, die mij een uitnodiging stuurt", was zijn antwoord. Zo geïnteresseerd was hij in de opleiding van a.s. predikanten. Hij had er wat voor over.
Het tweede contact dat mij altijd is bijgebleven was op een predikantenconferentie te Woudschoten. Ik hield daar een lezing. Het is misschien 10 à 20 jaar geleden. Ik weet niet meer wanneer het was en waarover ik sprak. Ten aanzien van eigen gehouden lezingen ben ik — helaas — altijd erg slordig geweest. Maar ik weet wel dat hij na afloop van de lezing mij een scherpe vraag stelde. Van alle vragen en antwoorden en discussies van die conferentie weet ik niets meer. Maar de opmerking van ds. Vermaas is mij al die jaren bijgebleven. Ik zie hem nog scherp voor mij tijdens die discussie. Wat was zijn vraag? "Hoe staat het met het sociale vraagstuk?"
Ik had er toen, erken ik niet veel antwoord op. Terecht hebben ir. J. v.d. Graaf en ds. L. J. Geluk in hun gedenkartikelen op dit aspect van pastorale en sociale activiteit van de man — vooral in de gemeente Hoogeveen met haar sociale nood — gewezen. Het "Zie het Lam Gods" naar duidelijke, belijnde gereformeerde opvatting impliceerde bij Vermaas tegelijk de sociale bewogenheid in het praktische leven. En dat is de "link" tot prof. Verdonk. Hij kwam uit een heel andere hoek van de kerk. Ook uit een andere sociale omgeving, anders dan Vermaas, die van jongsafineen "stevige" kerkelijke, belijdende omgeving is opgegroeid. Zie ik het verkeerd als ik stel dat Vermaas vanuit het gereformeerd belijden kwam tot sociaal engagement en dat Verdonk vanuit het sociale engagement kwam tot de kern van het gereformeerd belijden: 'de Christus der Schriften? (...)'
***
Prof. dr. Q. Quispel, hoogleraar te Utrecht, schreef in het blad Echo van de. IZB over 'De opstanding in ons'. Hij herinnert daarin aan een kennismaking met prof. dr. J. Severijn.
'Toen ik zesentwintig jaar geleden in Utrecht hoogleraar werd, maakte ik daar kennis met professor J. Severijn. Hij was juist in dat jaar rector magnificus van de universiteit en verwelkomde mij buitengewoon hartelijk. Wij werden vrienden. Deze nobele grijsaard, die op jaarvergaderingen van de bond die hij voorzat, soms zeer scherp kon zijn, was in wezen een zachtmoedig en verdraagzaam man. Hij werd door de overige hoogleraren van de universiteit hoog geacht. En hij verstond de kunst, of liever gezegd, hij had de gave ontvangen, door diepe gedachten zijn prediking boeiend te maken. Wanneer ik maar de gelegenheid had, bevond ik mij 's zondags onder zijn verkondiging van het Woord. En na zoveel jaren herinner ik mij nog levendig, wat hij eens in een preek over de opstanding zei.
Hij vroeg zijn gehoor: "Hoe kun je nu zeker weten, dat Christus is opgestaan uit de dood? Geen mens heeft het gezien. En waarom zouden we geloven, dat Jezus de jongeling van Naïn tot het leven heeft teruggeroepen? We zijn er toch niet bij geweest" — nu ik deze woorden neerschrijf, hoor ik het hem weer zeggen —. En hij vervolgde: "Omdat ik zelf dood ben geweest en door het Woord van God ben opgestaan uit de dood, daarom weet ik, dat deze verhalen in de Bijbel waar zijn."
Zoiets had ik nog nooit gehoord. En toch ging ik al jaren trouw naar de kerk, 's ochtends en dikwijls ook 's avonds. En wat voor kerken had ik niet bezocht: rooms-katholieke, vrij evangelische, hersteld apostolische, Russische, anglicaanse enzovoort. Maar het moest duren tot die gedenkwaardige preek van Severijn, voor ik vernam, dat, door Gods genade, de opstanding een innerlijke ervaring kan worden.
Wat kan het toch wonderlijk gaan in een mensenleven. Enige tijd later, misschien een jaar, als ik me goed herinner, kocht ik een boek (codex) met oude geschriften. Eén daarvan was een brief, gericht aan een overigens onbekende Rheginos. "Over de Opstanding". Deze brief moet ongeveer 150 na Christus geschreven zijn. De onbekende schrijver begint met te vertellen dat de wijsgeren geen zekerheid kunnen geven over het eeuwige leven. De één zegt dit, de ander dat. Ze spreken elkaar tegen.
Zekerheid krijg je pas door de opstanding van Christus. Door hem weten wij, dat de opstanding een werkelijkheid is en geen illusie. Reeds hier en nu ervaren wij dat, wanneer wij opstaan uit ons zondegraf en tot "kennisse" 1)der waarheid komen. Zo staat het in de brief aan Rheginos, een van de geschriften van de Codex Jung, die ik ontdekte en uitgaf. En ik aarzel niet te zeggen, dat ik dat geschrift buitengewoon indrukwekkend vind. Maar het is ketters, gnostisch. Wat wil dat zeggen?
In de tweede eeuw na Christus werd de christelijke kerk geconfronteerd met mensen, die de Gnosis ("kennisse", bevinding) boven alles stelden. Zij verwierpen de wereld en verachtten de stof. Zij verwierpen de opstanding des vleses. Dat kon de kerk niet dulden. Zij had uit de Bijbel vernomen, dat de wereld geschapen was en daarom goed, dat de mens gerechtvaardigd wordt door het geloof, en niet door aanschouwing, en dat het Koninkrijk van God ook het lichaam beaamde. Daarom bestreed de kerk deze ketters en werd van de weeromstuit katholiek. En zij vergat, dat de opstanding niet alleen toekomstmuziek is, maar ook werkelijkheid kan worden, hier en nu. En daarmee verzweeg zij iets, dat toch wel degelijk in de Bijbel staat.
"Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt."
''Dit is." Niet: ''dit zal zijn ". Het bestaan is niet alleen getrooste zonde-ellende, maar ook een voorsmaak van de eeuwige Rust. "Kennen". Er staat niet "geloven". Dus toch "Gnosis", "kennisse". Jawel, "kennisse" van God en "kennisse" van Christus. Die schenkt, al hier en nu, het eeuwig, zalig leven.'
1) 'Kennisse': Oud-nederlandse uitdrukking om de persoonlijke kennis en ervaring van het hart aan te duiden.
***
In de serie Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land: (Uitgave Kok, Kampen), verscheen het deel over Noord-Holland. Uit dit deel twee anekdoten.
• Abkescheiden
'De man met den ringbaard was Luthersch en voorstander van de algemeene verzoening. Keetje van de Keizersgracht, een innige vrome meid van een dikke vijftig jaar, doch hartstochtelijk gehecht aan de Groote Kerk. De Fransche Revolutie was in haar oog niet half zoo verschrikkelijk als de afscheiding van de Kerk der vaderen... Reeds (was er) over een en ander gesproken, en ook de Afscheiding was niet onaangeroerd gebleven. De oorlog tusschen Keetje van de Keizersgracht en Hein de sleeper stond op het punt om uit te breken, toen de suikerbakker er een einde aan maakte met te zeggen: "Ah! was abkescheiden, wir mussen ja abkescheiden zijn van die zunde. Der lieber Heiland hat zijn bloed voor allen verkoossen. Die Kirche Christi ist wo Christus is, oend wir sind ja immers allen bruder, die kansche welt ist verzoend!".'
(W.H. Gispen, 1904)
Wondermiddel
'Bij gelegenheid van de eerste Synode te Amsterdam in maart 1836 preekte ds. Van Raalte op een zondagmorgen in mijn woning. Er was toen op straat een klein oproer, dat echter nogal rustig afliep.
's Avonds zou de lieve Godsman Ds. H. de Cock in mijn huis preken. Zijn eerwaarde kwam, vergezeld door Ds. Brummelkamp en een menigte vrienden. Doch nu brak de hel los. Satan werkte krachtig in de kinderen der ongehoorzaamheid. De straat werd gevuld met ongeveer tweeduizend mensen, die duivelse boosheid uit kraamden en beraadslaagden om die fijnen te verdelgen. Zij braken de keien uit de straat, om die door de ramen te werpen. Doch wat deed de Heere? Luister eens!
De ramen waren twaalf à veertien voetboog van de grond, en als de keistenen met reuzenkracht geworpen werden, dan deed God die op een voet afstand van het glas plotseling neervallen, en zij die zich op de stoep bevonden, kregen door de vallende keistenen bloedige wonden. De laatsten gingen nu vechten met hen, die de stenen gegooid hadden. (...)
Toen droeg de woeste menigte vuilnis aan in hun hoeden en petten en gooiden dat tegen de ramen, zodat er nauwelijks meer daglicht door viel.'
(H. H. Middel (1802-1882) Gods menigvuldige leidingen ...)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 april 1986
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 april 1986
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's