De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Uit de pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de pers

13 minuten leestijd

Oost-Europa

Het vierde nummer van de lopende jaargang van In de Waagschaal is gewijd aan de Oost-Europa problematiek. In het redactioneel 'ten geleide' wijst Vrijlandt er op dat de aandacht voor Oost-Europa, en met name voor de positie van de kerken en de dissidente bewegingen, vanaf de oprichting in dit blad aanwezig was. Met name mevr. Hebe Kohlbrugge heeft in de zestiger en zeventiger jaren zich ingezet voor contacten met oost-europese landen. De reden dat men opnieuw met een speciaal nummer uitkomt, ligt in het feit dat er als nieuwe ontwikkeling te melden is de inspanning van mensen in hun systeem voor een menswaardige samenleving, waarin mensen volwaardig kunnen leven als staatsburger, wetenschapper, kerklid, Hebe Kohlbrugge wijst in dit nummer op de betekenis van de naam. 'God schenkt ons mensen namen, die ons gegeven worden; namen van mensen die ieder op hun wijze de tijdgeest hebben weerstaan en nog weerstaan. Namens die ons helpen om vooruit te zien, die ons leren dat het heden niet gewoon voortrolt uit het verleden om dan door te rollen naar een zgn. toekomst, maar namen die ons leren dat het heden alleen bestaat in het spanningsveld tussen onze 'bestemming', d.w.z. onze toekomst en onze weg daarheen en onze 'bestemdheid', d.w.z. ons verleden, dat ons heeft gevormd.

'Daarom dit Oosteuropa-nummer: wij zoeken naar namen, namen die aan onze hemel komen te staan, die ons verplichten, die ons wijzen naar die "ene naam boven elke naam" die dè waarheid is. En weer mogen we de vraag: Maar zal Rusland die namen ooit erkennen en zal Amerika ooit luisteren, niet in ons laten opkomen, we weten immers dat Reagan de naam Martin Luther King ook alleen nolens volens heeft binnen gelaten, dat is weinig, veel te weinig, maar het is genoeg. Net zo moeten wij zoeken naar die namen, die Europa en ook onszelf verder de toekomst in wijzen! Vóór ons staat Sacharow. Lid van de sovjetische elite - in alles bevoorrecht. En dit alles gaf hij op om op te komen voor de ontrechten. Hij ging naar rechtszittingen en protesteerde tegen onrechtvaardige oordelen, en was daar te vinden waar mensen in het gedrang waren. Alleen één voorbeeld: Sacharow wandelde tien dagen langs de muren van het beruchte kamp in Mordowie. Daar zat Kuznetsow in een ijskoude isoleercel. Toegelaten bij Kuznetsov werd hij niet, maar hij bleef voor het kamp. Autoriteiten en kampleiding werden meer en meer opgewonden - zo opgewonden, dat een opzichter de cel van Kuznetsov binnenstormde en riep "hoe lang blijft hij nog" en het kacheltje in de ijskoude cel werd ontstoken. - En nu in verbanning roept Sacharow nog steeds, een roep tegen alle geweld, ook de lijflijke en geestelijke en morele kwelling. Een niet uit te wissen naam als wij denken aan mensenrechten en de samenhang van vrede en mensenrechten. Meer namen? Ja, Adam Michnik roept en roept om herziening van Jalta, hij roept om een vredesverdrag omdat onder Jalta geen vrede kan ontstaan. Havel zet zich, ondanks zijn eigen benarde situatie in voor Michnik. Heydanek en Komarkova (al bekend bij In de Waagschaal) komen op voor 'recht' en niet minder voor het rechte verstaan van de Schrift in hun eigen kerk. En wie hem gekend heeft en weet wat hij voor zijn kerk heeft gedaan, heeft mogen doen, die zegt: "Heer wij danken U voor Juhasz". Met Ratuchinskaja geven wij een naam, die staat voor de talloos velen, die ons toeroepen, dat zij er zijn in de Gulag, dat zij daar zijn ook voor ons. Daarom zullen wij ook voor haar mogen danken, wat we in onze kerk veel te veel vergeten. Het zijn mensen, die terwille van het "recht" lijden, die lijden om Christus wil, terwille van alles wat Europa tot Europa heeft gemaakt en die dit mede doen voor ons. Ook zij strijden voor de vrede en vragen en vragen om ons medeleven. Daarom vragen wij aandacht in dit nummer in de eerste plaats voor de namen en stemmen uit Oosteuropa zelf, maar toch niet minder voor die namen, die ons door nederlandse auteurs nader worden gebracht.'

Veel komt aan de orde: een cultureel forum in Boedapest in verband met de Helsinki afspraken in het najaar van 1985, de beweging Charta '77 in Tsjecho-Slowakije, de positie van de kerk in de Oekraïne, de positie van de christelijke intelligentsia in de Sovjet-Unie. Naar aanleiding van de veroordeling van Vladimir Poresj op 25 april 1980 schrijft prof, dr. J. de Graaf:

'Poresj, geboren in 1949, is afgestudeerd aan de universiteit van Leningrad en gold als een veelbelovende beoefenaar van de algemene taalwetenschap. Via een korte absurdistische periode en een wat langere serieuze verdieping in het existentialisme ontdekte hij op zijn zoektocht naar de zin van het leven de religieuse filosofie van Chomjakov, Solovjov en Berdjajev. Hij noemt deze namen in een brief van Tatjana Sjtsjipkova, bij wie hij in Smolensk van 1966 tot 1969 een basiscursus Franse taal- en letterkunde had gevolgd. Zij zit inmiddels ook in een kamp wegens haar verweer tegen de KGB-inval in het Moskouse jeugdseminarie.

Christelijke intelligentsia in de Sovjet-Unie

Poresj is een voorbeeldige vertegenwoordiger van de jonge christelijke intelligentsia in de Sovjet-Unie. Deze dook in het begin van de jaren zeventig ineens op tal van plaatsen op. Onafhankelijk van elkaar kwamen in deze jaren religieusfilosofische jeugdseminaries van de grond, in Moskou, Smolensk, Ufa, Kazan, Grodno, Odessa en andere plaatsen. "Wij allen zijn in de regel in atheïstische of a-religieuze families opgegroeid en in de geest van atheïsme of indifferentisme opgevoed. We hebben nu weer deel aan het russische religieuze denken en willen werken aan het scheppen van een nieuw gemeenteleven, dat alle menselijk en maatschappelijk leven doorstraalt en doortrekt", heet het in een van de nummers van het genoemde blaadje "Obsjtsina". Deze nieuwe christelijke intelligentsia verdiept zich in de lektuur van de kerkvaders als Gregorius van Nyssa en Augustinus, bestudeert de rijke traditie van de russische religieuze filosofie, discussieert over christendom en kultuur, christendom en humanisme, over Kierkegaard, Jaspers en Heidegger, over oecumene en orthodoxie en neemt weer deel aan kerkdiensten. Het Moskouse seminarie was eensgezind orthodox, het Leningradse had een vaste orthodoxe kern, maar ook veel Agnosten, Baptisten en enkele Joden onder haar regelmatige deelnemers. Ze hebben begrepen, dat in de wereld van vandaag christelijk geloven ook wetenschappelijk en filosofisch weerbaar moet zijn. Niet door hun kwantiteit - het gaat maar om enkele honderden - , maar door hun kwaliteit van denkend geloven en van onbevreesd belijden maken zij indruk. En dat gebeurt in een algemeen klimaat van ideologische erosie van het marxisme-leninisme, inklusief het atheïsme. In dit klimaat is een religieuze opleving onder jongeren, zich uitend in een toenemend aantal jongere mensen bij de kerkdiensten, niet verbazingwekkend, nog minder de wat modieuze, zonder veel risico een beetje provocerende trend om zich met een kruisje aan een ketting te tooien. Tot nadenken stemt wel, dat op het ogenblik 40% van de leden van de kerk van de evangelie-christenen en Baptisten onder de 35 jaar is. Maar voor de partij verontrustend is pas het ontstaan van een christelijke intelligentsia, die tot zelfstandig denken èn tot offerbereid belijden in staat blijkt.'

Voorts bevat het nummer een artikel over één van de leidende theologen van de theologische hogeschool in Cluj-Napoca in Zevenburgen (Roemenië). De geschiedenis van deze kerk is er een van strijd en verwarring, schrijft Ferdinand Haas. Over zijn leven en werk lezen we het volgende.

'Uitnodigingen om voor te gaan in de eredienst werden door dr. Juhasz met blijdschap aanvaard. Vaak offerde hij zijn nachtrust op om de preek te schrijven en de liturgie op te stellen. In de gemeente wilde hij de mensen bemoedigen, troosten en een weg wijzen.

Hongaren vormen een minderheid in Roemenië, met alle gevolgen van dien. Hoe begrijpelijk is het niet, wanneer men zich terugtrekt uit de bedreigende wereld en het hoofd in de schoot legt. Juist omdat hij deze verleiding ook kende, zag dr. Juhasz het als zijn opdracht zijn mensen te bemoedigen met het bevrijdende evangelie, dat de vrees wegneemt. Mensen, die onrecht aan den lijve hadden ervaren, hoorden over het evangelie der verzoening, dat de (volks-)tegenstellingen te boven gaat. Het is niet verwonderlijk, dat dr. Juhasz na zijn emeritaat de bisschop verzocht hem in een gemeente als predikant te laten werken. Dat is er nooit van gekomen, maar het tekent zijn betrokkenheid bij de praktische dienst, dicht bij de mensen.

Theologie

Lang voordat er een officiële nascholing was geregeld voor de predikanten, had dr. Juhasz het belang van de voortgaande vorming ingezien. Vele cursussen werden georganiseerd: taalonderwijs, dogmatiek, praktische vakken, geschiedenis en cultuur. Over het belang van de theologie denkt hij hooggestemd. In de laatste brief staat het nog eens: "De theologie is beslissend voor het lot van de kerk". Dit werd gezegd in een situatie, waarin het theologisch onderwijs helaas stelselmatig wordt afgebroken. De kerkleiding verklaarde (en verklaart!) om strijd geen theologen nodig te hebben, "alleen werkers-in-het-veld"... Het doceren, publiceren en organiseren van dr. Juhasz is één poging geweest om dit tij te keren. Daarbij was hij er zich van bewust, dat het serieus nemen van theologische vragen ook in zijn eigen vlees kon snijden.

Met name worstelde hij met de kritische vraag van Barth naar de vermenging van (hongaars) nationalisme en geloof. "De theologie is beslissend voor het lot van de kerk" dat werd staande gehouden tegenover ieder, die met de kerkpolitieke winden wenste mee te waaien, en het werd bewezen: uit de geschiedenis.'

Haas besluit zijn artikel met de opmerkingen dat dr. Juhasz gestaan heeft voor zijn overtuiging met alle risico's van dien, met alle angst ook die dat oproept. 'Hij wist zich echter gedragen door Hem, die alle vrees uitbant. Zou dat de reden zijn, waarom zijn leven en werk ook tegen ons zegt: houdt moed?' Oost-europa worstelt met de duistere momenten in de geschiedenis der mensheid. Anders dan bij ons, en tegelijk vervullen zij een spiegel functie. Het geheim van de overwinning in de strijd tegen de machten van de duisternis is het geheimenis van Pasen, dat juist in de Kerken van Oost-Europa zo centraal in de beleving van het geloof staat.

***

Wie van de twee?

Dr. A. A. Spijkerboer gaat in Evangelisch Commentaar van 4 april in op de kritiek van dr. P. Reesink in Trouw aan het adres van Prof. Verkuyl. Volgens Reesink bemoeilijkt Verkuyl de dialoog met Moslims in zijn laatste boek. Er is z.i. mogelijkheid voor de dialoog als we Jezus meer zien als Verkondiger dan als Verkondigde, anders gezegd: als Jezus wat terugtreedt kunnen Islam en Christendom dichter bij elkaar komen. Voor Verkuyl ligt in de belijdenis, dat in Jezus Godzelf tot ons gekomen is en dat het heil der wereld hangt aan de kruisdood en de opstanding van Christus, de kern van het Evangelie dat we ook de gesprekken met Moslims niet mogen verzwijgen. In zijn commentaar zegt Spijkerboer:

'Volgens Reesink heeft Verkuyl eigenlijk geen enkel begrip voor de islam. Maar in zijn boek pleit Verkuyl voor het recht van de moslims om in ons land moskeeën en gebedsruimten te stichten, en hij vindt dat de kerken de overheid moeten vragen de moslims de daarvoor benodigde faciliteiten te verlenen. Verder wil hij hulp bij de opleiding van imans, godsdienstonderwijs en kadervorming. Moslims moeten ook eigen begraafplaatsen in kunnen richten en ritueel kunnen slachten. Verkuyl vertelt ook dat wanneer moslims hem vroegen samen met hen te bidden dat hij dat deed, al verzweeg hij bij zulke gelegenheden niet dat hij in de naam van Jezus Christus bad. Hij zegt zelfs dat er in de moslimse wereld ook gebeden zijn waarin een echo van het Onze Vader doorklinkt en waarin zich het verlangen uit naar de omgang met de Vader. Met Verkuyls wanbegrip voor de islam kon het dus nog wel eens een beetje meevallen. Maar de manier waarop Verkuyl de moslims benadert is natuurlijk wel een andere dan die van Reesink. Verkuyl verdiept zich zo goed mogelijk in de gedachten- en gevoelswereld van de moslims, hij is ook bereid van hen te leren, maar hij gaat ervan uit dat je in het gesprek met de moslims de kern van het evangelie niet mag verduisteren, en die kern is dat God in Jezus Christus zich over de mensen ontfermd heeft. Reesink ziet in de islam goede en ware elementen, die hij zelfs heilswaarden noemt, al zijn die dan ook geen middelen tot het heil omdat ze alleen maar een milieu scheppen dat de genade kan gebruiken. Wie van de twee neemt de Islam nu eigenlijk ernstig, Verkuyl of Reesink? Op het eerste gezicht gaat de prijs naar Reesink, maar bij nader toezien is het nog maar de vraag of hij die prijs verdient. Reesink spreekt wel heel positief over de islam, maar al die positieve elementen die hij erin ontdekt, spelen toch eigenlijk geen beslissende rol omdat ze geen genade brengen. Die positieve elementen moeten door het christendom in het juiste licht geplaatst en op een hoger niveau gebracht worden. Begrijp ik het Tweede Vaticaanse Concilie goed dan komen alle positieve elementen van andere godsdiensten pas op hun plaats wanneer ze door het christendom, en dat is dan in feite de rooms-katholieke kerk, in regie genomen worden.

Voor Reesink zijn de moslims als het ware leerlingen van een basis-school die al rechte streepjes kunnen trekken, en zelfs al een beetje kunnen lezen, maar die toch wel door verder onderwijs op een hoger niveau gebracht moeten worden, en dat zelf op den duur ook wel zullen inzien. Verkuyl stevent met het evangelie op de moslims af, bij hem is van het begin af aan alles duidelijk, en de moslims kunnen van hem niet de indruk krijgen dat hij nog een paar kaarten in zijn mouw verborgen houdt. Ik weet niet hoe ik zou reageren als ik moslim was, maar ik denk dat ik de benadering van Reesink eerst erg mooi zou vinden en dat ik me bij nadere kennismaking door hem gefopt zou voelen. Verkuyl zou me misschien irriteren maar ik zou me door hem nooit gefopt voelen. Het kon dan ook wel eens zijn dat moslims zich in hun geloof door Verkuyl in ernst genomen voelen, en dat ze zich in hun geloof door Reesink een beetje vernederd voelen.'

Wie van de twee neemt de Islam ernstig? Ik meen dat deze vraag in de huidige situatie van bijzondere aktualiteit is. Met name ook in het onderwijs. Sommmigen pleiten voor een christelijke school als ontmoetingsschool waarin er van uit gegaan wordt dat Moslims en Christenen ieder op hun wijze op weg zijn naar het Rijk. In zo'n ontmoeting kan hooguit sprake zijn van verheldering, maar dient het evangeliserend getuigenis te ontbreken. Neemt men dan de Islam ernstig? Met Spijkerboer zeg ik: dat is maar schijn. Neemt men bovendien dè identiteit van het christelijk onderwijs ernstig? Ik meen van niet. Respect en inlevingsvermogen voor de ander, i.c. de Moslims, gesprek en dialoog mogen geen verraad aan het getuigenis betekenend. Want het blijft staan: De zaligheid is in geen andere dan in Hem die de Naam draagt: Jezus! De Heere redt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 april 1986

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Uit de pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 april 1986

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's