De Geest die ons 'Abba' doet roepen
'Want gij hebt niet ontvangen de Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze: maar gij hebt ontvangen de Geest der aanneming tot kinderen, door welke wij roepen: Abba, Vader!' (Rom. 8 : 15)
In elke taal kom je woorden en uitdrukkingen tegen, die onvertaalbaar zijn. Het zijn woorden, die je eigenlijk alleen maar omschrijven kunt. Of misschien doen we beter die woorden te laten staan zoals ze daar staan!
Zo gebeurt dit in onze Bijbel ook meestal met het woord Hallelujah. En nog meer geldt dit het woordje Amen. Het is bekend, dat de opstellers van de Heidelbergse Catechismus een poging gewaagd hebben de betekenis van dit woord te verklaren: het zal waar en zeker zijn! En omdat wij zó ook dikwijls ons gebed besluiten, geven de opstellers naast deze korte uitleg nog een verklaring, die veel uitgebreider is: 'Want mijn gebed is veel zekerder van God verhoord dan ik in mijn hart gevoel, dat ik zulks van Hem begeer'.
Zo komen wij in de brieven van Paulus nu óók tweemaal tegen: Abba, Vader. Kan het zijn dat de apostel op deze bijzondere wijze in de zendingsgemeenten de gelovigen tegemoet kwam, die van Joodse oorsprong waren? Deze Abba-naam, die een geheel eigen klank voor hen had? Maar hoe dan ook, Paulus laat hier tegelijk de Vadernaam op volgen om te laten merken dat het mogelijk moet zijn eendrachtig en met één mond (Rom. 15 : 6) de God en Vader van de Heere Jezus Christus te verheerlijken. Deze Vadernaam, die voor de gelovigen een zeer persoonlijke betekenis kan hebben, maar die bij alle verschillen ook een gemeentevormende betekenis heeft.
Uit deze brief blijkt, dat er ook in de gemeente van Rome zo nu en dan wrijvingen geweest zijn tussen de christenen van Joodse afkomst enerzijds én de gelovigen van heidense oorsprong anderzijds. In het voorafgaande komt naar voren, dat er dikwijls gekibbeld werd over de betekenis van de wet van Mozes.
Is het waar, dat wij het met deze wet een heel eind kunnen brengen? Paulus is van mening dat de wet op zichzelf heilig en goed is: wij weten dat de wet geestelijk is. Maar hoe gaan wij met deze wet om? Willen wij zalig worden door de wet?
Nee, dit is wat Paulus in deze brief steeds bestrijdt. Leggen wij ons toe op de werken der wet, dan zal deze wet onsjuist veel meer schuldig stellen voor God. Die wettische houding is eigenlijk niet anders dan een slaafse houding. De mens, die altijd bezig is in de hoop een stapje vooruit te komen. De mens, die altijd vreest, dat hij te weinig goed gedaan heeft. De wet, die zo steeds meer wordt tot een wet der zonde en des doods!
Toen Paulus zélf nog in het Jodendom verkeerde, leefde hij ook onder deze wet. Maar wat zegt hij nu? Dat hij zónder de werken der wet met God in het reine gekomen is. Want wij hebben allen gezondigd, maar worden om niet gerechtvaardigd door de verlossing in Christus Jezus en door het geloof in Zijn naam.
Hier in Romeinen 8 komt de apostel nu te spreken over de verdere levensvernieuwing. Het valt op, dat hij in dit verband ook zeer uitvoerig handelt over de Heilige Geest, die in ons woont. Wat kunnen wij hieruit leren? Dat de Geest, die van God en van Christus uitgaat, er vanaf het begin bij betrokken wil zijn. De Geest, die ons toeeigent wat wij in Christus hebben, namelijk de afwassing van onze zonden en de dagelijkse vernieuwing van ons leven.
Is het inderdaad waar, dat wij ook naar deze vernieuwing uitzien? Vallen veel gelovigen na ontvangen genade niet dikwijls weer een eind terug op het vroegere leven? Zoals dit ook dreigde te gebeuren in Rome, waar de christenen van Joodse afkomst zich weer toelegden op de werken der wet?
Dit is waar de apostel hen ernstig voor waarschuwt. Want gij hebt niet ontvangen de Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze! Dat woordje 'wederom' is veelzeggend. Dat doet in veel opzichten ook denken aan wat éérder was Dat is weer de gezindheid van het vlees, die het hoofd opsteekt. En dan kan er van alles gebeuren. Er zijn mensen, die hun heil zoeken in een schandelijk leven. En anderen, die in de gemeente de wet weer gaan hanteren om bij God en bij de mensen in de gunst te staan. Ja, deze laatsten die zich dikwijls ter linkerzijde óf ter rechterzijde ook gesteund voelen door een type prediking, die hen wel ligt. Let u maar eens op, hoe vaak in de woordkeuze het werkwoord 'moeten' gebruikt wordt. Die Geest der dienstbaarheid hoeven wij niet meer te ontvangen. Die Geest is er steeds geweest. Die Geest is nooit helemaal dood geweest. Die Geest kan nu weer voluit werkzaam zijn!
Laten daarom ook de sterkste gelovigen onder ons nooit vergeten, dat in dit leven ook de hang naar allerlei vormen van eigengerechtigheid in ons nimmer geheel overwonnen is. En daarom heeft die slaafse Geest weer zo gauw vat op ons. En Paulus weet meteen te zeggen wat de gevolgen zijn. Er is zoveel om wederom te vrezen, zoveel wat ons angstig en onzeker maakt. Er komt steeds weer een geest over ons, die niet uit God is.
Ook elders laat Paulus zien, dat God ons niet een Geest van lafhartige vreesachtigheid gegeven heeft (2 Tim. 1:7). Maar, zo zegt hij hier, gij hebt de Geest der aanneming tot kinderen ontvangen. Dat is een heel andere zaak!
Wie de oorspronkelijke Griekse tekst hierop naslaat, doet nog méér ontdekkingen. Wij merken, dat de meeste bijbelvertalingen de tekst van onze meditatie minder zuiver weergeven. Er gaat op deze wijze veel verloren van wat onze aandacht waard is. In ieder geval is de vertaling 'de Geest van het zoonschap' bijzonder onvolledig. Zo is de gedachte van de 'aanneming' geheel verdwenen. En wij moeten hier wel degelijk aan een adoptie denken.
En dan is er nóg iets. In de grondtekst wordt in dit verband tweemaal over 'zonen' gesproken en daarna tweemaal over 'kinderen'. Nu kunnen we opmerken, dat zonen eveneens kinderen genoemd mogen worden. Dit is waar. Maar waarom die verschillende woordkeuze? Is dit iets wat wij over het hoofd mogen zien?
Laten wij beginnen op die aanneming te letten. Het staat vast, dat wij dit nooit aan onszelf kunnen toeschrijven. Het is alleen de genade van Gód, als wij door Christus van de wet der zonde en des doods verlost werden. Er is een prijs betaald om ons los te kopen en om ons te geven de aanneming tot zonen.
Laten wij steeds bedenken, dat dit buiten ons en zonder ons geschied is. Maar nu gaat de Heilige Geest een stap verder. Die adoptie tot zonen zégt ons misschien nog niet zoveel. Het komt nog wat zakelijk bij ons over, wat koel en onwezenlijk. Moet dit zo blijven?
Nee, de Geest wil ons door Christus óók brengen tot God. En blijft deze God ons vreemd? Nee, de Geest zélf roept: Abba, Vader (Gal. 4 : 6). En dit werkt aanstekelijk. Die Geest getuigt met onze geest dat wij kinderen Gods zijn. En nu verstaan wij waarom de apostel naast zonen ook van 'kinderen' spreekt in dit verband. Dit is inderdaad meer innig en vertrouwelijk, meer bevindelijk ook. En wat let ons te doen wat de Geest doet? Hij is immers de Geest der aanneming tot zonen, door welke wij roepen: Abba, Vader! Wat klinkt dit zeker en wat klinkt dit blij!
Kunnen we nu ook zeggen, dat die slaafse Geest geheel van ons geweken is? Nee, die Geest doet ons nog heel dikwijls vrezen. Maar daar is ook de Geest van God, die in ons woont: Hij drijft de vrees naar buiten en doet ons opnieuw roepen: Abba, Vader! En zo kan deze diepste beleving van het kindschap ons nooit meer geheel ontnomen worden!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 juni 1986
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 juni 1986
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's