De Godsregering in diskrediet (3)
Calvijn en confessie
Wie zich na het lezen en bestuderen van eigentijdse ontwerpen over vragen betreffende het Godsbestuur wendt tot wat b.v. Calvijn en de betreffende artikelen en zondagen van onze belijdenis hierover zeggen waant zich in een heel andere wereld. En deze waan is werkelijkheid. Na de vele vraagtekens vallen je dan ineens de vele uitroeptekens op. Helder en duidelijk spreekt de kerk. 'Met grote nadruk en stelligheid heeft zij gesproken van Gods Voorzienigheid als een onbetwijfelbare werkelijkheid' (G. C. Berkouwer, De Voorzienigheid Gods, pg. 34). Het is een wezenlijk onderdeel van de enige troost in leven en sterven 'dat mijn getrouwe Zaligmaker Jezus Christus mij alzo bewaart dat zonder de wil van mijn hemelse Vader geen haar van mijn hoofd vallen kan, ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet'. Zondag 9 van de Heidelberger belijdt de onderhouding en regering van Gods schepping door de eeuwige Vader van onze Heere Jezus Christus. En die onderhouding en regering worden dan in Zondag 10 nader toegelicht. Alle dingen, inclusief de kwade dingen, komen me niet toe uit louter toeval maar door de handen van mijn getrouwe God en Vader. Wat het 'kwade' betreft wordt gesteld dat wat God aan kwaad mij toeschikt, Hij dat ten beste keren zal. We vinden die gedachte trouwens ook terug in het klassieke Doopformulier waar het gedoopt zijn in de Naam des Vaders o.a. wil zeggen dat mijn Vader 'van alle goed ons wil verzorgen en alle kwaad van ons weren of ten onzen beste keren wil'. Er is verder het 13e artikel van de NGB waar o.m. wordt beleden dat er in de wereld niets geschiedt buiten Gods ordinantie om. Ook het kwaad, hoewel geen auteur ervan, valt onder de beschikking van God. En het gebed in het Avondmaalsformulier vermeldt dat we 'als Gods lieve kinderen en erfgenamen voor Zijn rekening komen naar lichaam en ziel'. Deze uitspraken staan geheel in de lijn als eerder door Calvijn verwoord o.a. in de Institutie (Boek I, hfdst. 16 t/m 18). God onderhoudt door een bijzondere voorzienigheid, aldus Calvijn, ieder ding afzonderlijk zelfs tot het kleinste musje. Wie onderwezen is door Christus dat alle haren van zijn hoofd geteld zijn, zal eraan vasthouden dat alle denkbare gebeurtenissen door de verborgen raad Gods bestuurd worden. In dit verband geeft Calvijn het volgende voorbeeld van wat hij bedoelt. 'Indien iemand in handen van rovers valt of te midden van wilde dieren terecht komt, indien hij door een plotseling opgestoken wind schipbreuk lijdt op zee, indien hij bedolven wordt door een instortend huis of onder een omvallende boom terecht komt; indien een ander, door de wildernis dwalend, uitkomst vindt voor zijn gebrek of, wanneer hij rondzwalkt op de golven, de haven bereikt of op wonderlijke wijze op een haarbreedte aan de dood ontkomt, dan zal 't verstand des vleses al deze dingen, zowel de voorspoedige als de tegenspoedige aan het toeval toeschrijven. Maar wie door de mond van Christus werd onderwezen, die zal belijden: 'dit ligt opgesloten in de verborgen raad van God'. In dit voorbeeld is de afloop gunstig. Maar Calvijn geeft ook een voorbeeld dat de afloop anders is. 'Stellen wij bij voorbeeld een koopman die een bos binnengetrokken is met een gezelschap van vertrouwde lieden en die onvoorzichtig van zijn makkers afdwaalt en zo door dat dwalen in een rovershol terecht komt, in handen van moordenaars valt en gedood wordt. Zijn dood was niet slechts door Gods oog voorzien, maar ook door Zijn besluit vastgesteld.' Zeker, stelt Calvijn, de omstandigheden waaronder dit sterven plaats vindt heeft in zijn aard veel dat op toeval lijkt. Maar het geloof zal er niet aan twijfelen dat de voorzienigheid Gods de opperste leiding heeft gehad om het toeval tot dit doel te leiden. Er gebeurt immers niets wat God niet al voorzien heeft. Dat wil intussen niet zeggen dat voor Calvijn alle vragen oplosbaar zijn. Dat er maar een laadje hoeft te worden opengetrokken om een antwoord ter beschikking te hebben. Hij schrijft: 'De wonderbaarlijke wijze waarop God de wereld bestuurt, wordt terecht een afgrond genoemd, omdat wij haar, terwijl ze voor ons verborgen is, eerbiedig moeten aanbidden'. Herhaaldelijk worden we opgeroepen tot bescheidenheid. 'Daar dus God Zichzelf een recht toekent om de wereld te regeren, dat ons onbekend is, moet dit voor ons de wet van ingetogenheid en bescheidenheid zijn, dat wij berusten in Zijn oppergezag, zodat Zijn wil voor ons de enige regel der rechtvaardigheid is en de rechtvaardige oorzaak van alle dingen.'
Een christelijk geloof
De belijdenis van Gods voorzienigheid kan echter nimmer een belijdenis zijn van algemene aard. In de fragmenten uit de formulieren en belijdenisgeschriften is de christen aan het woord. Hij legt er in belijdenis af van zijn geloof. Hij leerde God kennen in het aangezicht van Jezus Christus. Buiten Christus hebben wij geen ware, geen echte, geen levende kennis van God. Alleen in Christus wordt God gekend als een hemelse Vader die regeert, zorgt en onderhoudt. Zondag 10 staat in het gedeelte dat getuigt van de verlossing. Net als trouwens in de hele Catechismus is een christen aan het woord die nader uit de doeken doet wat zijn enige troost, wat zijn enige houvast is in leven en in sterven is. Tot die enige troost behoort dat hij om Christus' wil een genadig God en een zorgend Vader in de hemel mag kennen. Buiten dit geloof om blijft ons spreken over Gods Voorzienigheid te theoretisch, te beschouwelijk en te afstandelijk. Hebben we nimmer recht zicht op Zijn handelen. Kunnen we ook óf alleen maar Zijn beleid goedkeuren als het ons schikt en afkeuren als het ons dwars zit óf passief en gelaten berusten in wat ons overkomt onder het uitspreken van zeer aanvechtbare regels als 'alles komt toch zoals het komen moet' en 'het wordt je door geen vreemden/mensen aangedaan'. Dat klinkt vroom maar het is heidens. Het geloof in Gods Voorzienigheid is een christelijk geloof. We worden in ons leven niet geregeerd door een onbekende God die veelal de lijnen van het grillig lot volgt, maar door de hand van de God en Vader van onze Heere Jezus Christus. In Zondag 10 wordt dan ook steeds over die hand gesproken. Als met Zijn hand onderhoudt de hemelse Vader hemel en aarde en alle schepselen. Alle dingen komen tot ons van Zijn vaderlijke hand. Alle schepselen zijn zó in Gods hand dat ze tegen Zijn wil zich noch roeren noch bewegen kunnen. Driemaal een vaderlijke hand. Dr. Oorthuys noteert bij dit gegeven: 'Dat alle dingen, het blijde en het smartelijke, ten slotte uit de onweerstaanbare hand des Almachtigen komen, het moge waar zijn, er ligt nog geen troost in. Het hart zegt dan: ik moet bukken, er is toch niet tegen te vechten. En het denkt: als ik mij kon verzetten! Maar dat alles, ook de felste pijn en de diepste teleurstelling, uit Vaders hand komt, dat is troost, daarin is hoop en kracht. Als het hart dat weet, zou het zich niet meer willen verzetten, al kón het. "Abba, Vader". "Al zou Hij mij doden, zo zal ik nog op Hem hopen" (Job 13 : 15)'. (In: De eeuwige jeugd van Heidelberg, 1948, pg. 62).
We zijn in de handen van een Vader. Hand getuigt van macht. Maar ook van bescherming, zelfs van tederheid. In Uwe handen beveel ik mijn geest (Ps. 31 : 6). En in dezelfde psalm staat: mijn tijden zijn in Uw hand (vs. 16). Dat staat niet in een contekst van 'rozegeur en maneschijn'. Want er is ook de hand van de goddeloze, van de vijanden. En die hand betekent dreiging, dood, vernietiging. Als die hand hem grijpt wacht hem een zekere dood. Maar het geloof kent God als zijn God en het zegt: maar ik vertrouw op U, Heere, ik zeg: Gij zijt mijn God, mijne tijden zijn in Uwe hand. Tijden. Niet alleen de levenstijd wordt bedoeld. Maar de tijden, de perioden van het leven. De wisselende tijden van voor- en tegenspoed, van vreugde en verdriet. Mijn tijden. Alles wat zich in mijn leven aandient, het is in Gods hand. David weet zich Gods eigendom. Elders heten de gelovigen de 'schapen van Gods hand'. We zijn uit Gods handen voortgekomen en hebben onszelf moedwillig uit die handen geworsteld. Maar genade leert: Hij heeft me opgeraapt met Zijn doorboorde handen en nu ben ik voor tijd en eeuwigheid in Zijn handen. De hand staat voor de persoon zelf. We worden niet geregeerd door een blind lot en een stom toeval. Niet door een gesloten keten van oorzaak en gevolg. Blind, stom en gesloten. De adjectiva spreken duidelijke taal. Dat zijn goden die niet zien en niet horen en gebonden zijn. Onze God en Vader heeft een aangezicht, een stem, een hand. Dat betekent overigens niet dat het dan allemaal niet problematisch meer kan zijn. Die dreigende hand van de vijand blijft een reële hand. In Psalm 31 doet David dan ook niet uit de doeken hóe zijn tijden in Gods hand zijn. Wel belijdt hij dat ze in die hand zijn. Hij kan er geen verklaring van geven. Hij vraagt er God ook geen rekenschap van te geven. 'Hij gelooft en vertrouwt. Dat is de kracht van deze woorden. Er zijn mensen die eerst willen weten waarom alles gebeurt, zoals het gebeurt. Zij willen dat God zich nader verklaart. Wanneer het antwoord op hun vragen bevredigend is, willen ze geloven. Als het antwoord onbevredigend is en niet voldoet, weigeren ze te geloven' (W. H. Velema, a.w., pg. 69v).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 juli 1986
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 juli 1986
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's