De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Hervormd Gereformeerd vandaag

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hervormd Gereformeerd vandaag

37 minuten leestijd

Inleiding
We hebben ons vandaag geen eenvoudige opgave gesteld. Als het erom gaat wat hervormd gereformeerd is, in de recente geschiedenis en in de ontwikkeling, en als het gaat om de fundering van 'ons kerkelijk' standpunt vertellen we elkaar vandaag niet veel nieuws. Al is het wel zo dat doordenking ervan in elke tijd opnieuw, terwille van de overdracht in de generaties, van belang is. Maar de nadruk ligt nu op hervormd gereformeerd vandáág. Wat betekent het om vandaag hervormd gereformeerd te zijn? Hoe moet het en hoe gaat het?
We leven in een tijd, die allerwegen, zowel in de samenleving als in de kerk, grote verschuivingen te zien geeft.We spreken wel over een kantelende tijd. Er is sprake van een cultuurcrisis, van een crisis der zekerheden. In onze tijd – zo heet het dan – is onzekerheid bij mensen de grootste zekerheid. Die gedachte grijpt ook in de kerk om zich heen. De secularisatie heeft toegeslagen en slaat nog steeds toe. De kerk is van meerderheid tot minderheid geworden en we zien de ontkerkelijking en de onkerstening in de beste gemeenten en gezinnen doorwerken.
Hoe vandaag hervormd gereformeerd te zijn, vanuit het verleden, in het heden, naar de toekomst toe? Daar gaat het om. We staan zelf ook midden in het spanningsveld van kerk en wereld. Zien we samen de weg nog voor ons? Met nadruk op samen!
Een dag als deze heeft ongetwijfeld risico's aan zich. Allereerst is het zo dat in te kort tijdsbestek teveel aspecten aan de orde komen. Het kan allemaal slechts aanduidenderwijs gebeuren. In de tweede plaats is het moeilijk om op een grote bijeenkomst als deze echt met elkaar in gesprek te zijn, met daarbij ook een echte luisterhouding naar elkaar toe. Bovendien is openheid en eerlijkheid gewenst. Ook bij verschillen van inzicht en koers gaat het, willen spanningen zich niet ophopen, om open verwoording naar elkaar toe. Het gaat er vandaag om hoe we samen aanspreekbaar zijn, naar elkaar toe vanuit de ene bron, de Schrift en daaraan ondergeschikt maar daaraan ook gerelateerd onze gereformeerde belijdenis.
Er is nog een éxtra risico aan ons samenzijn. We zijn hier om zo te zeggen bijeen coram publico. De media zijn ook present. Die zijn er niet buiten gelaten; hoewel we beseffen dat hun aanwezigheid remmend kan werken als het gaat om openheid. Anderzijds zou hun afwezigheid de vraag oproepen of we iets te verbergen hebben. Welnu, in de gemeente mag men meelezen en meehoren wat we vandaag hier met elkaar bespreken. En de risico's van het coram publico zijn niet zó groot als we samen óók beseffen dat we hier aanwezig zijn coram Deo, voor het Aangezicht des Heeren.
De media zelf maken bovendien mede deel uit van en participeren in de processen, waarin we ons bevinden. Dat betekent dat in hun aanwezigheid ook die dingen moeten kunnen worden gezegd, die hen zélf regarderen.
Nog een laatste opmerking vooraf. Ik kan vandaag moeilijk de pretentie hebben alles aan te reiken wat aangereikt moet worden. Ik reik slechts enkele concrete 'aandachtspunten en knelpunten' aan, zoals het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond dat ook in een gelijknamige brochure heeft gedaan, waarbij ik dan uiteraard, wat de evaluerende opmerkingen betreft, eigen visie niet buiten spel kan zetten. Maar dan alleen om het gesprek te bevorderen.

Bewaar het pand
Ik zou dan vandaag graag willen inzetten bij het overbekende woord, dat Paulus schrijft aan Timotheus: 'O, Timotheus, bewaar het pand u toebetrouwd, een afkeer hebende van het ongoddelijk ijdel-roepen en van de tegenstellingen der valselijk genaamde wetenschap'.
Bewaar het pand. Het is met dit begrip, zoals met meerdere Schriftwoorden, dat het aan sterke devaluatie onderhevig is, omdat het organisatorisch geclaimed is. Dr. C. S. L. Janse gaf het als titel mee aan zijn proefschrift. In de Christelijke Gereformeerde Kerken draagt de rechtervleugel in haar organisatie die naam. Recent werd een nieuwe studentenvereniging opgericht, een afsplitsing van de CSFR, met de naam Custodia Depositum. Bij namen als deze denk ik altijd dat het te hopen is, dat het er niet mee gaat als met de liturgie van de roomse mis, waarvan men uiteindelijk merkte wat men over had, toen deze te langen leste in het nederlands werd vertaald. Kort en goed, ook hier de naam 'bewaar het pand'.
De uitdrukking 'bewaar het pand' heeft een uitgesleten gevoelswaarde gekregen, staat bovendien model voor een conservatieve, want behoudende instelling.
Het is daarom goed om hier even bij Calvijn in de leer te gaan. Onder het pand verstaat hij 'de genade, die aan Timotheus gegeven was, om zijn ambt te bedienen'. Het is het hem toevertrouwde talent. Van het behéér daarvan moet eenmaal rekenschap worden gegeven. Door traagheid en luiheid mag het niet verloren gaan. Timotheus moet naarstig bewaren wat hem in bewaring is gegéven.
Calvijn gaat dan zorgvuldig de verschillende uitdrukkingen van de tekst langs.
Afkeer van het ijdel-roepen is voor hem 'grondig arbeiden in de leer', met vermijding van elke opschik, zonder te proberen mensen te behagen. Hij gispt hen, die 'met de eenvoud van het Evangelie niet tevreden zijn, (maar) dat tot ijdele filosofie veranderen'. Hij zegt: 'de ijdelsprekingen zijn niet in elk wóórd, maar in dat gedurig geluid dat eerzuchtige mensen uitschuimen, die meer zoeken te behagen dan dat ze de voortgang der gemeente dienen'. 'De kracht des Geestes is uitgeblust zohaast de leraars hun pijpen opblazen om hun welsprekendheid te tonen. Nochtans tegen zulk klaar betuigd verbod van de Heilige Geest is niettemin deze pest dóórgebroken…' Bij het bewaren van het pand en de afkeer van het ijdel roepen gaat het – aldus Calvijn – om de majesteit van de Schrift, de kracht van de Geest, de gewichtigheid der profeten en de ongeveinsdheid der apostelen. Waar dit alles ontbreekt blijft slechts over 'ontheiliging van de rechte theologie'.
Wat de in de tekst genoemde tegenstellingen betreft, daarvan zegt Calvijn dat eerzuchtige mensen de oprechte leer van het Evangelie 'die eenvoudig en nederig is' bedekken. Eerzucht is de moeder van strijd. Wie zichzelf verheft is bereid om over alle en allerlei dingen te twisten en te strijden.
En ook de valselijk genaamde wetenschap, de valse wijsheid uit de tekst krijgt bij Calvijn weer een interpretatie in het zich verheffen tegen 'de eenvoudige en nederige leer der godzaligheid'.
Het is duidelijk dat Calvijn deze dingen zegt in de context van zijn tijd en dat zo ook concreet toepast. Maar me dunkt dat het woorden zijn die we ons ter harte mogen nemen in de overdenking van wat Paulus bedoelt als hij schrijft over het bewaren van het pand. We zouden er in onze tijd van polarisatie winst mee kunnen doen. We komen in de kerk ook soms al te gemakkelijk in wereldse methoden terecht, onder de schijn dat we het pand willen bewaren.

De prediking van het Evangelie
Het gaat bij dit alles vooral en in de eerste plaats om de prediking van het Evangelie. Dat is en blijft immers het centrale moment in heel het zijn en bezig zijn van de kerk? We kunnen er vandaag niet omheen om ook daarover te spreken, omdat hier zeker ook onder ons een spanningsveld ligt. Niet ieder wordt uitgenodigd voor iedere kansel, al moeten we er direct bij zeggen dat dat nooit, zolang de Gereformeerde Bond bestaat, het geval is geweest. Hoe blijven we bij de eenvoud van het Evangelie? Omdat die eenvoud iets anders is dan simpelheid is er zoveel over gedacht, gezegd en geschreven. De Schrift is doorzichtig maar niet simpel. De prediking van het Evangelie is naar haar aard eenvoudig maar niet goedkoop.
In hervormd gereformeerde kring is en wordt graag gesproken over Schriftuurlijk bevindelijke prediking, over het voorwerpelijk-onderwerpelijke karakter ervan, in die volgorde. Over de inhoudelijke vulling daarvan is in de loop der jaren veelvuldig en diep nagedacht. Er is en wordt veel geschreven over de verhouding van wet en Evangelie, over Verbond en Verkiezing, over de orde des heus, over de vraag of de volgorde van de stukken in de Heidelbergse Catechismus een logische of een theologische is; of het gaat om orde of volgorde.
Het is in dit verband in de loop van de jaren bepaald niet altijd koekoek één zang geweest in hervormd gereformeerde kring. Dit te bedenken bewaart voor krampachtigheid nu. In het laatste nummer van Theologia Reformata merkt prof. dr. S. van der Linde overigens op dat, toen hij als predikant aantrad en zich voegde bij de Gereformeerde Bond, het klimaat mild-gereformeerd, in de lijn van de Erskines was, met daarbij een bepaalde verscheidenheid. Dan spreekt hij overigens kennelijk over de dertiger jaren toen het ongetwijfeld ook wel wat rumóérig toeging in de gelederen van de Gereformeerde Bond, met name ook ten aanzien van Verbond en Verkiezing. Hier is echter altijd, zoals in het geheel van de gereformeerde traditie, sprake geweest van een spanningsveld. Daarover gaat het vanmiddag (in de lezing van prof. dr. C. Graafland).
In dit opzicht gingen met name ds. I. Kievit en ds. J. G. Woelderink best wel verschillende wegen, zeker in de tijd dat Woelderink zich kritisch ging uitlaten ten opzichte van de Dordtsche Leerregels. In zijn benadrukking van de waarde van het Verbond had Woelderink een duidelijk appèl. Vele oudere predikanten heb ik daarvan uit eigen ervaring horen getuigen. In zijn uiteindelijke visie op de predestinatie vond hij vrij algemeen verzet. Maar me dunkt dat er, bij alle verschillen, ook tussen Woelderink en Kievit, een gemeenschappelijk oriëntatiepunt was. De eerste oriëntatie was de Reformatie en pas daarna – en dan bij de een meer en de ander minder kritisch – de Nadere Reformatie, in al haar verscheidenheid. Zowel I. Kievit als J. G. Woelderink beriepen zich vaak op Calvijn. I. Kievit schreef bijvoorbeeld een serie artikelen over 'De hoop bij Calvijn'. In de gemeenschappelijke oriëntatie op de bronnen van de gereformeerde Reformatie was er in ieder geval een gemeenschappelijk verweer tegen sectarische woekeringen, ook waar die als het echte gereformeerde werden gepresenteerd.
De vraag voor ons vandaag is of we bij het bewaren van het pand ook het theologisch talent aanwenden om de Reformatie te verstaan en telkens opnieuw te verstaan, ook als het om de prediking vandaag gaat.

Bevinding
Intussen was óók gemeenschappelijk de notie van de bevinding, van het onderwerpelijke aspect in de prediking. Bevinding, niet als een extra bij het geloof maar als annex aan het geloof. Het ging om de geloofservaring. Bevinding, die niet geloofsmatig van aard is, is geen bevinding en geloof, dat niet bevindelijk van aard is, is geen geloof. Zowel Kievit, als Visscher als Woelderink hebben dan ook, vanuit een zuiver reformatorisch Anliegen, bevinding vaak afgegrendeld van mystiek of mysticisme. Dat betekende dat hervormd gereformeerde prediking in bepaalde kringen ook wel eens onder de verdenking stond niet bevindelijk of niet bevindelijk genoeg te zijn. Als het echter om bevinding ging. ging het om wat Severijn aanduidde met de religie van de belijdenis. Bevinding, die niet op de Schrift zélf en op de belijdenis naar haar inhoud teruggaat, heeft geen recht in kerk en gemeente.
Ik citeer in dit verband de brochure 'overwegingen inzake uitgangspunten en knelpunten':

'Echt bevindelijke prediking is Schriftuurlijk-bevindelijk, voorwerpelijk onderwerpelijk. Gewaakt zal moeten worden voor een prijsgeven van de objectieve gegevenheden van de Schrift, de objectieve Waarheid, die Gòds Waarheid is, aan subjectieve interpretaties, gevoelens of ervaringen. Anderzijds moet gewaakt worden voor een verstarring van de leer tot een dogmatische idee of een samenstel van leerstelligheden, waarin de adem des Geestes niet meer is of zijn kan, omdat ze tot een systeem van waarheden wordt.
In het algemeen moeten we, in het geheel van de kerk, constateren dat verarming der prediking niet los staat van het feit dat bijvoorbeeld de Heidelbergse Catechismus niet meer wordt gepreekt. Juist de prediking van de Heidelberger bewaart voor eenzijdigheden enerzijds maar ook voor pure voorwerpelijkheid of pure onderwerpelijkheid anderzijds. Regelmatige prediking van de Heidelberger brengt bij de drie stukken – in hun rangorde èn in hun proporties – bij gebod en gebed en bij de sacramenten. Hoe praktikaal is de Heidelberger, zowel als het gaat om de ware vroomheid, beleefd in de binnenkamer, als om de praktijk der godzaligheid in het leven van elke dag, de godsvrucht in de praktijk.
Ook in kringen, als de hervormd gereformeerde in de Nederlandse Hervormde Kerk, waar bevinding met de mond geprezen of begeerd wordt, kunnen we met het manna, dat gister geraapt werd, niet toe. Het gaat niet aan om te stellen dat de prediking bevindelijk moet zijn als we niet vandaag door de werking van de Geest, het voedsel uit de hemel vers mogen rapen en eten voor Gods Aangezicht.
In de ervaringswerkelijkheid van de mens – als we die toch hier noemen mogen – verdicht de wereld met al haar problemen zich in ons kleine menselijke bestaan, zodat we letterlijk het zuchten der schepping ver weg en dichtbij horen. In dat zuchten mogen we meezuchten naar Gods toekomst, als alle dingen nieuw zullen zijn en niemand meer zeggen zal ik ben ziek, als er geen leed meer zijn zal op de ganse berg van Gods heiligheid (Jes. 65 : 25). Ook in onze tijd zullen we de woorden der Schrift eigentijds moeten leren spellen, zó dat mensen voelen dat het gaat om onze zaak; het gaat om leven of dood, oordeel en vrijspraak in de nood van het bestaan vandaag.'

Intussen is bevinding geen locus in de dogmatiek en is het uitermate moeüijk om onder woorden te brengen wat bevindelijke prediking nu precies is. En toch zal de prediking, wil ze Schrift- en belijdenisgetrouw zijn, bevindelijk van aard zijn. Wanneer we dicht bij de Schrift en de belijdenis blijven zullen we echter bevindelijk genoeg zijn. De religie van de belijdenis mag immers niet tegen de belijdenis als zodanig, tegen de inhoud ervan worden uitgespeeld. Ze straalt er doorheen en komt er uit op.
In de nadruk, die in hervormd gereformeerde kring, in navolging van de Reformatie en in de lijn van de confessie, is gelegd op wedergeboorte door het geloof en rechtvaardiging door het geloof, kwam de bevindelijke lijn helemaal mee, omdat de confessie zelf deze centrale noties ook bevindelijk laadt.
Het gelóóf is bevindelijk van aard. De Heidelberger spreekt immers over het geloof als zeker weten en vast vertrouwen, dat de Heilige Geest in mijn hart werkt, dat ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is, om de verdienste van Christus. Bevindelijker kan het niet worden gezegd.
De rechtvaardiging door het geloof is bevindelijk van aard. Telkens weer heeft men zich in hervormd gereformeerde kring ook rekenschap gegeven van het feit dat zondag 23 van de Heidelberger spreekt van de rechtvaardiging dóór het geloof. Ook hier kan het niet bevindelijker worden gezegd dan zo, dat ondanks de aanklacht van het eigen geweten. God mij de volkomen gerechtigheid en heiligheid van Christus schenkt en toerekent alsof ik nooit zonde had gekend of gedaan.
En wat de wedergeboorte betreft, de Dordtsche Leerregels spreken daarover zeer bevindelijk als gezegd wordt dat deze door God 'in ons en zonder ons' wordt gewerkt en als deze intussen wordt aangeduid als 'een gans bovennatuurlijke, een zeer krachtige en tegelijk zeer zoete, wonderbare, verborgen en onuitsprekelijke werking', in haar kracht niet minder dan de schepping of de opwekking uit de doden; terwijl desalniettemin wordt gezegd dat de gelovigen – let wel, de gelóvigen – zelf die werking in dit leven niet volkomen kunnen begrijpen maar zich er mee gerust stellen dat ze hun Zaligmaker lief hebben.
Er is in de loop van de tijd telkens weer kritiek geleverd op de Dordtse Leerregels. Ik moet echter zeggen dat het mij in de loop van de laatste tijd steeds duidelijker is geworden dat we Dordt slechts tot geestelijke schade van kerk en gemeente kunnen onderschatten. En tenslotte, wat is bevindelijker dan wanneer de Heidelberger over de bekering spreekt als afsterving van de oude mens en opstanding van de nieuwe mens?
Al deze noties in de confessie zijn bevindelijk in zichzelf. Als we vandaag dan ook, wat de prediking betreft, uiteen dreigen te groeien, mogen we ons afvragen hoe vast we gefundeerd zijn op de Schrift en de belijdenis als zodanig. In de brochure 'Overwegingen…' hebben we opgemerkt dat de religie van de belijdenis in de Gereformeerde Gezindte toch vaak meer van scheidende dan van verbindende betekenis is.' Dat is kennelijk de praktijk. 'De verschillen liggen tussen de uitersten: een louter formeel juridisch hanteren van de confessie en een sterk, eenzijdig terugvallen op de menselijke ervaring.'
De Heidelberger blijkt in de praktijk kennelijk niet zó integraal de prediking te bepalen dat, met name ook tegen de achtergrond van zondag 7 en zondag 23, naar hun inhoud en in hun orde, de religie der belijdenis op dezelfde wijze in de prediking functioneert. We mogen ons dan hier dunkt me wel afvragen of we samen nog in dezelfde traditie staan als het voorgeslacht.

Er is overigens in ieder geval één wezenlijke notie uit de Schrift die, dunkt me, wellicht onder ons opnieuw doordenking vraagt. Dat betreft de notie van de 'verzegeling met de Heilige Geest' (Ef. 1 : 13). In het boekje 'In Christus reisvaardig' benadrukt ds. I. Kievit dit als een eigen Pinksterervaring. Daarover zegt hij: zalig, wie deze bediening van de Geest mag kennen voor zijn hart. Diepten zijn ons toen geopend, die wij tevoren niet kenden. Eeuwige vastigheden geopenbaard, die nimmer kunnen wankelen. Een gemeenschap met de levende God ontsloten, zoals wij tevoren niet hadden genoten. Rustend aan Gods Vaderhart, omsloten door Immanuels armen werd de Geest ons geschonken als onze eeuwige trooster, die nimmermeer wijkt en in alle waarheid leidt. Een woonstede Gods. Geloofd zij de Heere, dag bij dag overlaadt Hij ons.'
Prof. dr. C. Graafland heeft in zijn boekje 'Verschuivingen in de Gereformeerde Bonds prediking' erop gewezen dat I. Kievit, evenals Van der Groe en J. P. Paauwe, de noodzaak van de inlijving in Christus krachtig heeft gepreekt. Hij liet altijd weer, aldus Graafland, 'het tekort zien, wanneer Christus nog niet bewust gekend en omhelsd was en hij kon scherp alle vroomheid, die niet Christus, maar heimelijk de mens vereerde, ontmaskeren als een vorm van vleselijke godsdienst'. Maar dan zegt Graafland verder: 'Kievit trok nog een andere lijn van de gereformeerde traditie (G. Amesius, W. á. Brakel), door Christus wel als het centrale punt, maar niet als het eindpunt of het hoogtepunt van het geloofsleven te stellen. Als aparte, nog boven de rechtvaardiging uitgaande, geloofservaring zag hij het aangenomen worden door de Vader, ook wel genoemd het teruggeleid worden tot het Vaderhart Gods. Ds. Kievit beschouwde dit als de Pinksterervaring van de gelovige, de verzegeling met de Heilige Geest.' Graafland meent dat tegen deze achtergrond hervormd gereformeerde predikanten, die de invloed van ds. Kievit hebben ondergaan, vandaag veel goeds in het streven van de Pinksterbeweging herkennen. Bij Kievit zou de verzegeling met de Geest een plus van Pinksteren zijn.
Ik weet niet of Graafland het vandaag nog zo zou zeggen. Ik bedoel dan met name wat hij over de Pinkstergemeente zegt. Maar de vraag is of de kwestie van de verzegeling met de Heilige Geest, ook in het bevindelijke leven, onder ons nog aandacht heeft. Ligt hier, als ik het in bescheidenheid vragen mag, niet een manco in de doordenking? Misschien ook een manco als het gaat om de prediking van het eigen werk van de Heilige Geest?
Graafland zelf heeft in zijn boekje een warm pleidooi gevoerd voor de verbondsmatige aanpak van de gemeente, de hele gemeente, zonder dat hij tekort wil doen aan het toepassende werk van de Heilige Geest. De vraag is echter wel of de ontwikkeling op de lange duur onder ons daarin soms niet ook een zekere vereenzijdiging te zien heeft gegeven, zodat we aan noties als de verzegeling met de Geest minder toekomen. Zou hier toch niet sprake kunnen zijn van verschraling als het gaat om het werk des Geestes? Zelf de prediking horeiide, vraag ik me wel eens af of onder ons ook niet het gevaar aanwezig is van enerzijds een te optimistische kijk op de gemeente als verbondsgemeente en anderzijds van een gerationaliseerde bevindelijkheid, waarin, in beide gevallen, het eigen werk van de Heilige Geest op de achtergrond raakt, zodat er geen ontroering en verwondering meer wordt gewekt.

Apostolaat en zending
Het wordt tijd dat ik op een tweede thema overga. Onze hervormd gereformeerde identiteit komt niet alleen openbaar in de prediking maar ook in de visie die we hebben op zending en apostolaat. Ik begin met ook hier iets aan te halen uit de brochure 'Overwegingen…'.

'Méér dan ooit komen ook de vragen van het apostolaat, van inwendige zending zo op ons af. Daarin gaat het om de concrete mens in zijn contrete situatie, in zijn concrete nood vandaag. Dat vraagt inderdaad om concrete nabijheid en hulpverlening in probleemsituaties, zoals verslaving, eenzaamheid, baanloosheid, nieuwe armoedesituaties, psychische nood, gevolgen van de moderne medische macht of nieuwe medische ethiek. Toch zal de diepste nood in dit alles moeten worden gepeild. Die nood zal in zijn diepste kern als schuldig-zijn-voor-God moeten worden doorlicht en aangewezen. Dat daarbij weerstanden te overwinnen zijn, die anders en dieper zijn dan wanneer het Evangelie voor het eerst in een land of cultuur wordt gebracht, is duidelijk. Een samenleving, die meer en meer post-christelijke trekken vertoont, heeft andere fronten, waar de strijd vanuit het Evangelie plaats vindt, dan een vóór-christelijke samenleving. Voor velen in onze samenleving is God achterhaald, en de vraag naar God niet relevant meer. Toch zal Zijn Naam en zal Zijn werk tot behoud van mensen moeten worden uitgezegd. De kerk kan niet blijven staan bij en dus blijven steken in maatschappelijke analyses van de situatie of van de structuren, waarin mensen bekneld kunnen raken. Het gevaar hiertoe is ook binnen de Gereformeerde Gezindte, waarin de afgelopen decennia een wijd vertakt net van nieuwe organisaties opkwam, niet denkbeeldig. Met organisaties op velerlei terrein kan de wezenlijke nood van de mens nog onverlet blijven. Het getuigende element, gericht op persoonlijke bekering, is onopgeefbaar. Zonder dat wij de gemeente willen opsplitsen in categorieën – zoals diakonale gemeente, missionaire gemeente, apostolaire gemeente – is het een bijbels gegeven dat het missionaire een wezenlijke functie van de gemeente is. Hoe zou aan de wereld het gebod Gods worden voorgehouden als niet tegelijkertijd het Woord Gods verkondigd, uitgedragen wordt, als niet gepraktiseerd wordt dat het Evangelie vraagt om verkondigd te worden dichtbij en ver weg?'

Er zijn intussen allerlei symptomem waarneembaar, dat er op dit veld sprake is van een diversiteit in visie onder ons. Nu moeten we eerlijk zeggen dat we in dit opzicht ook niet direct op een traditie kunnen bogen. Ik bedoel dan met name het apostolaat. In onze kerk is de apostolaatsgedachte pas in de naoorlogse jaren opgekomen. Dat hing samen met een nieuwe bezinning op de betekenis van het Koninkrijk Gods. Tegen de achtergrond van wat zich in de Tweede Wereldoorlog had afgespeeld was de aandacht voor het koninkrijk Gods tegenover het rijk der duisternis verklaarbaar en ook verheugend. De belijdenis spreekt over het Koninkrijk Gods spaarzamelijk. Reden waarom prof. dr. J. Severijn pleitte voor een belijdend spreken over dit thema in het verlengde van artikel 37 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. In de belijdenis is immers niet alles gezegd, maar wel in-principe alles. Gegeven het Schriftprincipe van de belijdenis zal er ook over het apostolaat, over het Koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid, bezinning moeten zijn. Die bezinning is er in de naoorlogse jaren in de kerk niet ten onrechte gekomen.
Anderzijds hebben we daarbij te bedenken hoe juist de apostolaatstheologie in de naoorlogse jaren is ontspoord. In een geschrift als 'Fundamenten en perspectieven van belijden' kwam alles op de noemer van het Koninkrijk Gods. In de latere uitwerking ervan werd de component naar de wereld toe zelfs wettisch dominant, zodat uiteindelijk een horizontaal Evangelie overbleef. Prof. dr. A. F. N. Lekkerkerker zei ervan dat van de weeromstuit, namelijk in de hausse van de ontdekking van het Koninkrijk Gods, pietisme en methodisme opeens als een bekrompenheid overwonnen bleken te zijn, terwijl de oproep tot geloof en bekering op de achtergrond raakte. Het uiteindelijke resultaat is geweest het synodale geschrift 'Revolutie en gerechtigheid', waarin het geseculariseerde heil ten diepste haar beslag krijgt. Het nieuwe Jeruzalem is er reeds nu.
Protesten zijn niet uitgebleven. De 'Open Brief' van 1968 sprak over het apostolaat als 'een functie van een geseculariseerde cultuur'. En het 'Getuigenis' (1971) sprak over het Rijk Gods, dat 'een afspiegeling is van radicale, revolutionaire, politieke wensdromen'.
Welnu, die apostolaatstheologie zullen wij allen verwerpen. Toch moet niet vergeten worden dat tiet gaat om de uitwerking van de theologische Rijksgedachte, zoals die bij Barth aanwezig was, terwijl Miskotte aan de wieg van 'Fundamenten en perspectieven' stond. De positieve waardering hier en daar voor Barth en Miskotte onder ons doet zeker hier, wat de theologische bezinning op het koninkrijk Gods betreft, de vraag rijzen of we niet van de geschiedenis, van de ontsporing van de apostolaatstheolgie moeten leren. Een gestrand schip is immers een baken in zee.
Toch zullen we ook hier naar mijn overtuiging een bijbels evenwichtige weg moeten gaan. Wij zullen van de weeromstuit, vanuit een reactie op een ontspoorde apostolaatstheologie, niet mogen doen alsof het Koninkrijk Gods niet een voluit bijbelse notie is, met óók een wereldlijke zijde. En dat gerechtigheid ook meer is dan alleen die gerechtigheid, die de rechtvaardiging van de goddeloze in zich bergt.
Als het vandaag zo is dat allerwegen van het koninkrijk gesproken wordt en niet over de Koning, laat staan over een Koning die ook het Lam is, dan mogen wij niet uit reactie doen alsof we een Koning hebben maar dan zonder koninkrijk. Maar nogmaals, hier liggen vragen te over. En hier kunnen we niet terugvallen op een theologische traditie onder ons.
Intussen blijken onder ons mensen moeite te hebben met die zendingsaanpak, waarbinnen ook de maatschappelijke vragen, zeg ook de vragen van maatschappelijke gerechtigheid een rol spelen. Het probleem is namelijk dat vragen van gerechtigheid dan ook alles te maken hebben met politieke vragen. Daar openbaren zich ook onder ons wezenlijke verschillen. Bijvoorbeeld – laat ik concreet zijn – als het gaat over de situatie in Zuidelijk Afrika en in Latijns Amerika. Hier doen zich in de kerk en ook onder ons ook verschillen van inzicht voor als het gaat om de wijze waarop de kerk aan werelddiakonale arbeid doet of doen moet en als het gaat om de relatie van zending en werelddiakonaat. Evenwel is het zo dat zendingswerkers heel concreet in een politieke en maatschappelijke context bezig zijn, soms met dezelfde verschijnselen die bij ons in de Tweede Wereldoolog speelden, en dat ze in het land waar ze werken, méér dan wellicht ooit het geval geweest is, op hun positiekeuze in deze worden bevraagd en worden beoordeeld. En werelddiakonaat, hoe dan ook en waar dan ook uitgeoefend, staat ook altijd in een politieke context.
Apostolaat en zending in gereformeerde zin vandaag, dat is nog zó eenvoudig niet. Als we in deze de persoonsgerichtheid, met het appèl tot bekering, missen zijn we niet gereformeerd meer. Als we in deze louter persoonsgericht bezig zijn dan ontbreekt evenzeer een wezenlijke component. Apostolaat en zending gaan hier evenwel over het scherp van de snede.

Enkele jaren geleden heeft de IZB krachtig positie gekozen in de problematiek 'Zending in Nederland'. Toen buitenlandse visitatoren hier slechts tot een maatschappelijke analyse van de situatie kwamen, is terecht vanuit de IZB gesteld: 'wee mij, als ik het Evangelie niet verkondig' en 'wij bidden u van Christuswege, laat u met God verzoenen'.
Nu de IZB kerkelijk is ingekaderd (samen met de HGJB) komen we voor actuele vragen te staan als het gaat om de eigen apostolair-theologische inbreng van de IZB ten opzichte van het Hervormd Evangelisatorisch Beraad en ten opzichte van Kerk en Wereld. Die vraag bestaat al langer als het gaat om de relatie van de GZB ten opzichte van Oegstgeest. Er is geen enkele reden om aan die theologische eigenheid te twijfelen. Als stemmen van buiten eigen kring echter een soort assimilatie suggereren en, wat de zending betreft, stellen dat het er in de praktijk niet zo veel toe doet of men nu bij de GZB of bij Oegstgeest is, zal het temeer nodig zijn, én voor de GZB en nu óók voor de IZB, om het eigen gereformeerde kader duidelijk te maken, naar binnen en naar buiten. Er zou een duidelijke, gereformeerde beleidsnota over apostolaat en zending kunnen komen. Anderzijds zien we onder ons vandaag zich ook aftekenen het zoeken van een isolementspositie als het gaat om vragen van zending en apostolaat. Dan wordt aansluiting gezocht bij zendingscorporaties uit afgescheiden kerken. Waarbij dan wel de vraag moet worden gesteld wat nu echt concreet aan zendingsarbeid wordt gedaan en of er van een wezenlijke bezinning op de theologische vragen in de zending sprake is.
Het gaat toch om bekering én kerstening, om apostolaat én diakonaat, om barmhartigheid én gerechtigheid, kortom om het totale leven coram Deo.

Ons staan in de kerk
Dit brengt mij op een volgend punt in onze bezinning vandaag. Het betreft ons staan in de kerk, onze kerkelijke positiekeuze. Ik ga nu bewust voorbij aan de vragen, die zich voordoen in verband met Samen op Weg. Me dunkt dat we daarover het afgelopen jaar, én op de jaarvergadering van de Gereformeerde Bond én op de ambtsdragersvergadering met 800 ambtsdragers in October in Barneveld, voldoende hebben gezegd. We hebben afgewezen het separatisme, de binnenkerkelijke doleantie, het zich onttrekken aan de verantwoordelijkheid binnen de ambtelijke organen der kerk. We zeggen samen in alle toonaarden te kiezen voor het voortbestaan van de vaderlandse kerk. Trouw zal dan ook in de toekomst blijken, nu we echt niet in een gemakkelijke tijd geroepen worden hervormd en gereformeerd te zijn.
Intussen gaan we namelijk vandaag in onze kerkelijke weg wel 'een smal spoor'. In de al eerder genoemde brochure wordt gezegd: 'we beseffen dat het staan op de bodem van Schrift en belijdenis in onze tijd vaak het gaan van een smal spoor betekent, zodat telkens afgrenzingen moeten worden gemaakt.'
Hoe kunnen we vandaag met een eerlijk, gereformeerd-genormeerd geweten, gereformeerd hervormd of hervormd gereformeerd zijn? We staan vandaag op de tocht, met zuigarmen uit allerlei richtingen. De raakvlakken en de mogelijkheden tot communicatie met verschillende stromingen zijn de laatste jaren sterk toegenomen. Dat geeft mogelijkheden van positieve interactie enerzijds, in het besef dat niemand de waarheid alleen in pacht heeft. Maar het betekent in concreto ook aanvechting ten aanzien van de kerkelijke weg, die we gaan op het smalle spoor van Schrift en confessie, in de concrete Hervormde Kerk. Ik noem vier spanningsvelden die aanwijsbaar zijn.
1. Assimilatie met het midden. Wanneer we kerkelijk willen denken en onze verantwoordelijkheid in het geheel ook van kerkelijke organen willen verstaan en waar maken, staan we voor de permanente verzoeking van de assimilatie, de geruisloze aanpassing. Dat geldt temeer daar onze kerk voor ons in de kerkelijke organen altijd wel posities beschikbaar stelt maar immer minderheidsposities. Het valt dan niet altijd mee om blijvend weerbaar te zijn. Ik ga dan voorbij aan het feit dat er ook wézenlijke, theologische assimilatie kan plaats vinden. Dat heeft altijd weer te maken met onze positie in de belijdenis. Ook wij kunnen zó de kwestie van de tijdgebondenheid of tijdbetrokkenheid van de belijdenis gaan benadrukken dat de wezenlijke inhoud ervan ons ontglipt. De al eerder genoemde openheid naar Barth en Miskotte zet hier dunkt me de deur van relativering van de belijdenis open.
2. De evangelische beweging. Er is in onze open tijd met de uitgebreide communicatiemogelijkheden vandaag een sterke zuigkracht van de kant van de evangelische beweging, van allerlei evangelische verbanden en organisaties, waarin soms ook wij als hervormd gereformeerden participeren. Die invloed is er onder jongeren maar niet minder onder ouderen. We zien daardoor sterk vervagende tendensen optreden als het gaat om de gebondenheid aan de confessie, als het gaat om wat we zingen in de gemeente, als het gaat om ambt en instituut. Te grote openheid naar evangelische bewegingen kan de confessionele beslistheid en duidelijkheid verzwakken. Inzake de vragen van de toeëigening des heils, van verbond en verkiezing en het zicht op de gemeente, staan we hier dan ook vaak voor wezenlijke kruispunten. We moeten er ons dunkt me niet op verkijken hoe anti-kerkelijk in bepaalde – ik zeg bepáálde – evangelische kringen wordt gedacht. In de uitspraak van Ben Hoekendijk recentelijk, dat de kerk over tien jaar verdwenen zal zijn, is ongetwijfeld de wens de moeder van de gedachte.

In de visie op de contacten met de evangelischen is onder ons ook een polarisatieveld groeiende. Enerzijds bijvoorbeeld blijkt de Gereformeerde Zendings Bond te worden geconfronteerd met een geloofszending als de BMZG. Toen de GZB recent een brief aan de kerkeraden zond, waarin de eigen, kerkelijke en gereformeerde positie van de GZB werd onderstreept, kwam er naast instemming ook geduchte kritiek los. De GZB moet vandaag kennelijk balanceren tussen oud gereformeerde zending en evangelische zending. Een smal spoor.
Anderzijds staat men voor de niet eenvoudige vraag hoe invulling moet worden gegeven aan de jongerenzendingsdagen en de kerstconferenties voor jongeren. Jongeren zélf blijken vaak een flinke tik te hebben meegekregen van buitenkerkelijke, evangelische groepen. Om hieraan op verantwoorde, gereformeerde wijze leiding te geven is, ook als het gaat om het bijbrengen van gereformeerd en hervormd kerkelijk besef aan jongeren, geen sinecure. Jongeren leven vandaag vaak in abslolute zin heen langs de dogmatische en theologische kwesties in en binnen de kerken.
3. De reformatorische beweging. De eerlijk heid gebiedt te zeggen dat zich ook ter anderer zijde een polarisatieveld heeft aangediend. Ik duid dat kortweg aan met de reformatorische beweging. De Gereformeerde Gezindte heeft een proces van emancipatie doorgemaakt, hetgeen geresulteerd heeft in een veelheid van verbanden in kerk en samenleving. Tegelijkertijd heeft zich een begripsverschuiving en ook een begripsversmalling voorgedaan. Al wat zich organisatorisch heeft gebundeld, heeft de betiteling reformatorisch gekregen, ongeacht de vraag hoe wezenlijk men geworteld is in de beginselen van de Reformatie, casu quo van de reformatoren.
Ik zou de laatste zijn, die niet een helebloel goeds zou willen zeggen van reformatorisch onderwijs en allerlei reformatorische organisaties. Ze zijn vaak vanwege de nood van de tijd ontstaan. Ontwikkelingen als die bij de vorming van het CDA bijvoorbeeld hebben alleen maar katalyserend gewerkt. Maar onmiskenbaar is er daardoor ook sprake van een opgroeiende jonge generatie, die meer geïsoleerd wordt opgekweekt dan vroeger het geval was. Dat heeft consequenties voor het staan in de verbanden van kerk en samenleving. Het gevaar is niet denkbeeldig dat de weerbaarheid verzwakt en de openheid naar anderen, in communicatieve zin, wordt ingedamd.
Anderzijds zijn door de opkomst van de reformatorische beweging invloeden uit afgescheiden kring onder ons sterker dan vroeger, tot vanuit de kleinste kerkjes en groeperingen toe.

Uiteraard is dan belangrijk waar en hoe aan de reformatorische beweging leiding wordt gegeven. Dr. C. S. L. Janse b.v. heeft in zijn proefschrift 'Bewaar het pand' de reformatorische gezindte, die voor hem identiek is met de bevindelijke kring, geïdentificeerd. Ze is herkenbaar aan een aantal uitwendige kenmerken. Bovendien onderscheidt hij dan zelfs nog links en rechts bevindelijk.
Intussen kiest hij, naar hij in een interview heeft gezegd, ten principale voor het isolement. Dat is echter – zo zou ik willen zeggen – het isolement van elkaar vaak bestrijdende groeperingen. Wat de hervormd gereformeerden betreft heeft hij de lijn dwars door onze kring getrokken. Ten dele horen we erbij. Ten dele niet. Zou dat ten diepste niet de reden zijn, dat we als hervormd gereformeerden, vanaf het ontstaan van het RD, in zekere zin soms aangeschoten wild zijn geweest? Wie niet de kenmerken van Janse vertoont staat erbuiten. Overigens ligt hier – en dat is ernstiger – het gevaar van verregaande rationalisering en verwettelijking van het bevindelijke voor de deur. Ook dat heeft onder ons ongetwijfeld uitwerking.
Ik haast mij te zeggen dat, wie kerkelijk op de hoogte wil blijven, op het Reformatorisch Dagblad of op het Nederlands Dagblad is aangewezen. Een woord van waardering voor hen, die ook de zaterdag er nog voor over hebben om op journalistiek kerkepad te gaan, is zeker op zijn plaats.
Het Reformatorisch Dagblad is voor wie kerkelijk vandaag op de hoogte wil zijn bovendien vandaag onmisbaar. Het Reformatorisch Dagblad is, gegeven haar formule en haar achterland echter een polariserende factor in zichzelf. De formule ­van het Nederlands Dagblad is eenvoudiger, kerkelijk gebonden. Vanuit de ND achtergrond bestrijdt men 'slechts' onze kerkelijke weg. That's all. Trouw laat ik buiten beschouwing, omdat dat in berichtgeving en commentaar geheel in rooms humanistische zin is opgeschoven.
Het RD heeft geen kerkelijke formule, wel een bevindelijke, met een bepaalde identificatie. Dat ligt veel complexer. Daarmee hebben wij als hervormd gereformeerden telkens te maken. Waarbij ik niet over het hoofd wil zien de worsteling binnen het RD zelf om boven de polarisatie uit te komen. Maar wij zijn wel 'deel' geworden van het RD en de daaraan verbonden problematiek.
4. Independentisme en separatisme. De vierde zuigkracht – en dat stip ik nog slechts aan – waaraan we vandaag in het kerkelijk leven zijn bloot gesteld is die van het individualisme, gegeven met de verregaande mondigheidsgedachte. Woelderink heeft ooit gezegd dat de separatie het separatisme heeft ingedamd; omdat het namelijk een geordend kerkelijk leven opleverde. Het separatisme heeft dan ook altijd al de meeste kans gekregen in de Hervormde Kerk, waar immers alles kon en mocht. Vandaag zien we dit verschijnsel zich in toenemende mate ook weer onder ons openbaren. Los van ambtelijke structuren treedt men op waar men gevraagd wordt. Men splitst heel gemakkelijk af. Om kerkelijke kaders bekommert men zich niet meer. Dit op zichzelf oude verschijnsel krijgt vandaag nieuwe impulsen vanuit een herlevend groepsdenken, gestempeld door 'elk wat wils'. Aangezien deze mentaliteit echter onveranderbaar en onuitroeibaar is lijkt het me ongewenst er dieper op in te gaan.


Concluderend wil ik in dit verband tenslotte nog eens zeggen, dat hervormd gereformeerd zijn in kerkelijke zin vandaag betekent het gaan van een smal spoor. Het gaat om de confessie en om de orde. Beide zijn aangevochten, van verschillende zijden. De vraag is of we vandaag de concrete inhoud van de concrete belijdensgeschriften voor al onze concrete hervormd gereformeerde arbeid tot gelding zullen brengen. Alleen als onze zenders, ondanks stoorzenders van verschillende zijden, maar in Heidelberg, Dordt, Doornik en Genève blijven staan zit er ook vandaag muziek in. Misschien moet ik er ook nog bij zeggen: en in Jeruzalem. Waarbij we dan, dunkt me, moeten accepteren een legitieme verscheidenheid, binnen de grenzen van de confessie, gegeven met het verschil in posten waar we geroepen zijn te dienen in deze turbulente tijd.

Het pand bewaren in een kantelende tijd
Ik keer tenslotte terug tot het begin. Wanneer we vandaag de ontkerstening om zich heen zien grijpen en ootmoedig leren buigen onder de oordelen Gods die over de wereld en ons eigen land gaan, blijft er weinig ruimte om ten opzichte van elkaar in concurrentieposities en machtsverhoudingen te staan. Er is een bekende uitspraak van ds. H. G. Abma, dat het gereformeerde overtroefd wordt door het gereformeerdere en het gereformeerdere door het gereformeerdste totdat tenslotte een uiterste verbizondering als alleen-zaligmakend overschiet. Als de situatie zo ligt hebben we het gereformeerde intussen al lang verspeeld. Ook onze gezindte staat echter midden in het aan de gang zijnde gistingsproces en de verschijnselen van de moderne tijd doen zich in de beste van onze gemeenten en gezinnen voor. We moeten er bovendien ook rekening mee houden dat er sprake is van een crisis van het gehoor, een hoorcrisis, omdat de mens door de processen om hem heen verandert. Hij wordt nu eenmaal door de producten van zijn tijd beïnvloed. Het materiaal beïnvloedt de mens. Dat is in onze tijd het electron, de electronische apparatuur met zijn efficiency, snelheid en accuratesse. Misschien liggen hier gevaren die nog groter zijn dan die zichtbaar worden in de evidente ontsporingen als het gaat om de levensheiliging. Het zou wel eens kunnen zijn dat mensen vandaag anders horen dan enkele decennia terug. Intussen mag ook de heiliging van het leven onze grote zorg hebben. Hoe is het met de praxis pietatis, de praktijk der godzaligheid onder ons? Het is met name de klacht van veel jongeren dat het leven van de heiliging te weinig uit de verf komt, de heiliging van het totale leven. Ik citeer nu nog een keer de brochure 'Overwegingen…', namelijk inzake de noodzaak van de praktijk der godzaligheid.

'Dat betekent ook dat het leven van de heiliging uitdrukkelijk aandacht moet krijgen.
We verontrusten en verbazen ons erover, dat de kerk zich de jaren door zo druk heeft gemaakt en druk maakt om de wereldproblemen, terwijl men de kleinschalige(r) vragen, betrekking hebbend op de persoonlijke levensheiliging, het beoefenen van de ware vroomheid in de praktijk zo vaak liet liggen. Is het niet (mede) daardoor dat er vaak zo'n vervlakking, verkilling maar ook verschraling van geestelijk leven en vervaging van levensstijl in kerk en gemeente is opgetreden? Waar is nog, in onze geseculariseerde samenleving, het opkomen voor de zondagsrust, het benadrukken van de noodzaak om twee maal op te gaan onder de verkondiging – twee maal zodat ook de leerdienst (weer) tot haar recht kome – waar is nog het besef dat alleen in het onderhouden van het gebod Gods, van alle tien woorden, groot loon is, dat het gebod ten goede is? Zien we, als het gaat om huwelijksmoraal, sexuele ethiek, vraagstukken die te maken hebben met beëindiging van menselijk leven in de begin- of eindfase ervan, niet een geruisloze of openlijke aanpassing aan de patronen en schema's van de wereld?
Anderzijds hebben we te beseffen dat niemand in de christenheid staat buiten het moderne levenspatroon en levensbesef. De vervlakking en vervaging van de levensstijl, het slijtageproces dat het huwelijk ondervindt, de invloedssfeer van de verslavende machten van onze tijd, doen zich overal gelden. Maar is er bovendien niet sprake van eenkennigheid als het om de zonden van de tijd gaat? Zo vaak valt bijvoorbeeld de ethiek van de geldbesteding, het eerlijk zijn in zaken, het gebod tot liefdebetoon aan de naaste buiten de aandachtssfeer.
Zonder dat de prediking moralistisch behoeft te zijn zal toch in onze tijd nadruk op (hernieuwde) levensheiliging geboden zijn. Opdat de gemeente als stad op een berg en licht op de kandelaar herkenbaar blijve.
En alleen als we beseffen dat het kwaad in ons aller hart schuilt en dat de zonden van de tijd mensen 'boeien', in de tweeërlei zin des woords, omdat ze hun hart tegen hebben, zal er ook begrip kunnen zijn voor situaties in de gemeente, waarin de zonde vandaag concreet wordt, zonder dat we de zonde sanctioneren. Prediking en pastorale zorg zullen dan behalve het profetische (het bijbels-kritisch afwijzende) ook het priesterlijke in zich hebben. Maar rechtvaardiging en heiliging vormen in de gemeente wel een tweevoudige genade (Calvijn).'

Er is alle reden tot diepe verootmoediging. We beseffen misschien nog te weinig dat ook de polarisatie zelf een vrucht is van de secularisatie. Ze markeert het manco inzake de praxis pietatis. Of is ze misschien een uiting van machteloosheid, een uitroepen boven eigen onzekerheden uit?
Ook in deze tijd geldt ten volle het vermaan aan Timotheus, namelijk het ons toevertrouwde pand, het ons toevertrouwde talent te bewaren en er mee te woekeren, geestelijk en theologisch, ook in de praktijk der godzaligheid.
Jaren geleden bepleitte de onlangs overleden prof. dr. J. N. Bakhuizen van den Brink hernieuwde aandacht voor de verborgen omgang van psalm 25. In die verborgen omgang leren we de eenvoud van het Evangelie en de gemeenschap met God en met elkaar. Daar ligt de krachtbron om het pand te kunnen bewaren. Dan alleen komen we de polarisatie te boven. En hebben we misschien nog een woord voor de wereld. En zal de kerk bemerken dat gereformeerd zijn zo gek nog niet is.

v. d. G.

(Referaat gehouden op de predikantenconferentie van de Gereformeerde Bond op donderdag 8 januari op Woudschoten te Zeist).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 januari 1988

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Hervormd Gereformeerd vandaag

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 januari 1988

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's