De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Walter Marshall: een reformatorisch puritein (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Walter Marshall: een reformatorisch puritein (2)

9 minuten leestijd

Engelse wijsbegeerte
De tweede helft van de 17e eeuw, de tijd waarin Walter Marshall als theoloog productief was, is in de geschiedenis van Engeland een periode geweest waarin zich op wijsgerig gebied grote veranderingen voordeden, die ook in de theologie en het kerkelijk leven ingrepen. Het was de tijd waarin John Locke (1632-1704) het thema van een 'natuurlijke godsdienst' aan de orde stelde. Hijzelf hield nog wel vast aan de noodzaak van een goddelijke openbaring, maar stelde tegelijk dat de inhoud van die goddelijke openbaring voor het menselijk verstand bewezen moet kunnen worden, en dat alles wat een mysterie, dus niet voor het menselijk verstand toegankelijk is, moet worden afgewezen. Hiermee was 's mensen natuurlijke rede verheven tot maatstaf voor de goddelijke openbaring.
Er werd in die tijd al veel gesproken over het 'gezond verstand' (common sense) en de 'redelijkheid' der christelijke religie. Hiermee ging gepaard een moraliserende trek. De moraal begon de religie te verdringen. Met het oog op de Engelse Verlichting, die in die tijd een aanvang nam, zegt prof. dr. N. Westendorp Boerma: 'De specifiek godsdienstige aandoeningen van ootmoed, aanbidding, schuldbesef, verzoening ontbreken nagenoeg geheel' (Philosophia II, 1949, 90). De moraal die men voorstond werd gebouwd op de krachten van de natuurlijke mens. De 'natuurlijke' religie werd aangevuld met een 'natuurlijke' moraal.
Ook op theologisch en kerkelijk gebied deed deze geest des tijds zijn invloed gevoelen. Zij versterkte het in Engeland toch al aanwezige remonstrantisme.
Tegen dit remonstrantisme hadden de puriteinen duidelijk positie gekozen; althans verreweg de meesten van hen. Met Richard Baxter lag het wat anders. Zijn verweer tegen de geest des tijds kon alleen al daarom niet krachtig zijn omdat hij in de strijd tussen remonstrantisme en contra-remonstrantisme een middenpositie inneemt door zijn sympathie voor de zogenaamde Saumur-theologie in Frankrijk.

Tijdgeest
Al werd echter het remonstrantisme afgewezen, dat wil nog niet zeggen dat er onder alle puriteinen een open oog was voor de gevaren van de geest des tijds. Uit de geschriften van de meesten van hen blijkt niet, dat zij veel aandacht schonken aan het wijsgerig denken van hun tijd, een denken als dat van Locke. Hun werken zijn vaak exclusief gericht op de praktijk der godzaligheid. Daarmee bewezen zij hun kudden ongetwijfeld een dienst, maar het ontging hun, dat het 'christelijk leven' toch nooit behandeld kan worden geheel geïsoleerd van wat er in de tijd gebeurt en van de opvattingen en meningen waarmee het volk overspoeld wordt.

Confrontatie
Bij Walter Marshall, die een zeer kundig theoloog was, was dat anders. Niet dat hij in zijn boek over de Heiligmaking met zoveel woorden de opvattingen der filosofen weerlegt, maar wel is het duidelijk dat hij hun geest heeft geproefd. Uitdrukkingen als de 'natuurlijke religie' en de 'natuurlijke moraal' of de 'moraal' zonder meer, komt men herhaaldelijk bij hem tegen. Hij wist was er aan de hand was!
In enkele van zijn uitdrukkingen komt Marshall zelfs heel dicht in de buurt van het noemen van namen. Zo zegt hij: Er zijn er thans die zeer ijveren voor de zedelijkheid (morality) en menen dat als iemand zijn plichten maar kent, het al genoeg is. Maar Marshall wijst dat af, hij zegt: met het 'natuurlijk licht' der rede kunnen wij het niet doen; de mens is verdorven. Zijn er dan niet enkele 'vonkskens' in de mens overgebleven? Zeker wel, maar dat wil niet zeggen dat er nog een 'algemene bekwaamheid' in de mens zou zijn om goed te doen. Van een beroep op de 'redelijkheid' en de 'zedelijkheid' van de natuurlijke mens, als grondslag voor een goede ethiek heeft Marshall dus niet willen weten. De mens kan daardoor alleen maar tot het doen van burgerlijke goede werken komen, die in feite huichelachtige goede werken zijn, want zij gaan terug op valse motieven. Zal het ooit in een mensenleven komen tot een waar christelijk leven, hetwelk wij de 'heiligmaking' noemen, dan zal het geweten gereinigd moeten worden, dan moeten wij met God verzoend zijn, gerechtvaardigd door het geloof. Er zijn geen goede werken dan alleen de werken des gelóófs. En om hiertoe te komen, hebben wij niet genoeg aan wat rede of natuur ons leren, maar hebben wij Gods bijzondere openbaring in Christus nodig. Het was op déze wijze dat Marshall zich keerde tegen hetgeen in zijn tijd dankzij de filosofen gemeengoed dreigde te worden onder het Engelse volk.

Wettische prediking
Marshall heeft ook gezien dat er invloed van het nieuwe denken uitging op de predikanten van zijn tijd. Meer dan eens heeft hij hen in gebreke gesteld. Wat hij bij hen opmerkte was dat zij wet en evangelie te weinig wisten te onderscheiden, soms zelfs door elkaar haspelden. Zij bedoelden het niet altijd zo kwaad, dat geeft Marshall toe, maar het ontbrak hen aan het juiste inzicht. Ik heb, zegt Marshall ergens, collega's wettisch horen preken en evangelisch horen bidden; zij waren in bidden beter dan in het preken! Wat was dan de inhoud van hun prediking? Zij stelden de gemeente vooral de plichten voor. Niet de troost van het evangelie, maar de eisen van de wet. De leer der oude protestanten (de reformatoren) is, zegt Marshall, door hen omgesmeed. Hun mening is dat de leer der Reformatie niet voldoende recht laat wedervaren aan een goed leven. Zij willen 'verder' komen dan de Reformatie. Zij zetten de 'wedergeboorte' vóór het 'geloof', en de 'heiliging' vóór de 'rechtvaardiging'. Ze hebben niet dóór dat zij daarmee teruggekeerd zijn tot de oude dwaling van Rome. Marshall spreekt in dit verband van een 'nieuwe theologie', die blijkbaar de Reformatie voorbij wilde streven, maar in werkelijkheid ver bij de Reformatie ten achter bleef.
Het merkwaardige bij Marshall is dat hij zonder veel onderscheid te maken zowel de moralistische prediking van vele predikanten uit zijn dagen, die onder invloed stonden van de geest des tijds, als de prediking van de puriteinen als Baxter scherp bekritiseerd heeft. Soms lijkt het zelfs of die twee groepen van predikanten samenvloeiden, voor hemzelf althans een eenheid vormden. Spreekt hij over 'nieuwe theologie' (new divinity), dan is het menigmaal voor tweeërlei uitleg vatbaar. Hij kan ermee bedoelen de theologen in Engeland, die uitgesproken arminiaans waren en openstonden voor het moralisme van de filosofen, maar hij kan er óók mee bedoelen de puriteinse predikanten, die op tal van punten de zuivere leer der Reformatie de rug hadden toegekeerd.

Bezwaren
De laatstgenoemden verwijt hij, dat bij hen Christus en het geloof in Hem tekort komt, dat zij te bevreesd zijn Christus alle zondaren voor te houden, met de nodiging om in Hem te geloven, dat zij zeggen, dat men in de prediking met het aan de orde stellen van het geloof wáchten moet, want dat er eerst allerlei 'voorbereidingen' moeten plaatsvinden; dat zij het geloof in Christus op deze wijze voorwaardelijk maken, dat zij de zekerheid buiten het geloof zelf gezet hebben en die zekerheid geheel laten afhangen van het zelfonderzoek waarin het gaat om 'marks and signs', dat wil zeggen: allerlei kenmerken en tekenen van de genade, en dat zij daardoor de zielen in twijfel laten verkeren of zelfs tot wanhoop brengen. Zij stellen het volk voor ogen dat de weg tot de zaligheid moeilijk en zwaar is, en dat het beter is te twijfelen dan te geloven. Zij stellen zoveel kenmerken op, dat geen mens er meer uit kan komen. Zij preken, zegt Marshall, veel over de hel, wekken niet op tot het geloof in Christus. En toch, alleen in die weg kan het komen tot een waar christenleven, dat ook een heilig leven is.

Kerkvolk
Marshalls kritiek richt zich ook op een deel van het kerkvolk. Hij zegt: Vele christenen komen uit slaafse vrees tot zelfverloochening en een nauwgezet leven. In Christus geloven, dat durven zij niet. Zij koesteren hun ongeloof. Die predikanten zoeken zij, aldus Marshall, die weinig of in het geheel niet over de vrije genade preken, maar alleen maar de zonden bestraffen en de hel preken en aandringen op allerlei oefeningen en werken om zo in het bezit van het heil te komen. Het lijkt dan wel of zij het zeer ernstig nemen, en zij gedragen zich dan ook devoot, en toch – en nu wordt Marshall scherp – met dat alles staat men nog buiten het koninkrijk Gods. Zo kan men verloren gaan! Christus zal gekend moeten worden, zoals Hij zich in het Evangelie aan ons geopenbaard heeft. Tot Hem zullen wij moeten gekomen zijn met een waar geloofsvertrouwen. Wie dat mist staat overal buiten.

Onvoorwaardelijk
Marshalls boek is dan ook voluit nodigend, aandringend, vermanend, namelijk tot een hartelijk geloofsvertrouwen. En zonder aanzien des persoons. De genade Gods is immers vrij. God vraagt niet naar iets in ons. Ook niet naar berouw en bekering. Die zijn, aldus Marshall, gaven Gods die God geeft in het geloven zelf en als vruchten daarvan. De belofte Gods is algemeen. Steeds spreekt Marshall van een 'general promise', een algemene belofte Gods.
Ieder zondaar wordt door de prediking van het Evangelie geroepen om 'zonder uitstel' in Christus te geloven. Door dat roepen zèlf werkt God door zijn Geest dat wij in Christus geloven. Wij hebben het niet van onszelf.
Hij werkt het in ons. Zelfs het geloof is niet in de eigenlijke zin een voorwaarde. Wel gebruikt Marshall als hij over het geloof spreekt het woord 'voorwaarde', maar hij voegt eraan toe, dat men dan het woord 'voorwaarde' niet in de eigenlijke zin mag opvatten; het geloof is namelijk middel, en geen voorwaarde. Maar de eigenschap van het geloof is dat het geheel rust in Christus, die het 'voorwerp' ervan is. Christus is het in Wie alles is, in Hem is alle heil. In Hem zijn wij rechtvaardig voor God. Maar Hij is ons ook geschonken tot heiligheid. Er vindt in en door het geloof een vereniging en gemeenschap met Christus plaats, en zo delen wij in alles wat in Hem is. Op die grondslag alleen is een christelijke ethiek te bouwen. En niet op allerlei plichtsbetrachtigingen onzerzijds. Een waar christelijk leven rust op en in Christus en anders mag het de naam van een christelijk leven niet dragen. Marshall bepleitte een evangelische heiligmaking. Hij stelde die tegenover een wettische. En een wettische heiligmaking zag hij, tot zijn verdriet, maar al te veel, links en rechts.

K. Exalto

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 februari 1988

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Walter Marshall: een reformatorisch puritein (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 februari 1988

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's