Calvijn over Gods beloften (11)
Belofte en Sacrament
In zijn talloze geschriften heeft Calvijn in de loop der tijd een groot aantal omschrijvingen van de sacramenten gegeven. Enkele daarvan, die in het verband van ons onderzoek het meest relevant zijn, geven wij hier door. In de Catechismus van Genève (1545) legt de hervormer zijn leerlingen als antwoord op de vraag, wat een sacrament is, op de lippen: 'Het is een uiterlijk getuigenis van Gods genade jegens ons, dat in een zichtbaar teken ons de geestelijke dingen afbeeldt, om de beloften van God in ons hart te verzegelen, zodat hun waarheid voor ons des te zekerder zij'. Jaren later zal hij het in de Institutie van 1559 zo zeggen: 'Mij schijnt het toe, dat dit een eenvoudige en eigenlijke definitie zal zijn, wanneer wij zeggen, dat het een uitwendig teken is, waardoor de Heere de beloften van Zijn goedgunstigheid jegens ons aan onze gewetens verzegelt om de zwakheid van ons geloof te versterken en wij wederkerig onze vroomheid jegens Hem zowel voor Hem en de engelen als bij de mensen betuigen'. Ons treft in deze beide definities de direkte relatie, die Calvijn in zijn sacramentsbegrip legt met de promissio Dei. Dr. J. van Genderen komt in zijn diepgravende artikel over de doop bij Calvijn dan ook tot de conclusie, dat Calvijn in zijn sacramentsleer evenals de andere hervormers de belofte centraal stelt en dat hij dat consequent doet. Naar onze overtuiging is daarmee niets teveel gezegd. Op allerlei plaatsen wordt door de reformator de hechte verbondenheid van sacrament en promissio onderstreept en uitgewerkt. Het algemene gebruik van de sacramenten is, zo tekent hij aan bij Romeinen 4 : 11, dat het zegelen zijn, waardoor de beloften Gods enigerwijze in onze harten ingedrukt worden en waardoor de zekerheid der genade bevestigd wordt.
Schilderijen van Gods beloften
Wat heeft God ertoe gedrongen ons naast de beloften ook nog de sacramenten te geven? Ook in dit verband legt Calvijn er alle nadruk op, dat de beloften zelf zo'n versterking niet behoeven. Niet in de zwakheid van Gods beloften, maar in de zwakheid van ons geloof is de noodzaak van het sacrament gelegen. Het is een teken van de kleinheid en onvolkomenheid van ons vertrouwen, waaraan ook de kinderen Gods lijden, dat wij aan de beloften Gods geen geloof schenken, tenzij zij ons van een andere kant bevestigd worden. Calvijn noemt de sacramenten 'oefeningen van het geloof', die moeten strekken om het geloof in de beloften te versterken. Het is niet voldoende, wanneer het beloftegeloof in ons begonnen is, het moet ook gevoed en onderhouden worden; het moet elke dag in ons wassen en toenemen. Daartoe heeft God de sacramenten ingesteld. De reformator attendeert er ons op, dat het van den beginne aan Gods gewoonte is geweest om Zijn beloften door middel van tekenen te bevestigen. Hij ontdekt in de Bijbel telkens tekenen van Gods beloften, die hij de naam van sacrament niet zou willen ontzeggen: de boom des levens in het paradijs, de regenboog bij Noach, de rokende oven bij Abraham, het schapevacht bij Gideon, de zonnewijzer bij Hizkia, waardoor hem gezondheid beloofd werd. Calvijn noteert dan bij deze opsomming: 'De naam sacrament omvat in het algemeen alle tekenen, die God ooit aan de mensen bevolen heeft om hen bekend te maken met en te verzekeren van de waarheid van Zijn beloften'.
Een teken wordt erbij gevoegd om de promissio te verzegelen. Daaruit blijkt de bewonderenswaardige toegevendheid van God, die er niet tegenop ziet Zich van zulke hulpmiddelen te bedienen om daarmee Zijn Woord vastigheid te geven. Om ons tegemoet te komen in onze geloofsworsteling schakelt Hij niet alleen onze oren, maar ook onze ogen in. Sterker nog: al onze zintuigen moeten geoefend worden in de beloften Gods. Alles moet er aan meewerken om een zo helder mogelijk zicht op Gods beloften te krijgen. Want naarmate de beloften duidelijker voor ons worden, des te meer zijn ze ook geschikt om het geloof te schragen. Dat hebben de sacramenten vóór op het Woord, dat ze de beloften 'als op een schilderij geschilderd ons levensecht voor ogen stellen'. In navolging van de kerkvader Augustinus pleegt Calvijn het sacrament daarom ook wel te noemen: Verbum visibile (zichtbaar Woord), 'omdat het Gods beloften als in een beeld uitgedrukt te aanschouwen geeft'.
Nooit zonder belofte
Calvijns nadruk op de belofte in zijn sacramentsopvatting impliceert, dat zijns inziens een sacrament zonder belofte niet kan bestaan. Als de belofte de 'ziel van het teken is, dan blijft er, als zij daarvan losgemaakt wordt, niets over dan een dood en leeg geraamte. Wij mogen niet blijven steken in het uiterlijke element. Op zichzelf genomen, d.w.z. los van de belofte, zijn de sacramenten niets. Hun enige ambt is 'Gods beloften voor ogen te stellen, ja, daarvan de onderpanden (pignora) te zijn'.
Het behoeft geen betoog, dat Calvijn zich hier uitdrukkelijk afschermt naar de kant van de Rooms-Katholieke sacramentspraktijk. In de Roomse kerk werd zo'n grote betekenis aan de tekenen op zichzelf toegekend, dat men meende dat er een magische kracht van uitging. De genade zou automatisch (ex opere operato), via het kanaal van de elementen de gebruiker toevloeien. Een dergelijke gedachtengang moet wel leiden tot een onderwaardering van het belofte-woord. Calvijn verwijt de priesters dan ook, dat zij maar wat binnensmonds staan te mompelen in plaats van Gods beloften helder te laten klinken. Alsof zij het tegen de 'stomme en dode' elementen hebben in plaats van tot de mensen in de kerk. Om het belofte-woord gaat het nu juist, want daardoor alleen wordt het element tot sacrament gemaakt.
Wanneer het belofte-woord wegvalt, wordt het hele sacrament krachteloos. Daarom heeft bij de bediening der sacramenten de promissio duidelijk verstaanbaar te klinken, zodat het volk als het ware bij de hand wordt genomen en daarheen geleid, waarop het teken doelt en ons richt. Een sacrament zonder voorafgaande belofte heeft geen enkele waarde en het sacrament op zijn beurt voegt ook niets toe aan de promissio. Veeleer wordt het sacrament aan de belofte als 'een aanhangsel' (appendix) toegevoegd met de bedoeling dat het de belofte bevestigt en verzegelt. Calvijn wijst in dit kader op het voorbeeld van Abraham, die eerst beloften van God kreeg en pas daarna het teken van de besnijdenis ontving. Daaruit kunnen wij afleiden, dat 'de tekenen, zonder voorafgaand woord ijdel en zonder inhoud zijn'. In dit licht bezien kan er inderdaad geen sprake van zijn, dat de sacramentele genade ons ex opere operato ten deel valt, zoals wij in het bovenstaande reeds opmerkten. Wij krijgen er slechts deel aan op de wijze van het geloof in de belofte. Omdat belofte en geloof wederwijds op elkaar betrokken zijn, kan ook het sacrament alleen in geloof ontvangen worden. Calvijn noemt de Roomse leer duivels, omdat zij rechtvaardigheid belooft zonder geloof. Daardoor jaagt zij de zielen hals over kop het verderf in. Wat is immers een sacrament, dat zonder geloof ontvangen wordt, anders dan een zeker bederf van de kerk? Omdat uit het sacrament niets buiten de beloften om te verwachten valt, bedriegt degene zichzelf, die meent, dat hem door de sacramenten iets meer wordt toegebracht dan hetgeen door Gods Woord wordt aangeboden en wat hij met een waar geloof aanneemt.
Zonder geloof brengen de sacramenten ons geen voordeel. Integendeel, juist vanwege het beloftekarakter van het sacrament is ongeloof dé hindernis voor een vruchtbaar gebruik ervan.
Geen ijdel tekenen, want geen ijdele beloften
Calvijn heeft niet alleen het Roomse sacramentalisme, dat de tekenen losmaakt van de belofte afgewezen; hij heeft zich evenzeer verzet tegen het pure symbolisme van Zwingli. Ook hierin zag hij een devaluatie van de belofte optreden. Men mag aan de elementen geen bovennatuurlijke kracht toekennen; men mag er evenmin lege en ijdele symbolen van maken, want 'God heeft in hen de eeuwige beloften des heils gegraveerd'. Ieder die het sacrament bestempelt als een 'krachteloze en alle genadegaven des Geestes missende voorstelling' dwaalt zeer, omdat hij over het hoofd ziet, dat de drieënige God niet faalt in Zijn toezeggingen. God vervult datgene, wat Hij belooft in de beelden en daarom blijven de tekenen niet zonder uitwerking, opdat bewezen worde dat hun Auteur waarachtig en getrouw is. 'Wij weten', zo tekent Calvijn aan bij Handelingen 8 : 5-13, 'dat God ons door de sacramenten aanbiedt, wat in de daarbij gevoegde belofte vervat is en dat Hij het ons tevergeefs, of voor de vorm aanbiedt, indien wij slechts, door het geloof ons tot Christus wendend, bij Hem zoeken wat de sacramenten beloven'. En even betrouwbaar als God de Vader is ook de Zoon! 'Omdat Christus niet faalt in Zijn beloften, daarom kan datgene wat Hij ingesteld heeft niet zinledig zijn.' Tenslotte: Calvijn zou de theoloog van de Heilige Geest niet zijn, als hij ook de derde persoon van de triniteit bij dit alles niet ter sprake zou brengen: Het is de Geest van God, Die schenkt en volbrengt wat de sacramenten beloven.
Door de onwankelbare, betrouwbare belofte Gods, wordt de brug geslagen bij het sacrament tussen het teken en de zaak zelf. Deze beide, signum en res, vallen weliswaar niet samen, zoals de scholastieke theologie beweerde, maar waar de onderscheiding van die twee tot een scheiding wordt gemaakt, daar wordt het teken van zijn inhoud beroofd, en wat erger is. God tot een leugenaar gemaakt. Het levende geloof legt een verbinding tussen het uitwendig teken en de innerlijke werking, zonder aan het teken meer toe te schrijven dan geoorloofd is. Want in het teken ziet het een belofte, die van Christus afkomstig is en erkent Hem alleen als de werkmeester der genade.
De inhoud van de sacramentele belofte
Wanneer het in het sacrament gaat om de verzegeling van de promissio, rijst als vanzelf de vraag: welke belofte? Wat is de inhoud van de belofte, waarom het gaat in het sacrament? Wat is het, dat ons van Godswege wordt toegezegd in de tekenen van water, brood en wijn? Wij zullen op deze vraag later, bij de afzonderlijke behandeling van doop en avondmaal, nog uitvoeriger ingaan, maar in het algemeen zegt Calvijn er dit van: de inhoud van de sacramentele belofte is Christus en al Zijn goederen. 'Ik zeg, dat Christus is de materie, of als u dat liever wilt, de substantie van alle sacramenten, aangezien zij in Hem hun ganse vastheid hebben en niets beloven buiten Hem om.'
Dat geldt zowel van de doop als van het avondmaal. In zijn Instruction et confession de Foy (1537) merkt Calvijn op, dat het geloof bij de doop ziet op de belofte, waarmee de barmhartige Vader ons de gemeenschap met Zijn Christus aanbiedt, opdat wij met Hem bekleed, aan al Zijn goederen deel hebben. En ten aanzien van het avondmaal kan hij kortweg zeggen: 'De beloften bieden ons Christus aan'. Het is voor hem volkomen zeker, dat nooit enige belofte van God aangeboden is, dan in Christus en daarom is het noodzakelijk, dat 'indien de sacramenten ons aangaande enige belofte Gods onderwijzen zullen, zij Christus vertonen'. In Christus concentreren zich alle schatten en gaven Gods. Vergeving der zonden, heiligmaking en het eeuwige leven, ze worden ons door de sacramentele tekenen voorgehouden, door de beloften toegezegd en in Christus daadwerkelijk geschonken.
Aldus worden ons in de tekenen van het sacrament, hoewel op zichzelf zonder enige waarde, hoge geestelijke en eeuwige zaken uitgeschilderd. 'In aardse en vergankelijke elementen stelt Hij ons tekenen voor ogen, die ons tot de heerlijkheid van de zalige onsterfelijkheid verheffen. Terwijl Hij ons een geestelijke gerechtigheid beloofd heeft, stelt Hij ons een weinig water voor ogen; het eeuwige leven der ziel verzegelt Hij ons met een bete broods en een dronk wijn.'
De belofte bepalend voor het aantal sacramenten
Met het belofte-karakter van het sacrament is voor Calvijn ook de grens van het aantal sacramenten gegeven. Om vast te stellen hoeveel sacramenten in de kerk hun plaats mogen hebben, hanteerde de reformator twee criteria: ze moeten door God ingesteld zijn en ze moeten een uitdrukkelijke belofte Gods bevestigen.
Een handeling, waaraan geen speciale belofte verbonden is, mag de naam sacrament niet hebben. In het Nieuwe Testament beantwoorden alleen doop en avondmaal aan deze criteria. De vijf andere sacramenten, die de Roomse kerk praktiseerde wijst Calvijn resoluut af op grond van het feit, dat zij geen enkele belofte bevestigen. Aan het eind van de behandeling van de sacramenten in boek IV van de Institutie licht hij dit standpunt uitvoerig toe. 'Dat nieuwe sacramenten oprichten en vaststellen een zaak is, die niet aan het menselijk goeddunken staat, zal diegene makkelijk begrijpen, die zich herinnert wat boven duidelijk genoeg is uiteengezet, namelijk dat de sacramenten met dit doel door God ingesteld zijn, dat ze ons aangaande enige belofte van Hem zouden onderwijzen.'
Het oordeel over het instellen van een sacrament behoort alleen bij God, want een sacrament moet door een gewisse belofte van God de gewetens der gelovigen oprichten en troosten en aangezien wij mensen niet in staat zijn onszelf iets te beloven aangaande onze zaligheid, kunnen wij ook geen sacrament instellen.
M. van Campen, Woerden
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 februari 1988
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 februari 1988
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's