Globaal bekeken
In de artikelen in ons blad van de heer Nelis over ds. H. Donneveld is de naam van ds. D. Th. Keck (ten onrechte gespeld als Kik) gevallen. Ds. Keck sr. (predikant te Bergambacht) onttrok zich ooit aan het verband van de Ned. Hervormde Kerk maar zeven jaar na zijn 'ontzetting' (in 1923) schreef hij aan zijn vrienden een brief, waarin hij zijn terugkeer motiveerde. Zijn nieuwe standplaats werd toen Garderen. Het is alweer heel wat jaren geleden dat we deze brief in een artikel van ondergetekende afdrukten. Nu een zoon van ds. Keck ons deze brief toezond lijkt het ons goed deze nog eens af te drukken.
Zeer geachte Vrienden,
Met deze deel ik U mede, dat ik een besluit heb moeten nemen, dat misschien U bedroeven zal en dat mij dan ook zwaar valt, namelijk om wederom predikant te worden in de N.H. Kerk. Ik ben overtuigd zeer te hebben gedwaald in de oorzaken, waarom ik voor mijn dienst werd ontslagen, niet alleen dat ik, hoewel door een gevoel van liefde gedreven, eigenwillig en eigenwerkelijk handelde, maar ook wat de grond van de zaak zleve aangaat, dat er geen reden kon wezen met Gods Woord overeenkomstig om te weigeren de eenmaal in een andere gemeente gedoopte kinderen in te schrijven, zoals ik gedaan heb. Het prediken buiten de Kerk, dat daarop volgde, moest wel eindigen, zodra ik enigermate ernstig werd en in dit opzicht tot mij zelven kwam, dat daarvoor alle grond ontbrak, zowel inwendig als uitwendig. Maar nu ik mijn wegen heb moeten herzien, bevind ik dat:
I. er geen bevel is noch toelating in Gods Woord dat grond geeft de Kerk te verlaten hoe verdorven ook.
II. er geen bevel is noch toelating in Gods Woord voor een predikant om zijn dienst, waartoe hij eenmaal wettig is geroepen, neer te leggen.
III. dat het algemeen gevoelen der Oude Kerk van voor 1800, en dus toen zij nog licht had, en inzonderheid van Calvijn en Augustinus, die zeker het meeste licht in het wezen der Kerk gehad hebben, is, dat de zaak van orde en tucht behoort tot het welwezen en niet tot het wezen der Kerk en ondergeschikt is aan de Waarheid en eenheid zodat niemand de Kerk mag verlaten, noch enig leeraar zijne bediening in haar mag neerleggen, ook al is de orde verstoord, en wordt de tucht niet geoefend, evenals een hof een hof blijft al is de muur verwoest en wordt hij omgewoeld door het zwijn des wouds; geen wachter mag zeggen, die hof is geen hof meer en de Eigenaar ziet er niet meer naar om, dus verlaat ik Hem.
IV. dat de grond van roeping voor een leeraar is, dat hij van de Kerk is geroepen en daarom niet over zichzelven heeft te beschikken, ook al kan hij geen inwendige roeping vinden.
V. dat de Ned. Herv. Kerk, door welke God ons volk in Zijn verbond eenmaal omhelsd heeft, nog de Kerk is, want dat de verandering van orde in 1816 en de verwaarlozing van de tucht, hoe jammerlijk en betreurenswaardig ook, het wezen der Kerk niet heeft veranderd en mijn vrij is gebleven om de zuivere Waarheid te verkondigen en de zuivere bediening der Sacramentenuit te oefenen; zoals blijkt o.a. in Ds. ten Bokkel Huinink.
VI. dat daarom een predikant vasn die Kerk geroepen, een ware roeping heeft en men dan ook in die Kerk zijne kinderen moet laten dopen, hetgeen men moet laten doen in de ware Kerk en door haar leeraars.
VII. dat waar ik eenmaal door de Kerk der vaderen tot predikant geroepen ben, ik voor God verantwoordelijk ben voor die roeping en niets mij vrijheid geeft om die te verlaten.
Zie ik op mij zelven, dan mis ik alles wat een recht leeraar heeft, maar ik ben schuldig en verantwoordelijk, eenmaal geroepen zijnde, daaraan te voldoen en ben niet vrij dit talent te begraven. Dan zou ik Gods Woord en het gevoelen der Oude Kerk tegen mij hebben en een deserteur zijn. Och, ik heb alles in blindheid gedaan en buiten Gods Woord om. Daar had ik mij aan moeten houden. Ook heb ik te zeer geleefd onder de bekoring van mijn hoogachting voor hen voor wie ik ontzag had, zodat ik hen meer volgde dan dat ik acht gaf op Gods Woord. Was ik niet door tegenspoed gedwongen geweest, mijn wegen nauwkeuriger te bezien, ik was misschien zo doorgegaan. Maar nu ook de slapte van mijn hand mijn tegenwoordig werk onmogelijk gaat maken ben ik genoopt geweest mijne gronden nauwkeuriger te bezien en durf ik zonder Gods Woord niet doorgaan. Het is den Hemel bekend hoe ik hieronder zuchtende en verlegen verkeerd heb, en aan de gedachte daaromtrent eerst geen toegang heb willen verlenen, vrezende mijn eigen arglistig hart en hoe behoeftig ik geweest ben om het licht van Gods Woord. Maar ik kan hier niets tegen de klare getuigenissen der Waarheid en der Oude Kerk, hoe donker en eenzaam de weg zelf ook is.
Ook heeft het gezegde van Piet de Bie, dat de kinderen in de Herv. Kerk moesten gedoopt worden een schok voor mijn hart gegeven en mijne gedachten veel gaande gemaakt en mij doen zuchten hoe het dan toch met deze zaak gelegen was. Niet dat ik mijop hem wil beroepen, want hij heeft dat zo niet bedoeld, maar ik had dat woord nodig om weer wakker gemaakt te worden. Het is met een zwaar hart dat ik tot dit besluit gekomen ben, want deze weg is eenzaam en woest en het doet mij zeer wee het hart te bedroeven van U en de Bie en Teun Blom, voor wie ik zo een hoogachting heb en aan wiens voeten ik zo gaarne zit om te leren wat het ware leven is, en o, kon ik ooit uwe vriendschap en liefde vergelden, maar ik kan en durf niet anders, al moet ik voortaan alleen gaan. Ook niet in deze dingen, die niet in de verborgenheden der godzaligheden behoren, (waarin) een onbekeerd mens soms scherper (ziet) dan een bekeerd mens, gelijk blijkt dat Godzaligen in vroeger tijd, zoals Koelman en anderen in dit opzicht gedwaald hebben en onbekeerde leeraars rechtzinnig gegaan zijn. Gelukkig die nooit predikant is geworden in deze donkere tijden, maar die het eenmaal is, die is niet vrij meer, maar in consciëntie gebonden aan zijn roeping, gewillig of onwillig.
Ik moet U dan vaarwel zeggen, misschien zie ik U nooit weder, noch de andere vrienden, want het zou maar bitter vallen waar onze wegen uiteenlopen, hoewel de gedachte mijn hart doet wenen. Zeg ze nog eenmaal van mij vaarwel.
Aan mijn kant wens en hoop ik dat de hoogachting en genegenheid die ik gevoel, in mijn hart mogen blijven. Ik denk aan dit versje: 'Jeruzalem, dat zo ik U vergete, / Mijn rechterhand niet van zichzelve wete, / Dat mijne tong aan mijn gehemelt' kleev' / Indien ik U niet steeds mijn achting geev'.'
Vaarwel.
w. g. D. Th. Keck
Van een bruiloft komt een bruiloft. De 'toga en bef', eerder in Globaal aan de orde, hebben een lange nawerking. Mevr. H. A. van Dolder-de Wit, vermeld in het stukje uit de Rijswijkse Kerkbode van de Herv. Geref. evangelisatie, beheert al 10 jaar het archief van de Hervormde Gemeente van Gouda. Dat archief bestaat al 500 jaar en is aanwezig in de St.-Janskerk, waar tot 1893 de Goudse Librije was gevestigd; een drukbezocht archief, mede door de aanwezigheid van het archief van de classis Gouda en de vele informatie over de gebrandschilderde glazen van de St. Jan.
Hier volgt een stukje over het archief uit het 20e jaarverslag van het archief. De titel is 500 jaar archiefruimte.
'In de ruimte waar nu het archief en het boekenbezit van de Hervormde Gemeente van Gouda zijn ondergebracht, was oorspronkelijk de stedelijke bibliotheek, de Goudse Librije, gehuisvest. Zij verbleef daar meer dan vier eeuwen.
Dit jaar is het precies vijf eeuwen geleden dat in een archiefstuk melding werd gemaakt van bouwactiviteiten aan de zuidzijde van het in 1485 gefundeerde koor van de St.-Janskerk. De werkzaamheden betroffen kennelijk de aanbouw van de kerkmeesterskamer en de daarboven liggende ruimte. Een post uit de jaarrekening van 1487 van de St.-Janskerk vermeldt namelijk een betaling "van de lybery te tymmeren ende te decken". Een jaar later ontving de schilder Jannes zeven Rijnse guldens voor het stofferen en werd aan Filips, de metselaar 22 gulden uitbetaald voor het "verwelven ende paneren" van de ruimte. Tenslotte kreeg de glazenmaker Godde vier C(arolus) gulden "van 6 glasen te verloyen * in de libery".
In die beginjaren was de archiefkamer waarschijnlijk alleen bestemd voor het bewaren van – ook toen al zeer kostbare – liturgische geschriften. Het boe
kenbezit werd in de loop der jaren vergroot door schenkingen en legaten o.a. van de pastoors van de St-Janskerk, Rudolf Monnickendan) (✝︎ 1545) en Johannes Tsanctius (✝︎ 1554).
Bij de brand van 1552, waarbij de kerk grotendeels werd verwoest, liepen de kerkbibliotheek en de daaronder gelegen kerkmeesterskamer geen schade op. De eerste geschiedschrijver van Gouda, Ignatius Walvis, schrijft hierover: "maer waer 't verwulf was met steen, als de Sacrifiecie-broeders Capelle, voorts het voorpartael aen de Noordtsijde en hadde sonderling geen noodt, met de Kerckencamer, die boven op de Librie solder bekent was". De dikke muur tussen kerkruimte en de aangebouwde vertrekken bood blijkbaar voldoende bescherming.
In 1565 is er reeds sprake van "Librariemeesters". Aanvankelijk is er weinig over hun activiteiten bekend. Later bepaalden zij het aankoopbeleid. Het, later gemeentelijke, college werd pas in 1982 opgeheven en ging toen op in de Commissie van Advies voor de Archieven. Nadat Gouda in 1572 was overgegaan naar de Prins, kwamen enkele boekencollecties van opgeheven kloosters naar de St.-Janskerk. Het boekenbezit nam voortdurend in omvang toe. Diverse catalogi geven een beeld van de steeds wisselende samenstelling ervan, vaak naar gelang de interesse van de librijemeesters. In 1612 werd de archiefruimte grondig verbouwd en van enig meubilair voorzien.
Een der meest bekende (en dominerende) figuren onder de librijemeesters uit de 17e eeuw was Hieronymus van Beverningh, die in 1646 toetrad tot het college. De naam van een der fraaiste grafkapellen in de St.-Janskerk, gebouwd in 1668-1674, houdt de herinnering aan hem levendig. Zijn aankoopbeleid was vooral gericht op juridische werken, waarvan er in de Librije maar weinig aanwezig waren. In 1650 kwam hij op het idee een bord te laten vervaar digen, waarop in gouden letters zou worden aangegeven: "de tijt en de namen van Libariemeesters door welcker moeyte ende voorsorge de Librye soo zierlijck getimmert en verstelt is". Het cirkelvormige, door Van Beverningh ontworpen bord is nog in het Gemeentearchief van Gouda aanwezig. Het werd geschilderd door Barent Arbos.
Inderdaad had in 1648 een grondige verbouwing plaatsgevonden. De ruimte werd toen tevens verfraaid door het aanbrengen van kruiskozijnen; de vloer werd vernieuwd en voorzien van een Italiaans mozaïek, bestaande uit witte en blauwe tegels. Jammer genoeg werden daaroverheen matten gelegd, die de fraaie vloer weer grotendeels aan het gezicht onttrokken.
Tot in 1819 werden er nog vier borden met namen der Librijemeesters aan de wanden aangebracht, enkele zelfs beschilderd met de familiewapens van de leden van dit college. Deze borden zijn te zien in "Het Ruim" van het stedelijk museum "het Catharina Gasthuis".
In 1893 verhuisde de boekencollectie naar de Gasthuiskapel aan de Oosthaven, waar een jaar eerder het archief van de gemeente Gouda was ondergebracht, dat nu is gevestigd aan de Spieringstraat. Een in zandsteen gehouwen opschrift "Librye" in de muur van het koor in de St.-Janskerk is het enige wat thans nog herinnert aan het langdurig verblijf van deze oude stadsbibliotheek in de huidige archiefruimte.
In een bijna 300 bladzijden tellend proefschrift heeft dr. W. A. Zuijderhoudt-Hulst in 1976 op boeiende wijze beschreven wat zich gedurende 1487-1893 in en om de "boekenkamer" afspeelde. De titel erven luidt: 'Geschiedenis van de Goudse Librije gedurende het verblijf in de St.-Janskerk". Het werd als zestiende verzameling Bijdragen in 1986 uitgegeven door de Oudheidkundige Kring "Die Goude". Een aantal van de bovenstaande gegevens is hieraan ontleend.
* = verloden. Dr. Zuijderhoudt heeft hier abusievelijk gelezen: verlegen.'
Vrouwen op hun post is de titel van een aardig artikel in Postvak, uitgave van de P.T.T. Hier volgt het:
'In 1878 tekent Willem III een Koninklijk Besluit dat de benoeming van vrouwen bij de Posterijen en Telegrafie regelt. Incidenteel zijn er al enkele vrouwen werkzaam, maar heel wat mannelijke ambtenaren zien de komst van vrouwen niet zo zitten, want 'zal een vrouw niet eerst het romannetje uitlezen en dan pas het loket openen?' Wat deze ambtenaren betreft zijn er voor 'het zwakke geslacht' buitenshuis geen functies weggelegd. Vooral de hogere ambtenaren roeren zich, want zo zeggen zij: 'Vrouwen tasten het prestige van ons ambt aan!'
Ondanks deze weerstand veroveren jonge meisjes en ongehuwde vrouwen na 1880 langzaam een plaats binnen het bedrijf. Gehuwde vrouwen zijn niet welkom in deze jaren: zij hebben al een functie als huisvrouw en moeder. In 1904 wordt zelfs officieel bepaald dat ambtenaressen als ze trouwen worden ontslagen. Een maatregel die een lang leven was beschoren: tot 1957.
Typisch vrouwenwerk
Vrouwen vervullen bij de PTT in die begintijd vooral functies waar zij specifiek geschikt voor worden geacht. Over het algemeen eenvoudig en slecht betaald werk, zoals het bedienen van machines, schoonmaken, het verrichten van eenvoudige administratieve handelingen en het aannemen van de telefoon. Bij de Postcheque en Girodienst is zelfs sprake van complete typezalen waar vrouwen in een razend tempo hun produkten als stukgoederen opleveren.
Keurig gekleed
In de jaren twintig komt er langzaam verandering in die situatie. Vrouwen gaan steeds meer tussen mannen werken, op kantoor en achter het loket
Een kwestie die regelmatig stof doet opwaaien is die van de dienstkleding voor vrouwen. In 1925 wordt het voorstel gedaan vrouwelijk personeel "eene kleeding, gesloten aan de hals met mouwen die minstens reiken tot de ellebogen" voor te schrijven. Het voorstel wordt afgewezen. Men laat het aan de hoofden van dienst over te bepalen wat wel en wat niet "passend" is.
Rond 1920 werken bij het Hoofdbestuur mannen en vrouwen strikt gescheiden in aparte ruimten. Een bejaarde bode zorgt voor de verbinding tussen beide groepen. Jonge meisjes die op de typekamer werken moeten stofjassen dragen. Niet omdat het er stoffig is, maar ter camouflage van hun vrouwelijke vormen (…).
In 1880 doet de toenmalige directeur-generaal de volgende uitspraak over de vrouw als P en T-arbeider: 'Hare bestemming is te trouwen, kinderen te krijgen, kinderen op te voeden, haar huishouden te besturen en de zorgen voor de huishouding te dragen, opdat de man zich ongestoord aan zijn maatschappelijke werkkring kan wijden. Een man die als 18-jarige jongeling op een telegraafkantoor in dienst treedt heeft als ideaal om op 50-jarigen leeftijd directeur te zijn. Geen enkel meisje dat op 18-jarigen leeftijd telegrafiste wordt, koestert echter dien hartewensch. Wel echter om haar 50-sten verjaardag te vieren als de vrouw van een flinken directeur op een goed bezoldigd kantoor, waar zij zelf hoogstens even komt om manlief een kopje koffie te geven.'
In Hervormd Amersfoort troffen we het volgende curieuze stukje uit Church Times (overgenomen door het Hervormd Persbureau.
'Een Engelse pastoraal medewerkster, die een aantal malen met de televisie moest wedijveren, toen zij bij aanstaande doopouders thuis wilde praten over de betekenis van de doop, vatte het idee op om het gesprek over de doop te houden naar aanleiding van een speciale video-film. Ze volgde daarmee de raadgeving op uit het oude Engelse gezegde: "If you can 't beat them, join them" (als je ze niet kunt verslaan, verenig je met hen, v. d. G.).
Met behulp van een vrijgevige sponsor en de inzet van predikanten, pastorale adviseurs, ouders, een baby, kleuters, en media-deskundigen kon de video vervaardigd worden. Deze duurt ruim 15 minuten. De generale synode van de Anglicaanse Kerk in Engeland krijgt de video als eerste te zien tijdens haar februarizitting. Daarna kunnen belangstellenden kopieën kopen in de kerkelijke boekhandels. De video is zodanig gemaakt dat hij niet alleen door de Church of England, maar ook door andere kerkgenootschappen in Engeland gebruikt kan worden.
Een predikant die de video al enkele malen in zette t.b.v. doopgesprekken gaf als commentaar: "Door de film krijg je de ouders aan het praten, in plaats van aldaar zelf aan het woord te zijn. De video helpt hen de vragen te stellen die bij hen leven".
Moet dat nu zo?
v. d. G.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1988
De Waarheidsvriend | 14 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1988
De Waarheidsvriend | 14 Pagina's