Uit de pers
De wet geen heilsweg
Wie geen vreemde is in het kerkelijk Jeruzalem, weet dat er bij een aantal theologen de neiging bestaat het nieuw-testamentisch getuigenis in sterk joodse zin uit te leggen. Kenmerkend voor het jodendom is dat de wet als heilsweg gezien wordt. Paulus' worsteling met Israël draait om dit punt. In de Romeinenbrief vinden we het getuigenis dat niet de wet, maar Christus de enige weg tot het heil is. Wel houdt de apostel vast aan de blijvende geldigheid van de geboden als antwoord, leefregel der dankbaarheid (vgl. Rom. 13 : 8vv). Het is in dit licht bezien niet onbedenkelijk als men met name de evangeliën in die zin uitlegt, als zou Jezus niet meer zijn dan de volmaakte wetsleraar die met gezag een nieuwe uitleg van de wet geeft. Met name joodse Nieuwtestamentici zijn geneigd op dit punt de Jezus van de evangeliën te plaatsen tegenover de Christus van Paulus. Dat joden dit doen is vanuit hun denkkader begrijpelijk. Erger is dat men soms binnen de christelijke gemeente geluiden hoort waarbij het grote onderscheid inzake de wet tussen christenen en joden dreigt te vervagen. In Evangelisch Commentaar (27 jan.) wijst prof. dr. A. S. v. d. Woude erop dat ook in het Oude Testament zelf de wet in het kader van het verbond gezien wordt als een aanwijzing die ons leert antwoord te geven op de door God bewerkte verlossing. Wat heeft er dan toe bijgedragen dat de wet tot heilsweg kon worden, tot middel tot verlossing, in het jodendom? Van der Woude meent dat hiertoe o.a. heeft bijgedragen het feit dat in joodse geschriften uit de tijd tussen het Oude en Nieuwe Testament (de zgn. apocriefe boeken) de Wijsheid van Spreuken 8 met de wet gelijk gesteld wordt.
Wat echter interessanter is, is dat op deze wijze de Wet een absolute betekenis krijgt door te worden tot de wijsheid die ten leven leidt. Daarmee is de Wet tot heilsweg geworden. Deze overtuiging vindt haar weerslag in de volgende woorden van een ander oud-joods geschrift, het apocriefe boek Baruch, dat mogelijk uit de tweede eeuw v. Chr. stamt. Wij lezen in het kader van een gedeelte over de Wijsheid in Baruch 3 : 37-4 : 1:
Alle wegen naar kennis komen van Hem (=God);
Hij heeft ze zijn dienaar Jakob gewezen,
Israël, die Hij liefhad.
(38) Daarna is ze op aarde verschenen
en leefde onder de mensen.
(1) Ze is het boek van Gods geboden,
ze is de Wet die eeuwig duurt.
die haar onderhouden, verwerven het leven;
die haar niet opvolgen, vinden de dood.
Vers 38 is een toevoeging van christelijke hand, die de goddelijke Wijsheid met het vleesgeworden Woord identificeert. Leest men vs. 37 en 4 : 1 achter elkaar, dan wordt ook hier de Wijsheid die ten leven leidt, gelijk gesteld met het "boek van Gods geboden". De Wet is daarmee niet meer het geheel van de geboden en van steeds weer naar wijzigende omstandigheden te actualiseren wetten, die gehouden moet worden als antwoord op Gods heilsdaad van de verlossing, maar zij is zelf tot heilsgave geworden, die als heilsweg ten leven leidt. Tegen deze opvatting van de Wet, die kon aansluiten bij een sterk moralistische religiositeit van het vroege jodendom, heeft Paulus zich verzet.
De Wet is door de gelijkstelling met de Wijsheid die vóór de schepping bij God was, ook zelf tot een bovenhistorische grootheid geworden en duurt daarom ook in eeuwigheid. Natuurlijk is er daardoor geen plaats meer voor een principiële onderscheiding tussen geboden die blijvend geldig zijn, en wetten in de ene Wet op dezelfde hoogte. Niet enkel de geboden, maar ook de wetten dienen blijvend te worden nagekomen.'
Hoe ligt het nu in de vroege Christenheid? Het Oude Testament werd gezien als volwaardig deel van de Heilige Schrift. Het werd gelezen als getuigenis dat zijn vervulling vindt in Jezus Christus. De Schriften werpen licht op de weg van Jezus en gaan pas echt open in Hem. En de Thora? De Tien Woorden? Van der Woude waarschuwt voor spraakverwarring.
'Gezien het bovenstaande is het goed ons te realiseren dat het feit dat de vroege Christenheid niet de geboden, maar wel de wetten als niet meer geldend in later tijd en daarom als niet meer geldig heeft beschouwd, niet een breuk betekende met het Oude Testament, maar wel met het vroege jodendom. De functie van de Wet is in het christendom en in het jodendom principieel verschillend. Men krijgt de indruk dat dat feit op menige preekstoel door menig theoloog wordt vergeten.
Maar ook in ander opzicht dient spraakverwarring te worden voorkomen. Thora (wet) heeft verschillende betekenissen. Daarom zal men steeds moeten uitleggen wat men bedoelt, als men dit woord gebruikt. In de uitdrukking "de Wet en de profeten" gaat het om de vijf boeken van Mozes en hebben wij dus met een "literaire" term te maken. Maar ook de gehele Hebreeuwse bijbel kan Thora genoemd worden als geheel van Gods openbaring. Thora kan echter ook slaan op de 613 geboden, verboden en wetten, die men geteld heeft. Moderne theologen gebruiken Thora vaak in afgezwakte zin: zij bedoelen daarmee doorgaans niet een Wet, die ook spijswetten, ceremoniële wetten etc. omvat, maar een nauwelijks exact omschreven geheel van geboden, die de gerechtigheid en vrede moeten bevorderen. Wat inhoudelijk onder Wet verstaan wordt, hangt dan in feite af van wat de schrijver of spreker daarmee bedoelt. Het soms nogal modieuze gebruik van Thora gaat vaak gepaard met inhoudelijke onnauwkeurigheid. De communicatie wordt daardoor uiteraard niet bevorderd. Wat men kennelijk wenst, is te onderstrepen dat het christendom joodse wortels heeft en dat christenen dat al lang vergeten hebben. Er is niets op tegen dat te zeggen. Integendeel! Ik heb voortdurend geaccentueerd dat kennis van het Oude Testament en het vroege jodendom van de tijd tussen Oude en Nieuwe Testament nodig is voor een goed verstaan van het Nieuwe Testament.
Waar ik bezwaar tegen blijf maken is dat men meent het Nieuwe Testament beter dan door de bestudering van de zogenaamde intertestamentaire periode te kunnen verstaan door in de leer te gaan bij een liberaal jodendom, dat door de westerse cultuur is heengegaan, maar in wezen a-historisch over de openbaring blijft denken en kennelijk weinig geïnteresseerd is in de tijd van het jodendom vóór het begin van onze jaartelling. Het rabbijnse en het moderne jodendom beschouwen openbaring in wezen als een woordgebeuren, dat samenvalt met de Schrift, in plaats van als een handelen en spreken van God in de loop der geschiedenis, waarvan de Schrift getuigenis aflegt. Als ik mij niet vergis neigen ook vele christenen momenteel naar het joodse standpunt in dezen. Over dit onderwerp zal echter in een latere bijdrage een en ander gezegd moeten worden.'
Voor de prediking van de kerk zijn dit uiterst belangrijke zaken, als ook voor het gesprek van de kerk met Israël.
Milieuproblemen in de DDR
De zaak van een verantwoord milieubeheer houdt ook de kerken in de DDR bezig. In gesprekken tussen kerk en staat wordt de eigen verantwoordelijkheid van de kerk op dit punt onderstreept. Geen eenvoudige zaak in een land, waar de kerk slechts beperkte vrijheid van spreken heeft. En waar in het verleden dit soort problemen als milieu etc. stelselmatig verzwegen werden. Ze zijn er wel degelijk. Met name het afgraven van vele vierkante meter grond voor de bruinkoolmijnen en de overgeïntensiveerde landbouw worden als probleemgebieden gezien. Hoe zit het nu met die kerkelijke bemoeienis?
In Vandaar (febr. 1989) schrijft ir. Haverkamp:
'Toch gaat de kerkelijke bemoeienis met het milieu niet altijd over rozen. Na een inval van de Staatssicherheitsdienst in de ruimten van de milieubibliotheek in Berlijn in november 1987 werd het bijvoorbeeld verschillende mensen, verspreid over de hele DDR, verboden naar een milieuweekend in Berlijn te reizen. Afgelopen november zijn in Halle alle exemplaren van het gestencilde blad van de ecologische werkgroep Halle in beslag genomen. Maar ook op landelijk niveau zijn er de afgelopen maanden wrijvingen geweest rondom kerkelijke publicaties op milieugebied.
De staat zet daarbij steeds vaker haar recht op ingrijpen in de verspreiding via de post als middel in, om haar ongenoegen tot uiting te brengen.
Daardoorheen speelt echter een probleem, dat met name bij milieugroepen al tot veel frustraties heeft geleid. In het begin van de jaren 70 nam de DDR het milieu voortvarend op in haar beleid. Het was het tweede land ter wereld, dat een eigen milieuwetgeving en milieuministerie kreeg.
Toen na de oliecrisis in 1973 echter bleek, dat milieudoelstellingen niet meer konden stroken met de doelstelling van een volledig eigen energievoorziening (met bruinkool) en een verdergaande groei van de industrie, werd het milieubeleid op een laag pitje gezet. In 1982 ging dit zelfs zover, dat er een geheimhouding kwam van belangrijke milieugegevens.
Juist nu de milieuproblematiek tot vaak zichtbare rampen leidt willen geëngageerde mensen kunnen beschikken over dergelijke gegevens. Samen met de steeds grotere openheid (glasnost) in de Sovjet-Unie leidt dit tot een steeds sterker wordende roep om meer openheid in de DDR. Hiermee krijgt de kerk te maken met een veel breder politiek probleem dan alleen milieu of vrede. Uitgerekend deze roep om meer openheid, die door de kerk sterk ondersteund wordt, valt momenteel slecht bij bepaalde kringen in partij en staat.
Het blijkt moeilijk om de binnen de kerk gewonnen inzichten te delen met diegenen, die beroepshalve direkt bij besluitvormingen, beleidsvorming rondom en uitvoering van milieumaatregelen betrokken zijn. De Evangelische Kerken in de DDR willen echter niet voor een vruchteloze confrontatie kiezen. Daarvoor is het nodig, dat het wantrouwen van christenen in staat en partij plaats maakt voor een opbouwend kritisch volgen. Iets waaraan binnen de kerk hard wordt gewerkt. Maar het is even hard nodig, dat de krampachtige houding van de staat van de afgelopen maanden ontspant. Dat de prille dialoog weer opgepikt wordt.'
Het artikel gaat niet in op de wijze waarop vanuit de kerk theologisch over deze problematiek gesproken wordt. We zullen immers binnen de kerk ook hier getuigend hebben te spreken vanuit de schriften, vanuit het hart van het christelijk belijden aangaande God de Schepper en Vader van onze Heere Jezus Christus.
De belijdenis aangaande de schepping
Over dit aspect schreef dr. C. Vermeulen in het Hervormd Weekblad van 12 januari het volgende:
'Samen met Israël belijdt de kerk dat de aarde met de planten, de dieren en de mensen schepping zijn, Geen toevallig resultaat van een proces, maar bedoeld door een God die wil en liefheeft. Wij zijn in deze wereld nergens op neutraal terrein, maar wij hebben overal en altijd met de barmhartige God van doen. Zijn genadige handelen is het hart van alle dingen. Het is dan ook wijs om de overdenking van het Scheppingswerk van God te beginnen bij zijn rusten op de 7e dag. Daarheen was en is de schepping op weg en de mens wordt genodigd om in het heilig en feestelijk rusten van zijn Schepper te delen. We zouden ook bij Johannes 3 : 16 kunnen beginnen en bedenken dat de schepping er is omdat de Vader de Zoon liefhad en in en met de Zoon de mens aannam en de wereld liefhad. Het gaat in de genade niet alleen om harten en zielen, maar om mensen van vlees en bloed, om volken, om dieren en planten, om de aarde zelf. Het overtuigen van zonde en oordeel is als werk van de Geest niet alleen persoonlijk, maar ook struktureel van belang. De profeten hebben hun boodschap tot met name genoemde personen maar ook tot hele volken gericht en als wij hun boodschap samenlezen met Openbaring 20 wordt veel ons duidelijk. Als de Verlosser tot Sion komt (Rom. 11-: 26) om Israël te redden zullen de volken der aarde delen in dat heil en in Jeruzalem de wegen des Heren leren. Christus zal als vredevorst regeren. Niet alleen in de harten, maar ook over de wereld. Het heil heeft een persoonlijke en een universele dimensie.
De aarde spreekt. Zij roept omdat zij is overgeleverd in de handen van zondaren. De schepping wordt verkocht voor felbegeerde zilverlingen. De dieren roepen om hulp. Adam moest hun namen geven en hen als medeschepselen begroeten.
Wij dienen hen in hun eigenheid te eerbiedigen. Als de mens in gewetenloze concumptie-drift de dieren van hun normale levensomstandigheden berooft en hen enkel ziet als vleesproducent, bezondigt hij zich aan de schepping. Het woord uit Romeinen 8 over de hele schepping, die zucht en in barensnood is, heeft schrijnende actualiteit. De natuurlijke godskennis wordt in onze dagen verdrongen door een natuurlijke zondekennis.
De oude strijdvragen rond het ontstaan van de wereld kunnen wij wel laten rusten. Het gaat nu om het behoud van onze bedreigde planeet.
Christenen moeten nu vooropgaan in de aanvaarding van verantwoordelijkheid voor de schepping. Als wij doen of er niets aan de hand is, kunnen we wel "schepping" roepen als anderen van evolutie spreken, maar dan bewijzen we slechts lippendienst aan de geloofsbelijdenis. Het zal met woorden alleen niet gaan.
Wij moeten de belijdenis practisch uitwerken en de schepping helpen bewaren.'
Vermeulen wil de inhoud van het christelijk geloof en het christelijk spreken hiertoe niet beperken. Evangelieprediking richt zich tot de mens in zijn persoonlijk bestaan. Het gaat om meer dan zorg voor het milieu. Maar wie de Heere God leert kennen als zijn genadige Vader zal ook met respect en liefde in diens schepping zich bewegen. Voor de kerk betekent dit dat zij overheid en volk zal hebben op te roepen tot handelen. De kerk kan door spreken vanuit de Schriften een bijdrage leveren aan de noodzakelijke bewustwording en in haar voorbede voor de overheden meeleven met allen die grote verantwoordelijkheid dragen en aan wie het beheer is toevertrouwd.
A. N., Ede
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 februari 1989
De Waarheidsvriend | 14 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 februari 1989
De Waarheidsvriend | 14 Pagina's