Uit de pers
Lezen van moderne literatuur
Op de concio van predikanten, gehouden 3 en 4 januari, hield dr. J. Hoek (Veenendaal) een referaat over het thema 'Pastoraat in een moderne tijd'. De tekst van deze lezing zal in ons blad gepubliceerd worden. Zoals dat wel vaker voorkomt, kreeg één onderdeel van dr. Hoeks lezing een beetje vleugeltjes. Dat betrof zijn opmerking dat predikanten zich dienen te oriënteren op de wereld waarin zij leven daar anders hun preken tussen hemel en aarde blijven zweven en niet landen middenin de levenswerkelijkheid van de hoorders. Ze dienen daarom o.a. kennis te nemen van de literatuur van onze tijd. Het eigenaardige is dat dan bijna altijd de naam van de bekende Maarten valt (Maarten 't Hart zo u wellicht zult begrijpen). Onbedoelde reclame voor een man 'die door haat (sc. tegen het christelijk geloof, JM) verblind is' (prof. J. Kamphuis). Nu heeft dr. Hoek dat absoluut niet bedoeld, een woord van aanbeveling bij de werken van de schrijver Maarten 't Hart. Hij gaf een signaal af aan de 'herders en leraars' in conclaaf bijeen: houdt contact met uw tijd, houdt voeling met de tijdgeest waarin uw hoorders leven. Nu kan ik me voorstellen dat er mensen zullen zijn die zeggen: ik begin daar toch niet aan. Ik hoef geen vergif eerst te proeven om te weten dat iets vergif is. In 'De Wekker' van 5 januari staat nog een artikel te lezen van de onlangs onverwacht overleden prof. dr. L. Strengholt. Boven de artikelen staat het opschrift 'Omgaan met literatuur'. Ook hij gaat in op de vraag: moet iedereen kennis nemen van de zogenaamde moderne literatuur? Prof. Strengholt antwoordt dan als volgt:
'Daarmee bedoel ik niet, dat we allen zonder uitzondering ons geroepen of verplicht zouden moeten achten, ons met hedendaagse romanschrijvers bezig te houden. Eigenlijk begrijp ik mensen heel goed als ze zeggen: Ik hou me er verre van, het gaat me niet aan, ze schrijven maar als ze zin hebben, ik lust hun produkten niet. Wie geen bijzondere verantwoordelijkheid draagt in het opvoeden van jongeren, in voorlichting en leiding ten opzichte van andere mensen, in de gemeente of in vormingswerk of hoe dan ook, die hoeft voor mij niet koste wat kost, tegen heug en meug, boeken te lezen die hem tegenstaan.
Buitendien behoort ieder bij zichzelf te rade te gaan. De een is gevoeliger voor de invloed van wat hij al lezend in zich opneemt dan de ander. Als iemand voor zichzelf tot de slotsom komt dat hij er verstandig aan doet een boek vol erotiek ongelezen te laten, dan is dat zijn eigen zaak. Seksualiteit hoeft in een roman overigens niet per definitie iets verkeerds te zijn. Het hangt helemaal af van de manier waarop de auteur te werk gaat. maar wie ten gevolge van de lectuur van bepaalde boeken met zichzelf overhoop komt te liggen, kan de confrontatie maar beter mijden.
Hetzelfde geldt voor literatuur waarin wijsgerige of godsdienstige vragen aan de orde komen. Niet iedereen zal in staat zijn een boek te verwerken waarin alle zekerheden van het christelijk geloof op de helling worden geplaatst. Niet iedereen kan alles aan. Het is ook volstrekt geen schande wanneer iemand die zich zwak voelt in zijn geloof, zich verre houdt van de verzoeking die een boek voor hem kan betekenen.'
Ik ben het met prof Strengholt van harte eens: niet ieder kan het aan om zomaar alles te lezen. We kunnen dat niet zomaar aan b.v. jongeren aanraden, zonder begeleiding en evaluatie van het gelezene. Maar terecht maakt prof. Strengholt wel onderscheid en geeft aan, wat dr. Hoek ook bedoelde op de concio, dat het voor hen die leiding hebben te geven aan een gemeente via prediking en catechetisch onderricht wel terdege van belang is op de hoogte te zijn van wat er leeft in deze wereld.
Ken uw tijd
We kunnen ons als predikanten weleens wat al te makkelijk afmaken van onze roeping. Je kunt b.v. zeggen: om het menselijk hart te leren kennen, moet je de 'oude schrijvers' lezen. Dat zei prof. Van Ruler soms. En ik zeg niet dat je in de hier bedoelde werken niet veel 'pastorale psychologie' kunt tegenkomen. De grondvragen van het mens-zijn coram Deo blijven onveranderd staan door de eeuwen heen. Maar die grondvragen klinken wel in een bepaalde context. Prof. Strengholt gaat in het verdere van geciteerd artikel daar als volgt op in.
Wie door een niet-christelijke boekwinkel wandelt, ontkomt niet gemakkelijk aan de indruk dat de wereld van het boek in aanzienlijke mate het actieve werkterrein van de boze is geworden. De etalage van de gemiddelde boekhandelaar laat ons als in een spiegel de peilloze verwereldlijking van onze westerse beschaving zien.
Nu moet daar meteen bij aangetekend worden, dat de tegenstelling met vroegere tijden op dit punt ook weer niet verabsoluteerd mag worden. Isaac da Costa zei al anderhalve eeuw geleden, dat de uitvinding van de boekdrukkunst een reuze stap was naar de hemel en naar de hel. Ik heb dat altijd een wijs woord gevonden, wijs omdat het ons leert de twee kanten te onderkennen die er aan bijna alle dingen te onderscheiden zijn. We kunnen het ook anders zeggen, met een grondregel die al in de oudheid bekend was: het misbruik heft het goede gebruik niet op. Omdat sommige mensen verslaafd zijn aan alcohol, is het nog niet verboden een glas wijn te drinken.
Met andere woorden: als er onder de lezers van dit stukje iemand mocht zijn die beweert dat ons christelijk geloof meebrengt dat we helemaal niets met literatuur te maken mogen hebben, dan dient hij terechtgewezen te worden. Het schrijven van rornans en van wat voor boeken dan ook is niet alleen niet verboden, het is voor tal van mensen een opdracht en roeping van Godswege. Die opdracht, die roeping is voor velen gegeven, met het door God geschonken letterkundige talent.
We hebben het dan nog niet eens in het bijzonder over christenen. Artistieke gaven worden net als vele andere dingen door God aan de mensen 'zonder aanzien des persoons' toebedeeld. Als christenen dienen we er oog voor te hebben, dat ook niet-christenen 'met schone gaven gesierd' kunnen zijn — om het maar eens in de stijl van Calvijn uit te drukken. En als er met die gaven gewoekerd wordt, kunnen er kunstwerken te voorschijn komen die de moeite van kennisneming ten volle waard zijn. Ook van zulke resultaten behoort God de eer te krijgen, of de kunstenaar in kwestie daar nu zelf op uit is of niet.
Laten we vaststellen dat niet alle moderne literatuur antichristelijk, atheïstisch en amoreel is. En zelfs als een schrijver als Theun de Vries welbewust van een marxistische wereldbeschouwing uitgaat, verdient zijn werk toch bewondering om de wijze waarop het zijn idealen verwoordt. In de wijze waarop deze letterkundige zijn — in onze ogen verkeerde, misleidende — boodschap uitdraagt, herkennen we de talenten die hij van God ontvangen heeft.
Daar komt bij, dat het van groot belang is zo'n schrijver aandachtig te lezen als het ons erom te doen is, de achtergronden van het marxisme te leren kennen. En soortgelijke dingen kunnen we zeggen bij allerlei moderne auteurs. Wie de geest van onze tijd wil leren doorgronden, wie weten wil met welke vragen en problemen mensen uit een post-christelijke wereld te kampen hebben, kan niet voorbijgaan aan het bestaan van een hele vracht literatuur uit de kring van de moderne ongelovigen. Die beschikken trouwens dikwijls over een bijzondere fijngevoeligheid als het gaat om het formuleren van menselijke verhoudingen en situaties. Voer ik een pleidooi voor het lezen van boeken waar velen van ons een diepe afkeer van hebben? Nee, maar ik duid op de noodzaak, dat christenen die een taak hebben in het opvoeden van jongeren, de tijd waarin we leven goed verstaan. Enige belezenheid in de moderne roman-literatuur lijkt me voor zulke mensen onmisbaar. Predikanten en vormingswerkers, ouders en leraren mogen niet volstrekt onkundig zijn op dit gebied.
Daarmee ben ik terug bij het begin van dit stukje. Wanneer we van harte overtuigd zijn dat we geroepen zijn leiding te geven aan de opgroeiende generatie, leiding ook in het wijzen van verantwoorde wegen midden in de moderne cultuur, dan moeten ze kunnen merken dat we weten wat we zeggen.'
Tegengif
Het valt te betreuren dat onder ons, ook in de predikantenwereld, een neiging valt waar te nemen tot isolement. We ontlopen de confrontatie met de tijd en duiken onder in een subcultuur. We zijn niet meer echt op de hoogte van wat er zich om ons heen afspeelt. Het kan angst zijn of onzekerheid die ons doet vluchten in het vertrouwde bij kerkvolk en kerkeraden. Intussen blijven vele vragen die leven bij jongeren en ouderen onbeantwoord. En zo ontstaat bij een deel van hen die toch nog kerkganger zijn een gevoel van onbehagen. Hun vragen worden niet onderkend. Antwoorden worden eindeloos herhaald op vragen die niemand meer stelt. Nogmaals: er kan gezegd worden dat de grondvraag voor alle tijden toch dezelfde is? En dat is ook zo. Alleen, die vraag komt wel ter sprake in een andere context. In september 1989 verscheen van het Christelijk literair tijdschrift 'Woordwerk' een themanummer met als titel 'Draagvlak'. Daarin schreef prof Strengholt óók een bijdrage onder de titel 'Christelijke poëzie in de zeventiende eeuw'. Ik citeer daar een klein fragment uit om te laten zien hoezeer tijd en tijdgeest principieel gewijzigd zijn.
'De Nederlandse beschaving in de gouden eeuw was doordrenkt van het christendom. Niet dat alle bewoners van de Republiek diep gelovige christenen waren, die niets anders zochten dan God en hun zaligheid. Wat dat aangaat geldt het woord van Prediker: "Zeg niet: Hoe komt het, dat de vroegere tijden beter waren dan deze? Want niet uit wijsheid zoudt gij aldus vragen." In alle eeuwen manifesteren zich alle menselijke ondeugden en gebreken, ongeloof en wetsverachting inbegrepen.
Het kon zelfs wel eens zijn dat onze voorouders een scherper besef hadden van de verdorvenheid van de menselijke natuur dan wij. Ook dat was evenwel geen kwestie van uitzonderlijke vroomheid, maar veeleer het gevolg van een algemeen aanvaard — wat ik dan maar noemen zal: — stelsel van christelijke normen en waarden. Anders gezegd: de wereld van onze vaderen wortelde in een oeroude, door het christelijk geloof gestempelde traditie.
Wie zoals ik het voorrecht heeft zich dagelijks met de literatuur van voorheen bezig te kunnen houden, is zich dan ook des te pijnlijker bewust van het radicaal revolutionaire karakter van onze tijd. De wijsheid van het voorgeslacht heeft afgedaan. De cultuur van de menselijke autonomie legt mij de verplichting op een hoogstpersoonlijke weg te gaan, mijn eigen waarheid zo niet te vinden dan toch in elk geval te zoeken, zonder aan iemand rekenschap ver schuldigd te zijn dan aan mijn eigen verstand of mijn eigen geweten.'
Wie in zo'n tijd leiding dient te geven aan ouderen en jongeren in de gemeente, is verplicht zich op de hoogte te stellen van wat er vandaag allemaal omgaat. Daar ligt het absolute gelijk van dr. Hoeks opmerkingen op de concio.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 januari 1990
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 januari 1990
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's