Globaal bekeken
In Zuid-Afrika nú troffen we het volgende aan 'Uit de schatkamer van het Afrikaans':
'n Buksie – iemand die klein van stuk is
Met die bybel onder die arm loop – iemand die zich schijnheilig gedraagt
Tot by oom Daantjie in die kalwerhok – zo ver mogelijk weg
Van diederdae af – sinds mensenheugenis
In die dikkedensie raak – in de problemen zitten
Draketande saai – onrust veroorzaken
Eksie-perfeksie – Pietje Precies
Vol geelmielies wees – veel energie hebben
Hy dink dat hy die goewerneur se hond se oom is – hij doet zichzelf beter voor dan hij werkelijk is.
Dit (nieuw begonnen) jaar verschijnt de 12e druk van 'de Dikke Van Dale'. De uitgever deed 'een boekje open' over de nieuwe 'gestructureerde' uitgave, in een uitgaafje dat tevens bedoeld was als nieuwjaarswens voor vrienden en relaties. Hier volgt wat door G.L. van Lennep gezegd wordt over de lexicograaf:
'Van Dale zelft vertaalt lexicograaf als woordenboekschrijver, terwijl lexicografie, weer volgens Van Dale zelf, het samenstellen van woordenboeken betekent Samensteller of schrijver, of allebei, daar moeten we het eens over hebben, vooral nu de computer zijn intrede heeft gedaan, bij uitstek een machine voor woordenboeksamenstellers.
De eerste woordenboeken waren het werk van eenlingen, eenzame lexicografen die hun monnikenwerk in afzondering verrichtten, jaren en jaren lang. De moderne lexicograaf steunt zwaar op de machine, op een redactie, op toeleveranciers. Al die informatie wordt mechanisch gerangschikt, gerubriceerd, opgenomen onder lemmata. Alfabetiseren is een fluitje van een cent.
Hoeveel wordt er nog geschreven, hoever is hij verwijderd van de woordenboekschrijver van weleer?
Een van de bekendste woordenboekschrijvers, Samuel Johnson (1709-1784) – we zullen later op hem terugkomen – verklaarde onder het lemma lexicograaf: "Een schrijver van woordenboeken, een ongevaarlijke tabberd". Dat zou ook slaan op Johan Hendrik van Dale, hoofdonderwijzer aan de openbare school te Sluis, een man die volgens het Nabericht van het eerste Woordenboek waar hij naam aan gaf, aanhoudend studeerde. Hij had "de studie liefgekregen en noemde (-) zijne boeken zijne beste vrienden". "Soms stond hij in 't midden van de winter als de thermometer vijftien à twintig graden beneden het nulpunt tekende, om vier of vijf uren op", maar hij zou "nog vóór dat zijn wensch, zijn Woordenboek te voltooien" in vervulling ging, sterven aan een kinderziekte.
Nog steeds bestaat de Grote Van Dale. Vervaardigd door een moderne, nieuwe, vaak jonge lexicograaf. Wat zijn dat nu voor mensen? Voldoen ze nog steeds aan de vaststelling – om weer Johnson te citeren – dat "nieuwsgierigheid een van de vaste en betrouwbare kenmerken is van een levendige geest"?
Van J.H. van Dale weten we haast nog het meest. Zijn persoonlijke toon dringt goed in de eerste Van Dale waar hij nog net het Voorbericht voor mocht schrijven. Het was geen starre purist, geen Prinzipienreiter, maar een man met oog voor de veranderingen in de taal, die hij met een gebouw vergeleek, maar waarschijnlijk met een gebouw dat nog niet voltooid was. Gul nam hij vreemde woorden op "in zoo verre zij reeds algemeen in gebruik zijn of zelfs reeds het burgerregt in onze taal hebben hebben verkregen". Tweemaal in zijn voorwoord noemt hij mijn achteroudoom Jacob van Lennep, ook al een lexicograaf, die zegt dat "het eigenaardige van een Woordenboek (is), dat het nimmer volledig kan genoemd worden, en dat, ook in de beste, op de duizend woorden, die erin staan, er doorgaans bonder gemist worden". Geen prettige gedachte voor de misschien perfectionistisch aangelegde woordenboeksamenstellers (een woord overigens dat, volgens de Inleiding bij de Elfde Druk, niet zal voorkomen, evenmin als vioolmakersnederzetting, e.d.) (...)
(...) Door tijdgebrek verviel (men soms) in de grote fout van veel woordenboekenmakers: te veel aandacht in het begin, te weinig later. Dus een enorm uitgebreide A en B, een afgeraffelde V.
De al eerder opgevoerde Johnson had wel tijd, maar het ontbrak hem weer aan aardse goederen. Hij moest soms in arren moede als ghostwriter voor anderen optreden, leefde aanvankelijk in grote armoede in Grubstreet – de naam zegt het al – en wist zelfs geen geld los te krijgen van Philip Stanhope, graaf van Chesterfield, aan wie hij zijn Plan of a Dictionary had toegezonden. Chesterfield, eertijd ambassadeur in de Nederlanden, had in Den Haag een onechte zoon verwekt, en hij zou later, naar aanleiding van de brieven aan deze zoon, als een soort grondlegger van de Beleefdheid gezien worden. Uiterst onbeleefd echter was zijn houding jegens Johnson. Hij negeerde de brief met het Plan, maar zodra het Woordenboek gepubliceerd zou worden, onder veel bijval, ruim zeven jaar later, schreef hij snel een prachtige en lovende brief aan Johnson, in de hoop dat het kloeke werk aan hem, the Earl (graaf), opgedragen zou worden. Maar Johnson, die normaliter wel onder de indruk was van welluidende kritiek, zeker als zij was gevat in mooie zinnen en afkomstig van de hoge adel, schreef een scherpe brief terug waarin hij op niet mis te verstane wijze maar in uiterst beleefde bewoordingen de Earl op zijn plaats zette. Als er iets van Johnsons schrijverschap, woede en kernachtige, spaarzame woordkeus kan getuigen, dan is het wel deze brief, waaruit ik u hier een gedeelte (vertaald, red.) laat horen (de lezer dient te weten dat Johnsons vrouw enkele jaren daarvoor overleden is):
"Zeven jaren, mijn Heer, zijn nu voorbij sinds ik in uw buitenverblijven wachtte, of van uw deur werd verstoten; gedurende welke tijd ik gedwongen werd tot mijn werk door moeilijkheden heen, waarvan het zinloos is die nader te verklaren, en heb ik het tenslotte gebracht tot het punt van publicatie, zonder één daad van bijstand, één woord van bemoediging, of één glimlach van gunst. Zulk een behandeling verwachtte ik niet, want ik had nooit eerder een patroon gehad. (-) Is niet een patroon, mijn Heer, iemand die met zorgeloosheid neerziet op een man die vecht voor zijn leven in het water, en, wanneer hij de grond heeft bereikt, hem de hulp verspert? De aandacht die het u goeddunkt te schenken aan mijn werken, zou, wanneer het vroegtijdig was geweest, anders zijn geweest: maar deze is vertraagd tot ik onverschillig ben geworden en er geen behagen meer in schep; tot ik eenzaam geworden en er niet meer in kan delen; tot ik bekend geworden ben en het niet meer wens." '
        Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten.  Digibron  werkt
        voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
        vragen, informatie: contact.
        Op  Digibron  -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
        Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
        database. Terms of use.
    
Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 januari 1992
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
 
                                Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 januari 1992
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
